Plenair Doornhof bij behandeling Burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs



Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.57 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Doornhof i (CDA):

Voorzitter. Met de aanscherping van de burgerschapsopdracht zal voor scholen de lat hoger komen te liggen om de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat uit te dragen. Die waarden moeten terugkomen in het onderwijs en in de schoolcultuur. Namens mijn fractie bedank ik de minister meteen maar voor de urgentie die hij in antwoord op onze schriftelijke vragen uiteen heeft gezet. Na het debat in de Tweede Kamer zou je zomaar kunnen denken dat het grootste probleem van ons onderwijs is dat er bijzondere scholen zijn die om bepaalde identiteitsverklaringen vragen. Dit, terwijl bijna heel onderwijsland weet dat het slecht en mogelijk onrechtmatig is als je als school als voorwaarde voor toelating stelt dat je moet onderschrijven dat homoseksualiteit wordt afgewezen. Feitelijk gebeurt dit dus ook niet of nauwelijks. De heer Schalk bracht dat ook terecht naar voren.

Mijn fractie heeft dan ook niet al te beste gevoelens bij de ophef over die identiteitsverklaringen. Die leidt alleen maar af van waar het bij dit wetsvoorstel echt om gaat, namelijk het vergroten van de burgerschapsvaardigheden van Nederlandse leerlingen, juist om een veilige schoolcultuur te bieden aan bijvoorbeeld homoseksuele leerlingen, of aan transgenders of leerlingen met andere religies. Het moet vanzelfsprekend zijn dat respectvol wordt omgegaan met minderheden. Leerlingen moeten ook snappen dat belangen en rechten kunnen botsen.

Voorzitter. Binnen zo'n schoolcultuur mag geen plek zijn voor geweld en terrorisme. Mijn fractie heeft ook de relatie gelegd met die verschrikkelijke moord toen op de Franse leraar Paty. Voor de Nederlandse situatie heeft de minister benadrukt dat het van groot belang is dat leraren in volledige veiligheid en vrijheid kunnen werken. De minister schrijft — ik herhaal dat hier graag — dat leraren zich vrij dienen te voelen de lesvorm en toonzetting te hanteren die zij wenselijk achten vanuit hun professionele autonomie. Naast die woorden heeft de regering ook gezegd dat zij het onderwijs ondersteunt. Dat vindt de CDA-fractie erg belangrijk.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik kom even terug op een punt dat de heer Doornhof net maakte, en de heer Schalk trouwens daarvoor ook al, over de identiteitsverklaringen die er eigenlijk niet zo zouden zijn, waar niet zulke zware dingen in zouden staan et cetera. Ik heb er maar even eentje bij gepakt. In deze staat gewoon: "Wij verwachten van onze ouders dat zij onverkort het hier volledig mee eens zijn en er met hun kinderen over gesproken hebben, ook over de consequenties ervan." En in deze identiteitsverklaring staat dan onder andere dat seksualiteit alleen past binnen het huwelijk tussen één man en één vrouw et cetera. Nou, dat kun je vinden. Maar er staat bijvoorbeeld ook: "Ook in ons uiterlijk laten wij het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw tot uitdrukking komen." Je kunt zeggen dat dat een onschuldig zinnetje is, dat niet zo veel uitmaakt. Maar voor een transgender leerling is dit helemaal geen onschuldig zinnetje. Ik snap wel dat het niet het hoofdpunt is, maar als we het hebben over burgerschap, dan is de vraag hoe wij zorgen dat een kwetsbare groep leerlingen ook veilig op die scholen kan zijn. We moeten niet, vanuit een soort bescherming van die scholen, zeggen: nou, daar gaat het helemaal niet over. Nee, dit staat er wel.

De heer Doornhof (CDA):

Met wat ik net gezegd heb, lok ik precies uit wat ik misschien veel minder gewild had, namelijk weer dat gepraat over die identiteitsverklaringen. Zeker waar het gaat om het afwijzen van homoseksualiteit, kunnen we het eens zijn. Daar hoeven u en ik ook niet over in debat te gaan. U doet nu weer het volgende. Ik heb de relatie net gelegd. Ik kon mijn betoog vervolgen. We praten over wat er gebeurd is met Paty. We praten over gezag dat totaal miskend wordt, kinderen die democratisch genomen besluiten in onze rechtsstaat niet snappen. Mevrouw Sent zei terecht dat leerlingen op de vraag of ze het belangrijk vinden in een democratische rechtsstaat te leven antwoordden dat het ze niet uitmaakt. Dat zijn de punten waar het echt om gaat in dit wetsvoorstel. Dan is er ophef over die identiteitsverklaringen. Uw collega Van Schoonhoven heeft er zelfs over gepubliceerd. Die zei: wat je dan doet, is juist de mensen die wereldlijk denken tegengesteld maken aan de meer religieuze mensen. Je bereikt precies het tegenovergestelde van wat je eigenlijk met dit wetsvoorstel wilt bereiken.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Mijn vraag is of de heer Doornhof het met mij eens is dat we ernaar zouden moeten streven, en of dit wetsvoorstel dat in zijn ogen voldoende doet, dat we die burgerschapswaarden breed uitdragen, dat die gaan over hoe we naar de samenleving kijken, maar dat ze ook gaan over hoe we op de school met elkaar omgaan en hoe we daar met leerlingen omgaan.

