Plenair Raven bij voortzetting debat over de verhouding tussen de centrale overheid en decentrale overheden



Verslag van de vergadering van 11 mei 2021 (2020/2021 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.15 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Raven i (OSF):

Dank u wel, voorzitter. Er is al veel besproken in de loop van de dag. Ik had het genoegen om in de trein te kunnen meeluisteren vanmorgen, want ik was iets later — waarvoor excuses. Maar ik heb wel het hele debat meegenomen en ook kunnen beluisteren. Er is al veel besproken, en dan is het altijd lastig om aan het einde van de sprekersrij nog iets nieuws te brengen. Maar ik ga toch proberen of dat lukt. Dat hoort u dan zo dadelijk.

Dit is het debat over de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale overheden. Er worden geen besluiten genomen. We zijn toch al vanaf 9.00 uur vanmorgen bezig. Ik dank de minister in elk geval voor haar aanwezigheid, ondanks dat we feitelijk geen besluiten nemen vandaag. Maar ik denk wel dat het een belangrijk debat is. Ik heb de bijdrage van de OSF, omdat we geen besluiten nemen vandaag, "Mijmeringen over de gedecentraliseerde eenheidsstaat" genoemd. En, voorzitter, onder dat mom wil ik mijn bijdrage dan ook doen.

De Raad voor het Openbaar Bestuur, de ROB, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de VNG, maar ook de Raad van State zijn in hun reacties en rapporten ongewoon kritisch over de staat van de gedecentraliseerde eenheidsstaat. De ROB constateert dat er een groeiend gevoel van onbehagen en onzekerheid is ontstaan over de bestuurlijke en financiële verhoudingen. Die onvrede bestaat aan twee kanten: niet alleen bij de decentrale overheden, maar ook bij de centrale overheid. De ROB en de VNG constateren nogal wat tekortkomingen van de centrale overheid richting de decentrale overheden; tekortkomingen die met instemming van de Tweede en de Eerste Kamer in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd. Zo constateert de ROB dat de centrale overheid op gespannen voet handelt met haar eigen wetten door bijvoorbeeld artikel 108 van de Gemeentewet regelmatig terzijde te schuiven, waardoor de autonomie van de lagere overheden wordt genegeerd. Financiële gedrochten als de opschalingskorting — tussen haakjes: die moet meteen stoppen, als het aan de OSF ligt; maar ik heb dat signaal vanmorgen al meer gehoord — de bekostiging van de bijstand, de niet-onderbouwde bezuinigingen bij de decentralisaties in het sociaal domein of winkelen met andermans portemonnee via het aan gemeenten opgelegde Wmo-abonnementstarief zijn tekenend voor de onmacht van de centrale overheid op dit punt. En de vraag aan de minister is: erkent de minister deze onmacht?

Voor het overnemen van voordien falend beleid, dus vóór 2015 in het sociaal domein, werden de gemeenten vanaf 2015 opgezadeld met niet-onderbouwde rijksbezuinigingen, zonder dat daar meetbare targets voor werden gesteld en zonder dat daarvoor adequaat budget werd verstrekt. Het Rijk gooide als het ware de problemen over de schutting heen bij de gemeenten, met de mededeling: uitzoeken en oplossen. De gemeenten waren vanuit een zekere overmoed en overschatting van hun capaciteiten, gebaseerd op eerdere decentralisaties, bereid het Rijk te verlossen van zijn problemen in het sociaal domein. Dat klusje werd door de gemeenten voortvarend opgepakt, en het leidde beleidsmatig tot betere, efficiëntere, snellere en evenwichtigere dienstverlening op de drie beleidsterreinen Wmo, participatie en zorg - hier en daar met de nodige opmerkingen, maar over het algemeen toch goed opgepakt door die gemeenten. En in plaats van de gemeenten hiervoor te belonen, kregen ze het financiële deksel op de neus. De vraag aan de minister is: waarom werden die gemeenten niet beloond voor dat klusje in plaats van ze financieel te straffen? Want jaar na jaar werden de gemeenten hierdoor opgezadeld met gigantische tekorten, oplopend tot miljarden euro's, waardoor ze zwaar moesten interen op hun reserves, en noodzakelijke investeringen en andere belangrijke zaken moesten worden uitgesteld. Ze kregen geen adequate hulp van Den Haag. Lange tijd werden ze gedwongen als een soort schoothondje te bedelen om de noodzakelijke extra middelen te krijgen. "Onderbouw het maar", zei men om geld van Den Haag te krijgen. Haagse molens malen langzaam, want zelfs nu nog wordt er door de centrale overheid gestudeerd op een oplossing voor de financiële problemen. Mijn vraag aan de minister is: hoe lang duurt die studie nog? Dit alles gebeurde met goedkeuring en medeweten van dit parlement.

Voorzitter. Ook constateert de Raad voor het Openbaar Bestuur, maar ook de VNG, dat de balans tussen de centrale en decentrale overheden zoek is, en dat de verhoudingen uit het lood zijn geslagen. Dat komt mede tot uiting in de financiële problemen bij met name gemeenten. Voor de Raad voor het Openbaar Bestuur is dit niet een kwestie van geld alleen, de werkelijke oorzaak ligt in disbalans tussen taken, organisaties, bevoegdheden en bekostiging. Ik citeer uit het rapport: door deze disbalans is er te weinig ruimte voor decentrale overheden voor eigen beleidskeuzes en wordt hun slagkracht beperkt.

Daarmee komt, aldus de Raad, het lerend vermogen en de effectiviteit van de overheid als geheel in gevaar. Dit heeft zijn weerslag op de aanpak van opgaven en het bieden van passende voorzieningen en zekerheid aan burgers en maatschappij. De vraag aan de minister is: hoe lost de regering deze disbalans op? Dit alles met medeweten en goedkeuring van dit parlement.

