Verslag van de vergadering van 20 april 2021 (2020/2021 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.02 uur
Mevrouw Bezaan i (PVV):
Voorzitter. Vandaag behandelen wij het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opnemen van een specifieke strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren die geweld hebben gebruikt in de rechtmatige uitoefening van hun taak. De taak van deze opsporingsambtenaren staat in artikel 3 van de Politiewet. Ik citeer: "De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." Zoals mijn collega Lilian Helder in de Tweede Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel heeft opgemerkt, impliceert het woord "taak" dat een politieagent verplicht wordt om op te treden. Volgens diezelfde Politiewet is het hem of haar daarbij geoorloofd om geweld te gebruiken. Het geweld moet dan natuurlijk wel in verhouding staan tot het betreffende misdrijf en er moet geen sprake zijn van een andere mogelijkheid om tot een staandehouding of een arrestatie te kunnen komen. Het is goed om daarbij in gedachten te houden dat daar waar burgers in bepaalde situaties een stap terug kunnen doen, een politieagent juist als taak heeft om op een dreigende situatie af te stappen, te zorgen dat deze de-escaleert en te voorkomen dat er geweld wordt gebruikt.
Voorzitter. Deze wet beoogt twee belangrijke zaken te regelen: de voornoemde strafuitsluitingsgrond voor opsporingsambtenaren en een feitenonderzoek. Voor de specifieke strafuitsluitingsgrond wordt een onderscheid gemaakt tussen het gebruik van geweld binnen de rechtmatige uitoefening van de taak en het gebruik van geweld dat daarbuiten valt. De nieuw te introduceren strafuitsluitingsgrond geldt alleen voor het gebruik van geweld dat conform de geweldsinstructies wordt uitgeoefend. Overtreding van de geweldsinstructie is strafbaar. Er wordt daarbij nog een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin sprake is van het schenden van de geweldinstructie als gevolg van een verwijtbare inschattingsfout of onvoorzichtigheid en zaken waarbij een opsporingsambtenaar opzettelijk de geweldsinstructie overtreedt.
Voorzitter. De praktijk leert ons dat een politieman of -vrouw in de meeste gevallen in een split second moet beslissen. Een geweldsaanwending kan bestaan uit rollebollend met elkaar over straat gaan of erger, gevallen waarbij het dienstvuurwapen gebruikt moet worden. In alle gevallen zal het toegepaste geweld aan de omschrijving van geweldsdelicten voldoen. Te denken valt daarbij aan mishandeling of zelfs doodslag. Wat op dit moment in de praktijk speelt, is dat een politiefunctionaris die geweld gebruikt in eerste aanleg als verdachte wordt aangemerkt, ook al blijkt na afloop van het onderzoek dat deze politieman of -vrouw vrijuit gaat omdat hij of zij volgens de geweldsinstructie heeft gehandeld, dan wel dat hij of zij uit noodweer handelde. Het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt, heeft als doel een einde te maken aan deze situatie, in die zin dat een politieagent niet meer direct als verdachte wordt aangemerkt. Een goede zaak, gezien de bijzondere taak van de politie. Daartoe is in het wetsvoorstel een apart onderzoekkader opgenomen. Zo kan na geweldstoepassing waarvan zwaar lichamelijk letsel het gevolg is, dan wel dat gebruik wordt gemaakt van het vuurwapen, op bevel van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek worden ingesteld dat door de rijksrecherche wordt uitgevoerd. Het lijkt mij overduidelijk dat de waarheidsvinding bij dit feitenonderzoek voorop dient te staan. De uitkomst van het feitenonderzoek zal duidelijkheid geven of de desbetreffende politieman of -vrouw het geweld heeft aangewend volgens de geweldsinstructie. Mocht dat niet zo zijn, dan volgt een strafrechtelijk onderzoek om na te gaan of gehandeld is in strijd met het nieuwe voorgestelde artikel 372 Wetboek van Strafrecht: schending van de ambtsinstructie ofwel een dienstvoorschrift, in plaats van dat het onderzoek zich richt op zware mishandeling of doodslag. Er wordt dus een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het feitenonderzoek en het reguliere opsporingsonderzoek. Het feitenonderzoek is gericht op het onderzoeken of het geweld is gebruikt volgens de geweldsinstructie, het reguliere opsporingsonderzoek is gericht op de vraag of een strafbaar feit is gepleegd. Het feitenonderzoek gaat dan ook altijd vooraf aan een eventueel strafrechtelijk onderzoek, waarbij in het laatste geval de betreffende politieman of -vrouw pas als verdachte wordt aangemerkt. Nogmaals: een goede zaak.
Voorzitter. Deze wet is gekoppeld aan de ambtsinstructie, zeg maar het interne disciplinaire traject. Ze geeft de ondergrens aan welk geweld zeker niet proportioneel is. Voor zover ik het heb begrepen, komt in principe iedere geweldsregistratie terecht bij het sectorhoofd. Dit sectorhoofd brengt advies uit over de professionaliteit van de geweldsaanwending. Dit advies en de onderliggende stukken gaan vervolgens naar de Commissie Geweldsaanwending, die hierop ook een advies geeft. De politiechef beslist op grond van deze adviezen of de geweldsaanwending professioneel of niet professioneel was. Daarbij wordt gekeken naar zowel de rechtmatigheid — artikel 7 Politiewet en de ambtsinstructie — als naar vakmanschap. Indien daar naar het oordeel van de politiechef aanleiding toe bestaat, doet hij zo spoedig mogelijk een mededeling aan het OM. De officier van justitie beslist vervolgens of er een feitenonderzoek wordt ingesteld ex artikel 511a Strafvordering. Het lijkt mij dat de procedure op deze manier voldoende is geborgd. De hiervoor besproken gevallen kunnen ertoe leiden dat een incident na afloop van het feitenonderzoek in de lijn van het strafrecht terechtkomt. Maar ook de aangifte van een burger kan ervoor zorgen dat de officier van justitie besluit een feitenonderzoek in te stellen. Klopt het dat dit feitenonderzoek dan gebeurt door de rijksrecherche, de VIC of door een andere niet bij het incident betrokken afdeling? Zo ja, wat zijn dan de criteria om te kiezen voor het ene of voor het andere traject? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik rond af met een drietal vragen aan de minister. Ten eerste: wat gebeurt er als een opsporingsambtenaar disproportioneel geweld gebruikt als gevolg van een verwijtbare inschattingsfout van het leidinggevende echelon? Wat betekent dit voor de desbetreffende opsporingsambtenaar, en wat zijn de consequenties voor het desbetreffende echelon? Mijn tweede vraag gaat over een tot driemaal gedane toezegging van de minister in de Tweede Kamer dat het meldingsformulier niet als bewijsmiddel mag dienen in een mogelijke strafprocedure. Hoe denkt de minister deze toezegging gestand te doen? Zou de minister de toezegging bijvoorbeeld in de ambtsinstructie kunnen verwerken? Als laatste zou ik graag van de minister willen weten of het klopt dat onderzoek — strafrechtelijk onderzoek of feitenonderzoek — wel kan worden gebruikt in het ambtsinstructietraject. Zo ja, zou de minister dat nader kunnen duiden?
Voorzitter. Tot zover mijn eerste termijn. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bezaan. Dan is het woord aan de heer Meijer namens de fractie van de VVD.