Plenair Schalk bij behandeling Burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs



Verslag van de vergadering van 8 juni 2021 (2020/2021 nr. 40)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.47 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met een disclaimer. In de personalia van onze Kamer staat genoteerd dat ik voorzitter ben van de raad van toezicht van de christelijk-reformatorische scholengemeenschap Driestar/Wartburg. Het leek me goed dat te vermelden, voordat ik met mijn betoog begin. Zo hebben we dat met elkaar afgesproken.

De kinderen van nu zijn de burgers van de toekomst. Daarom is de fractie van de SGP altijd gericht op goed en gedegen onderwijs. Niet alleen omdat het zo belangrijk is voor de toekomst van ons land, maar ook omdat het past bij de opdracht die ouders hebben. Ouders nemen die opdracht ook heel serieus. In de kerken in mijn achterban doen ze er zelfs een eed op. Ze beloven plechtig bij de doop van hun kinderen dat ze hen zullen onderwijzen en doen of laten onderwijzen. Een prachtige formulering. Het is een belofte die ze zeer serieus nemen. Dat geldt overigens niet alleen voor het godsdienstige onderwijs, maar ook voor alle andere aspecten. Dat godsdienstige onderwijs heeft wel consequenties voor het geheel van het onderwijs en voor het dagelijks leven. Daarom is mijn fractie ook zo dankbaar dat we in Nederland een onderwijssysteem hebben dat verankerd is in de vrijheid van onderwijs. Artikel 23 van de Grondwet mogen we dan ook wel koesteren.

De fractie van de SGP heeft daarom geen enkel bezwaar tegen aandacht voor burgerschap in het onderwijs. Mijn fractie maakt zich wel zorgen over een burgerschapsopdracht die heel gemakkelijk zou kunnen transformeren naar burgerschapsdwang, ofwel in het vaststellen wat er allemaal wel en niet gedacht, gezegd en gedaan mag worden in de klas. De behandeling van dit wetsvoorstel heeft de beduchtheid van mijn fractie helaas niet weggenomen. Als ik zie op welke wijze het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is behandeld, als ik lees hoe ook in de schriftelijke behandeling gestreefd wordt naar sturing op dit thema … Zojuist ging het over identiteitsverklaringen. Ik heb ze ook gezien, maar de minister heeft duidelijk aangegeven dat de identiteitsverklaringen waarop gedoeld werd niet meer aan de orde zijn. Maar goed, het geeft een heel vervelend gevoel, zeg ik heel eerlijk.

Ik moet zeggen: ik heb ook gezien hoe de goedbedoelde antwoorden van de minister in het debat in de Tweede Kamer werden misgevat. Hoe hij zelfs bijna door het stof zou moeten omdat hij langs de randen scheerde van wat een deel van de Kamer opportuun achtte. Ik heb gemerkt hoe zorgvuldig de minister vervolgens in deze Kamer heeft getracht om in de schriftelijke behandeling op alle mogelijke vragen elke keer vast te houden — het is bijna een mantra — aan kortgezegd het volgende. Het bevoegd gezag moet zorgdragen voor een schoolcultuur in overeenstemming met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Het gaat daarbij om de basiswaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Ik hoor daar een beetje de echo van de leus uit de Franse revolutie in: liberté, égalité, fraternité. Vrijheid staat nog steeds voorop. Gelijkheid is — en terecht — ingewisseld voor gelijkwaardigheid. En solidariteit heeft de broederschap verdrongen, misschien omdat er van die broederschap helaas bitter weinig terecht is gekomen in de loop der eeuwen.

Maar, voorzitter, de uitwerking van de genoemde waarden kan enorm verschillen. Neem bijvoorbeeld de vrijheid. Voor sommigen betekent dat een grenzeloze zelfontplooiing, terwijl anderen daar misschien juist heel grote risico's in zien. Zeker, aan leerlingen moet verteld worden welke rechten er in Nederland zijn. Maar scholen en ook leerlingen mogen toch hun mening over die rechten hebben en uitdragen? Ik denk in dit verband aan wetgeving op het gebied van echtscheiding, abortus of euthanasie — daar gaat het in dit wetsvoorstel niet over, maar ik neem die als analogie. Er moet ruimte blijven voor minderheidsopvattingen, die ook een plek in het publieke domein mogen krijgen. Kan de minister bevestigen dat leerlingen wel moeten weten wat de rechten in Nederland zijn, maar dat van de school niet gevraagd kan worden om hen te stimuleren in het gebruik daarvan?

De schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie — ik zei het zojuist al — er niet positiever op gemaakt. Diverse partijen hebben vragen gesteld, onder andere over het orthodox-christelijk en islamitisch onderwijs. Daarbij komt dat eigenlijk blindelings de thema's werden opgepakt die allang weerlegd zijn rond het debat in de Tweede Kamer, zoals de identiteitsverklaringen waarin homoseksuele leerlingen worden weggezet. Die identiteitsverklaringen worden niet, helemaal niet of allang niet meer gehanteerd op scholen. Of de vraag of de minister het ermee eens is dat kinderen niet geweerd mogen worden van een school op basis van hun geloof, zorgbehoefte of inkomen van ouders. Die laatste elementen, zorgbehoefte en inkomen, zijn logisch. Die worden ook niet beschermd door artikel 23. Maar religie is wel nadrukkelijk onderdeel van onze wetgeving. Niet voor niets is dat al honderd jaar het geval en hebben wij pas vorig jaar een verruiming van de mogelijkheden tot schoolstichting gehad, waarbij ons is verzekerd dat dit niet betekent dat geloof en godsdienst ineens van andere betekenis zouden zijn of worden.

De heer Pijlman i (D66):

De collega, laat ik het zo maar eens vriendelijk zeggen, nuanceert alles nog eens en zegt: ach, die identiteitsverklaringen zijn toch helemaal niet meer aan de orde? Maar laten wij die eens even weglaten. U hebt toch ook de ervaringen van leerlingen van reformatorische scholen gelezen? Die gingen over jaren her, wat zij hebben meegemaakt toen zij uit wilden komen voor hun seksuele identiteit. U kent toch ook — de minister heeft daar veel mee te stellen gehad, toen ging het over de democratische rechtsstaat — wat er op het Haga Lyceum is gebeurd? Dan kun u toch niet zeggen: ach, er is allemaal niet zo veel aan de hand en wij mogen toch die vrijheid verdedigen? Ik had een wat principiëlere opvatting van de SGP wel op haar plaats gevonden in dezen.

De heer Schalk (SGP):

De heer Pijlman heeft volkomen gelijk als hij wijst op die door hem genoemde incidenten. Ik vind wat er op het Haga Lyceum gebeurde trouwens van een totaal andere orde dan wat er onlangs in de artikelen stond over het Gomarus College. In mijn interruptie richting de heer Pijlman heb ik ook al aangegeven dat scholen hierop gewezen moeten worden op het moment dat zij dat verkeerd, fout of niet goed doen. En scholen pakken dat dan ook op. Door een beetje achtergrondkennis in die kring ben ik ervan verzekerd dat dat gebeurt. Dat is één. Twee: ik bagatelliseer het niet, maar in de beantwoording heeft de minister op pagina 19 — want er is in de schriftelijke ronde ook expliciet gevraagd naar deze situaties — klip-en-klaar aangegeven dat die identiteitsverklaringen waar het toen over ging, er nu niet meer zijn. Er wordt nu een identiteitsprofiel gebruikt. Dat wil ik hier heel graag stipuleren, en daarom wijd ik er ook een beetje meer woorden aan dan ik had moeten doen.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Schalk (SGP):

Maar, voorzitter, ik doe dat niet in de sfeer van het bagatelliseren van de problemen. Ik doe dat in de sfeer van het rechtzetten van wat in de media — niet dat we ze daar de schuld van moeten geven — uitgebreid aan de orde is geweest.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Al die ernstige identiteitsverklaringen zijn natuurlijk uitgebreid aan de orde geweest, en die zijn gelukkig weg.

De voorzitter:

Ik geef nu ...

De heer Schalk (SGP):

Ik vraag nogmaals aan de minister om dat te bevestigen.