Voorzitter. De Raad van State doet er nog een schepje bovenop. Citaat: "Bij de decentralisaties in het sociaal domein heeft het ontbroken aan het grondige en essentiële voorwerk met betrekking tot de inhoudelijk verwachte resultaten en de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden waaraan moest worden voldaan. De noodzaak daartoe was echter temeer aanwezig omdat aan deze overheveling van taken een nieuwe kijk op de verhouding tussen overheid en burger ten grondslag kwam te liggen. Tegen die achtergrond bepleitte de afdeling eerder zelfbeheersing en terughoudendheid met nieuwe regelgeving in de eerste jaren na de overheveling van deze taken. Maar die terughoudendheid, aldus de Raad van State, is niet betracht. Dit heeft de interbestuurlijke verhoudingen onnodig belast." Met andere woorden: het parlement is vaak op de stoel van de lagere overheden gaan zitten en dat heeft geleid tot grote problemen bij gemeenten.

Voorzitter. Voorgaande sprekers, onder mee de heer Van der Burg, de heer Rombouts, maar ook de heer Nicolaï, hebben erop gewezen dat zelfreflectie van dit parlement noodzakelijk is. Ik zie dan ook de zelfreflectie als het belangrijkste aspect in dit debat van vandaag, dat we zouden moeten toepassen om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen.

Daarom zou dit parlement vandaag verantwoording moeten afleggen aan de decentrale overheden, excuses moeten aanbieden en bijvoorbeeld zichzelf een brevet van onvermogen moeten geven op het thema centrale en decentrale samenwerking gedurende de afgelopen jaren. Gemeenten zouden eenmalig compensatie moeten krijgen voor de tekorten die zij in de afgelopen jaren hebben gehad. Boter bij de vis, alle tekorten in één keer vergoeden. Dat blijkt namelijk uit de Gemeentewet artikel 108. Voorgaande sprekers hebben er ook op gewezen.

Hoe staat bestuurlijk Nederland er anno vandaag voor? Een vraag die het maatschappelijk veld bezighoudt. Zo biedt de website overheidvannu.nl een aantal vooraanstaande bestuurders en professionals de mogelijkheid te reflecteren op de veranderde interbestuurlijke en financiële verhoudingen in Nederland. Hoe is het gesteld met die interbestuurlijke samenwerking? We worstelen, aldus één van de bestuurders, met onze ordening in het huis van Thorbecke. Past onze oude interbestuurlijke indeling nog wel bij de maatschappelijke opgaven waarvoor we gesteld staan? Staatsrechtelijk voldoet deze ordening in de basis nog goed, maar dan moeten wel meer samenhangende besluiten worden genomen juist over die verschillende bestuurslagen heen. Nederland is in bestuurlijke zin te netjes. Overheidslagen blijven heel erg van elkaar af. Ook de Raad van State constateert de noodzaak van een veranderende samenwerking tussen de overheden: "Het openbaar bestuur is gebaat bij meer orde. Dat begint bij de vraag welke taken wel en niet gedecentraliseerd moeten worden. Als dat noopt tot samenwerking, dan zou die samenwerking plaats moeten vinden in congruente regio's. Tot slot kan differentiatie —beperkt — een oplossing bieden." Hoe kijkt de minister tegen dit voorstel aan?

Voorzitter. Om stappen te zetten en de samenwerking te verbeteren, adviseert de Raad van State aan de Raad voor het Openbaar Bestuur om op korte termijn een deltacommissaris aan te stellen die binnen een jaar komt met de uitwerking van een samenhangend pakket van maatregelen, om de onderliggende oorzaken van disbalans aan te pakken en te zorgen voor duidelijke spelregels waaraan alle partijen zich gehouden weten. Hierop anticiperend zijn er inmiddels diverse vernieuwende theses ontstaan om de samenwerking tussen centrale en decentrale overheden te vernieuwen en de slagkracht te versterken. Het devies daarbij is minder insteken op het aanpassen van systeemtechnische protocollen en meer inzetten op een empathische overheid, oftewel het derationaliseren van de overheid en het herwinnen van het vertrouwen van onze burgers.

De voorzitter:

Wilt u afronden, meneer Raven? Uw tijd is om.

De heer Raven (OSF):

Ik heb nog een halve pagina, voorzitter.

De voorzitter:

U heeft voor tien minuten ingeschreven. Die zijn voorbij. Misschien kunt u het een klein beetje inkorten.

De heer Raven (OSF):

Ik wil afsluiten, voortbordurend op hetgeen ik hiervoor gezegd heb, door te noemen dat er vorig jaar een studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen is geweest, bestaande uit vooraanstaande bestuursdeskundigen, die een belangrijk voorstel heeft gedaan. De studiegroep formuleerde het vorig jaar als volgt: "Er staan grote opgaven op de maatschappelijke agenda. Opgaven die overheden, taken en regio's overstijgen. Hoe bestrijden we het woningtekort? Hoe maken we de overstap naar een duurzaam energiesysteem? En hoe zorgen we ervoor dat kwetsbare burgers in de ggz de hulp krijgen die zij nodig hebben? Al dit soort opgaven vragen om een betekenisvolle rol van de overheid. Een overheid die in kan spelen op veranderende omstandigheden en zorgt voor effectieve verbindingen naar zowel inwoners als private en maatschappelijke organisaties zodat ook zij hun bijdrage kunnen leveren."

Voorzitter, tot slot. De Onafhankelijke Senaatsfractie heeft hierover een motie opgesteld. Die zal ik in de tweede termijn indienen, zodat de leden daar dan kennis van kunnen nemen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Raven. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan zijn we nu toe aan het antwoord van de regering in de eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.