De voorzitter:

Een kort antwoord, meneer Doornhof.

De heer Doornhof (CDA):

Dat is de kern van het voorstel. Dat is natuurlijk waar het om gaat. Ik kom toch weer even terug op hoe daar soms over gedacht wordt. Daar is niet voor niks door de heer Van Kesteren aan gerefereerd. Als ik het heel plat zeg, zijn er natuurlijk gewoon miskleunen geweest van de onderwijsinspectie. Die probeerde islamitische scholen aan te pakken, juist op de cultuur binnen zo'n school.

De voorzitter:

Dank u wel. U antwoordt dus bevestigend.

De heer Doornhof (CDA):

Dat lukte niet. Het wetsvoorstel dat we nu behandelen, beoogt precies om dat soort voorbeelden niet meer te hebben.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Doornhof (CDA):

Dat zal ik doen, voorzitter. Dan hoef ik over de urgentie nog minder te zeggen dan ik net al deed in de richting van de heer Ganzevoort. Het is wel zo dat je natuurlijk ziet dat leraren en schooldirecteuren steeds worden geconfronteerd met bijna een verheerlijking van crimineel, gewelddadig gedrag. Je hebt ook rolmodellen die totaal het verkeerde voorbeeld geven. Daarom juichen we het toe — ik kom tot een slotpunt wat de urgentie betreft — dat dit wetsvoorstel scholen de plicht geeft om te werken aan kennis en vaardigheden, meer nog dan in het verleden, juist op het punt van de democratische rechtsstaat. Je kunt scholen daar dan ook op gaan afrekenen. Niet voor niet heeft de minister gewezen op de jurisprudentie die niet in het voordeel was van de inspectie. Laat ik het zo heel voorzichtig uitdrukken.

Voorzitter. Ik heb in de schriftelijke vragen namens mijn fractie wel gezegd dat het ook van wederkerigheid afhangt. Het gaat namelijk ook in de eerste plaats om de verantwoordelijkheid van leerlingen en hun ouders zelf. Als je als overheid harde eisen stelt aan het onderwijs, dan mogen scholen op hun beurt ook de medewerking vragen van leerlingen en hun ouders. Blijft die uit, dan moet je kunnen optreden. In uiterste gevallen wil je ook tot schorsing en verwijdering kunnen overgaan.

De leerplicht is daarbij wel een complicatie. Nu heeft de minister in antwoord daarop, misschien vrij neutraal, geschreven dat het aan de school is om dergelijke ordemaatregelen al dan niet te treffen en dat die maatregelen kunnen raken aan de burgerschapsopdracht. Hoe kijkt de regering aan tegen de positie van zo'n school? Die probeert er alles aan te doen om een leerling in het democratisch rechtsstatelijk gareel te krijgen, maar van hem of haar of van de ouders wordt alleen maar tegenwerking ontvangen. Hoe beoordeelt de regering dan de belemmering die leerplicht kan vormen om strenge ordemaatregelen te treffen? In ons land is het gewoon geregeld dat je na strafbare feiten straf krijgt en er ook apart onderwijs is, maar wat nou als scholen zitten met leerlingen die gewoon geen oren hebben naar wat ze naar voren brengen? Zijn er geen extra faciliteiten nodig om waar nodig op te kunnen treden tegen dat soort leerlingen en hun ouders? Scholen zitten nu gewoon echt met de handen in het haar.

Het is belangrijk dat de onderwijsinspectie de handhaving op een zorgvuldige manier doet. Vaak wordt gedaan alsof het een soort mathematische exercitie is, waarbij je heldere prestaties afzet tegen een duidelijke meetlat. De werkelijkheid is natuurlijk heel anders, zeker als je praat over de burgerschapsopdracht. De Onderwijsraad schrijft niet voor niets het volgende: "Juist bij burgerschapsonderwijs kan de balans tussen vrijheid en overheidszorg gemakkelijk worden verstoord. Burgerschapsonderwijs raakt namelijk al snel aan pedagogische opvattingen en levensovertuigingen."

Voorzitter. In dat licht valt ook de waarschuwing van de Raad van State serieus te nemen, namelijk dat de inspectie een zelf geïnterpreteerde koers gaat varen. De regering erkent nu ook dat er zo'n normatieve component aan de algemene burgerschapsopdracht zit. Ook belooft de regering terughoudendheid van de inspectie, daar waar het gaat om de invulling en aanpak van de burgerschapsopdracht.

In dit verband kent de regering ook betekenis toe aan de onderzoekskaders. De heer Pijlman begon daar ook al even over. Enerzijds moeten de kaders dienen om de vrijheid van onderwijs te respecteren. De kaders kunnen ook behulpzaam zijn om te toetsen of de schoolcultuur daadwerkelijk in overeenstemming is met de democratische rechtsstaat. Vanuit het reformatorisch onderwijs wordt gezegd dat het concept van de kaders nogal abstract is. De vraag aan de minister is hoe hij dat beoordeelt. De CDA-fractie vraagt de minister nadrukkelijk om op het punt van de beloofde terughoudendheid van de inspectie hoe dan ook de vinger aan de pols te houden.

Tot zover in eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Doornhof. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.