De voorzitter:

... het woord aan de heer Pijlman.

De heer Pijlman (D66):

Het is geruststellend dat u zegt dat die "gelukkig" weg zijn.

De heer Schalk (SGP):

Ja, dat meen ik.

De heer Pijlman (D66):

Daarmee neemt u ook afstand van wat daar gebeurd is. En zeker, er zijn ook weer verschillen tussen wat er in de ene en in de andere orthodoxe richting is gebeurd. In de ene ging het over de basis van de rechtsstaat en in de andere ging het veel meer over seksuele identiteit en de beleving daarvan. Ja, dat is een verschil, en ik ben blij dat u van beide afstand neemt.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb inderdaad expres het woord "gelukkig" genoemd. De identiteitsverklaring waar destijds op gedoeld werd — ik weet niet of de heer Pijlman die ook bedoelde, maar ik bedoel die uit 2008, meen ik — is weg, en ik vind dat een gelukkige situatie. Daarom werk ik in andere verbanden ook aan het beeld dat er rond deze situatie is ontstaan, ook richting de scholen.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

De heer Schalk profileert zichzelf in dit debat, terecht, met de disclaimer van zijn eigen betrokkenheid bij het reformatorisch onderwijs. Daarvoor mijn waardering. Ik denk dat het van belang is dat juist daar de gesprekken gevoerd worden, net als op andere plekken. Maar ik vind dat hij wat makkelijk doet over die identiteitsverklaringen die weg zouden zijn, zoals hij zegt. Ik heb er net, tegenover de heer Doornhof, uit eentje geciteerd. Daarin staat letterlijk: "Ook in ons uiterlijk laten wij het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw tot uitdrukking komen." Mijn vraag aan de heer Schalk is niet zozeer wat hij vindt van de juridische vrijheid van een school om dit te vragen. Dat kan allemaal, maar ik vind dat dus een schijngevecht. De echte vraag zou volgens mij moeten zijn: nemen scholen hun pedagogische verantwoordelijkheid, onder andere verwoord in burgerschap, serieus, als zij zoiets formuleren?

De heer Schalk (SGP):

Ik hoop dat ik de formulering nog precies heb, maar volgens mij zei u dat in de verklaring die u nu voorleest — ik weet niet welke het is, maar goed — staat dat leerlingen in hun uiterlijk de scheppingsorde laten zien.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

"Het in de schepping gelegde onderscheid tussen man en vrouw."

De heer Schalk (SGP):

Ja, ja. Het is inderdaad een gegeven dat in het christelijk-reformatorisch onderwijs uitgegaan wordt van de scheppingsorde zoals die ons wordt meegegeven in het boek Genesis, ook de heer Ganzevoort zeer bekend. "Man en vrouw schiep Hij hen"; dat is het uitgangspunt. Daarmee zegt de fractie van de SGP niet: wij ontkennen dit of wij ontkennen dat. Wij vragen aan onze leerlingen en aan onze ouders om zich te gedragen naar die scheppingsorde, die uiteraard ook benoemd wordt in de grondslag van de school.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik heb ook weleens een keer wat theologie gelezen over de schepping en dergelijke. Dit is mij inderdaad niet helemaal onbekend.

De heer Schalk (SGP):

Daarom.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Maar dat is mijn punt niet. Mijn punt gaat over een formulering als "wij verwachten onverkort dat ouders dit onderstrepen en dat zij dit met hun kinderen bespreken en dat zij zich van de consequenties bewust zijn". Nou groei je op op zo'n school. Je leert daar van alles en nog wat, je krijgt dit mee, en je ontdekt dat je je daar qua genderidentiteit niet mee kunt identificeren en dat er vragen ontstaan over transgenders et cetera. Mijn vraag is gewoon: wat is nou de pedagogische opdracht naar deze leerlingen toe? Ik heb het niet over de vrijheden van de school, maar over de pedagogische opdracht. Daar gaat deze wet namelijk over. Hoe voorkomen we dat wat dan homonegativiteit en transnegativiteit heet, leidt tot psychische schade? We weten dat dat risico groter is. Mijn vraag aan de heer Schalk is niet zozeer om die scholen te verdedigen, maar om juist in zijn verantwoordelijkheid als toezichthouder mee te denken over die pedagogische opdracht.

