Plenair Raven bij voortzetting debat over de verhouding tussen de centrale overheid en decentrale overheden



Verslag van de vergadering van 11 mei 2021 (2020/2021 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.40 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Raven i (OSF):

Dank u wel, voorzitter. Ik was tot voor kort wethouder van Financiën en Middelen in Sittard-Geleen. Ik heb vorig jaar deelgenomen aan een demonstratie. Dat is ongebruikelijk voor wethouders. De demonstratie werd hier in Den Haag voor de ingang van het Tweede Kamergebouw gehouden door volgens mij iets van 200 gemeentebestuurders. Ik was daarbij. Alle gemeenten die deelnamen, hadden filmpjes gemaakt over hun zorgen over de herverdeling van het Gemeentefonds. Die hebben ze destijds ook vrij groot laten zien door hun aanwezigheid. Ik heb bijzonder respect voor de minister. De minister kwam namelijk naar buiten en nam ter plekke kennis van de filmpjes en de informatie die de wethouders daar gaven.

Alle wethouders hadden één doel. Dat was dat de herverdeling van het Gemeentefonds in elk geval niet zo negatief naar buiten zou komen als wat toen op tafel lag. Tegelijkertijd lag ook het hele verhaal op tafel van de vergoedingen die nodig waren in verband met de coronacrisis, want dat was op dat moment natuurlijk ook een bijzonder punt. Daar was nog niks over geregeld. Wat dat betreft gaf de minister aan dat ze daar heel snel werk van zou maken. Dat heeft ze ook gedaan. Ik heb in het debat naar voren gebracht dat ze daar de complimenten voor krijgt. Natuurlijk geldt dat niet alleen voor haar, maar voor de regering als geheel. De gemeenten hebben daar in de beginfase natuurlijk heel veel problemen mee gehad, zeker toen er nog geen duidelijkheid bestond. De overheid is haar toezeggingen nagekomen. In een vrij vroeg stadium had de regering namelijk samen met de VNG de afspraak dat de gemeenten er niet op achteruit zouden gaan. Dat is een compliment waard. In die zin wil ik daar toch nog melding van maken.

Ik denk dat het debat van vandaag belangrijk was, met name het deel over de herverdeling en over de financiële verhouding tussen de centrale en de decentrale overheid. Ik heb in mijn bijdrage ook gevraagd om een reflectie van het parlement, omdat heel veel zaken die negatief hebben uitgepakt voor zowel de gemeenten als de provincies grotendeels met kennis van het parlement, de Eerste en de Tweede Kamer, zijn genomen. De gemeenten hebben heel lang moeten wachten op enige vergoeding.

Voorzitter. De koek moet groter. Bij een herverdeling op het moment dat je de schaarste verdeelt, gaat er wellicht eentje op vooruit terwijl de ander erop achteruit gaat. Maar als je de koek niet groter maakt, is dat de consequentie. Ik roep de minister, maar ook het nieuwe kabinet op om de koek inderdaad groter te maken. Wat ons betreft zou in elk geval geen enkele gemeente erop achteruit mogen gaan, ook niet de G4, dus dat zou dan de maatstaf kunnen zijn. U begrijpt wel dat 300 miljoen minder per jaar voor de G4 een heel fors bedrag is. Maar als je dat op nul zet en de rest daaraan ijkt, dan zou dat betekenen dat geen enkele gemeente erop achteruit hoeft te gaan.

Ik denk vandaag in elk geval een verregaande uitspraak van de minister gehoord te hebben over de opschalingskorting. De minister heeft aangegeven dat die zou kunnen vervallen. Het is een interessante vraag wat dit dan financieel betekent, maar dat horen wij nog graag.

De gemeenten moeten, in elk geval wat ons betreft, op basis van artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet een eenmalige compensatie krijgen voor de geleden tekorten die in de afgelopen jaren naar voren zijn gekomen in de gemeentelijke begrotingen en jaarrekeningen.

De eenmalige compensatie zou kunnen worden besteed aan het versterken van de reserves van de gemeenten en aan eventuele investeringen die noodzakelijk zijn om de crisis weer te overwinnen, in de vorm van anticyclische investeringen.

Nog een laatst punt over het verbeteren van de verhouding en met name de samenwerking tussen de centrale en de decentrale overheid. De drie overheden — provincies, gemeenten en het Rijk — zouden naar buiten toe de uitstraling moeten hebben van één overheid. Dat komt er tot op heden nog niet van. Daar zijn vorig jaar de nodige voorstellen voor gedaan, onder meer in de vorm van de adviezen van de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen. Ik verzoek de minister om daar nog eens heel consequent naar te kijken, omdat het goede voorstellen waren. Die hadden wij ook verwerkt in een ontwerpmotie, maar die zullen wij niet indienen, omdat wij het vertrouwen hebben dat de minister in elk geval werkt aan een verbetering van de verhoudingen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Raven. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.