De voorzitter:

En dan graag in de context van dit wetsvoorstel. De heer Schalk.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Uiteraard.

De heer Schalk (SGP):

Ja, maar ik denk dat het over dit wetsvoorstel gaat. Tenminste, die indruk heb ik wel. Die pedagogische opdracht moet juist heel erg serieus genomen worden, maar die mag wel ingebed zijn — dat is juist de kracht van de vrijheid van onderwijs — in een religieuze overtuiging die eraan ten grondslag kan en mag liggen. Daarmee zeg ik niet dat een jongere die bijvoorbeeld tot de ontdekking komt dat hij homoseksuele gevoelens heeft, weggezet mag worden. Dat zeg ik juist niet. De pedagogische opdracht lijkt mij om hem of haar daarin zo goed mogelijk bij te staan, te begeleiden en dergelijke. Ik probeer ook wel een beetje weg te komen van dat enkele onderwerp. Dat snapt de heer Ganzevoort ook wel, denk ik. Dat doe ik door ook duidelijk te maken dat leerlingen aangesproken zouden moeten worden op heteroseksuele dingen die naar mijn geloofsovertuiging niet plaats zouden mogen vinden op een school. Met andere woorden, op school hoort ten eerste een klimaat te zijn waarin leerlingen zich veilig weten. Ten tweede moeten ze weten waar ze zich kunnen vervoegen, ook bij grote levensvragen. Ik bagatelliseer het namelijk absoluut niet. Maar er moet en mag ook ruimte ook zijn voor de grondslag van de school. In dit geval gaat het dan over de scheppingsorde, over de godsdienstige overtuigingen. Om dat op een goede en zorgvuldige manier te doen, dat vraagt meer …

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot, meneer Ganzevoort.

De heer Schalk (SGP):

… dan dat we even op een achternamiddag over identiteitsverklaringen spreken, die al weg zijn.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Ganzevoort.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben een groot liefhebber van artikel 23, de vrijheid van onderwijs, los van de vraag hoe je dat precies zou moeten invullen. De heer Schalk zegt dat de identiteitsverklaringen weg zijn, terwijl ik er net eentje voorlees. Hij zou toch juist dit wetsvoorstel moeten omarmen en moeten zeggen: onze gezamenlijke opdracht is om aan dat burgerschap te werken, om te werken aan een veilig klimaat op scholen? Dat is precies wat dit wetsvoorstel doet. Ik zou de heer Schalk daarom willen vragen om niet zo de hakken in het zand te zetten, maar dit te omarmen, juist vanwege de roep vanuit die scholen.

De voorzitter:

En dat dan tijdens het vervolg van zijn betoog.

De heer Schalk (SGP):

Ja, daar kom ik ongetwijfeld nog op terug. Ik had zelf nog niet in de gaten dat ik met mijn hakken in het zand stond. Ik heb wel een specifieke mening over dit wetsvoorstel en over de wijze waarop de behandeling tot nu toe is gegaan. Die tendeert toch naar een vervolg op datgene wat de minister heel sterk elke keer opnieuw betoogt, namelijk dat dit geen onderdeel is van het curriculum en dergelijke, terwijl sommige partijen daar expliciet wel elke keer opnieuw naar vragen.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ik hoop dat de minister begrip heeft voor mijn zorgen op dit punt en dat hij nog eens klip-en-klaar wil betogen wat de positie van het christelijk onderwijs in de Nederlandse samenleving is. Kan hij daarbij aangeven dat er op de scholen vrije ruimte is voor meningsvorming en voor het overdragen van overtuigingen vanuit Bijbelse waarden en normen?

Voorzitter. Toch geeft ook de schriftelijke beantwoording van de minister mijn nog wel wat vragen. Het gaat op het scherpst van de snede. Dat realiseer ik me. Ik probeer mijn woorden met zorg te kiezen, zeg ik ook tegen mijn collega's die ze zojuist hebben geïnterpreteerd. In de schriftelijke ronde heb ik gevraagd of de Bijbelse waarden verdedigd mogen worden tegenover — ik weet dat het een beladen woord is, maar ik zeg erbij dat ik het met zorg zeg — genderideologie. Daar krijg ik het antwoord op dat het gebruik van deze term niet past bij het fundamentele grondrecht om gelijk behandeld te worden, ongeacht geslacht of seksuele gerichtheid. Waarom dat antwoord? Het gaat hier niet over personen, maar over een sterke ideologie die, naar mijn waarneming, op dit moment de wereld overspoelt. Een ideologie is een stelsel van ideeën over de mens, de menselijke relaties en de inrichting van de maatschappij die leven binnen een maatschappelijke groep. Dat mag toch als zodanig worden benoemd? Daarmee wijs ik — ik zeg het nog een keer — niemand af die bijvoorbeeld te maken heeft met genderdysforie. Dat is de persoonlijke situatie van de mens. Daar hebben we respect voor. Maar dat is iets anders dan de mainstream. Hoe we daarmee omgaan, is niet waardenvrij. Voor mij gelden daarvoor inderdaad de Bijbelse waarden. Ik heb dat in eerdere debatten uitvoerig uit de doeken gedaan. Ook heb ik geprobeerd om dat in alle zorgvuldigheid te doen. Het kan toch niet zo zijn dat die Bijbelse waarden buiten de orde worden verklaard, omdat ze niet zouden passen binnen de hoofdstroom? Oftewel, als bijvoorbeeld de liberale levensvisie dominant is, dan kan deze toch niet als basisvorm aan de samenleving worden opgelegd? Het is juist bij uitstek de taak van een school om ontwikkelingen in samenleving en cultuur te duiden vanuit de rol van onder andere godsdienst en levensovertuiging.

Voorzitter. Met de minister is ook schriftelijk gewisseld hoe het nu eigenlijk zit met het afleggen van verantwoordelijkheid over de wijze waarop de scholen de burgerschapsopdracht vormgeven.

De heer Pijlman (D66):

U zei net: "Stel nou dat de liberale levensopvatting ...

De heer Schalk (SGP):

... dominant is.

De heer Pijlman (D66):

... de overhand heeft, dan is het toch juist onze taak dat ..." Je kunt daar op een school zeker iets tegenover stellen. Kunt u zich voorstellen dat op dit type scholen die liberale opvatting wel wordt verteld, waarna je er een discussie over begint met kinderen die al wat volwassener zijn, en dat niet je eigen opvatting de hegemonie krijgt boven een andere opvatting? Dat is, denk ik, het kernbegrip.

De heer Schalk (SGP):

Misschien even twee punten. Het eerste is: moet je vertellen wat zich allemaal afspeelt in de samenleving? Het antwoord is: ja. Dat is glashelder. Ik zou het ook zeer onverstandig vinden om te proberen je kinderen daarvan af te schermen. Binnen het reformatorisch onderwijs — ik moet zeggen dat ik dat iets beter ken dan het islamitisch onderwijs — wordt dat heel vaak benoemd als begeleide confrontatie. Daarbij probeer je om alle aspecten van de samenleving te laten zien. Dat is één.

Twee. In de loop van de middag ging het even over de methodes. Ik ben er niet op ingegaan om niet te veel tijd te nemen van de interrupties. Ik vind het heel erg belangrijk dat er goede methodes zijn, ook binnen het reformatorisch onderwijs, waardoor bijvoorbeeld onderwerpen rond politieke stromingen of diversiteit en dergelijke goed en zorgvuldig worden behandeld. Ik vind ook dat het het recht van de leerkracht en de school is om daar duiding aan te geven vanuit hun levensovertuiging. Dat is juist het krachtige van artikel 23.

De heer Pijlman (D66):

Dat snap ik wel, maar heeft de leerling, naarmate hij ouder en volwassen wordt, ook het recht om die identiteit niet te omarmen en te zeggen: ik voel me daar helemaal niet bij thuis? Kan die school daar dan ook mee omgaan? Kan die school, in haar pedagogische opdracht, dat kind op een goede manier daarin begeleiden? Daar gaat het denk ik om.

De heer Schalk (SGP):

Ik begrijp dat heel goed. In mijn personalia staat dat ik meedraai in het Netwerk sociale veiligheid en seksuele diversiteit. Ik kijk op dat terrein dus iets vaker achter de voordeur van die scholen. Laat ik het zo tegen de heer Pijlman zeggen: daar wordt op dit moment héél hard gewerkt om dat wat in het verleden mis is gegaan op een zorgvuldige manier aan te vliegen. Dat is, eerlijk gezegd, een enorme zoektocht naar de balans tussen datgene wat je diepste innerlijke overtuiging is en de reden is dat ouders kinderen naar een reformatorische school brengen, en je taak als leerkracht om op een juiste en zorgvuldige manier om te gaan met je leerlingen, de vertrouwenspersoon en dergelijke.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik denk dat we nu toch langzamerhand weer doorgaan met uw inbreng. Gaat uw gang.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Mijn laatste opmerking was dat ik met de minister schriftelijk heb gewisseld hoe het nu eigenlijk zit met het afleggen van verantwoordelijkheid over de wijze waarop de scholen de burgerschapsopdracht vormgeven. Gaat het in het toezicht nu om het hoe of om het wat? Welnu, de minister heeft duidelijk aangegeven dat het hoe aan de scholen is. Waarvan akte! De inspectie zal volgens de minister terughoudendheid betrachten als het gaat om het toezicht op de visie van scholen, maar scherp toezien of deze visie conform de wettelijke eisen in de onderwijspraktijk tot uiting komt. Opnieuw, het gaat langs het scherpst van de snede. Het hoe en het wat zitten hier ook heel dicht op elkaar. Dat klemt temeer als de burgerschapsopdracht wordt betiteld als een deugdelijkheidseis.

Tot nu toe kon er ingegrepen worden als een school in het geheel niet aan de burgerschapsopdracht voldeed, maar de opdracht wordt nu verduidelijkt en aangescherpt, wat ertoe leidt dat ze beter kan worden gehandhaafd. Hoe en wat, ze zitten elkaar op de hielen, want wat betekent dat nu in de praktijk, bijvoorbeeld bij de leermiddelen? De minister heeft aangegeven dat passages of afbeeldingen die als verderfelijk of als controversieel kunnen worden ervaren, weliswaar gebruikt kunnen worden om iets te illustreren, maar als ze niet meer passen bij de democratische rechtsstaat anno 2021 en als dat strijdig is met de burgerschapsopdracht, dan kan de inspectie handhaven. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Kan een Bijbelse geschiedenis dan buiten de orde geplaatst worden, omdat er een onwelgevallig thema in wordt behandeld? Oftewel, hoe gaat de inspectie daarmee om?

Voorzitter, ik rond af. De minister heeft aangegeven dat er een duidelijk onderzoekskader moet worden ontwikkeld. Daarbij wordt ook het onderwijsveld betrokken. Wat is de stand van zaken en wordt de uitkomst daarvan ook voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer?

Voorzitter. Ik doe graag de suggestie aan de hand om gewoon de tien geboden als kader aan te houden of in ieder geval de tweede tafel daarvan. Dat gaat om allerlei intermenselijke verhoudingen, zoals respect voor gezag, eerbied voor het leven, trouw in het huwelijk, afblijven van elkaars spullen, integriteit onderling en stoppen met jaloezie. Die waarden zijn heilzaam voor alles en iedereen in de samenleving. Als we die waarden aan onze kinderen mogen overdragen, dan zijn ze toegerust om als burgers van de toekomst onderling met elkaar om te gaan.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Schalk (SGP):

Dank voor uw clementie, want ik was iets over mijn tijd, voorzitter.

De voorzitter:

Ik zal het negatieve saldo later in rekening brengen.

Mevrouw Sent.

Mevrouw Sent i (PvdA):

Ik heb een vraag over de eerste zin van de inbreng van de heer Schalk. Ik dacht dat hij daarop, zijn voorzitterschap van de raad van toezicht, nog terug zou komen. Conform artikel 2, lid 2, van onze integriteitscode meldt de heer Schalk zijn lidmaatschap van die raad van toezicht, maar in de toelichting wordt ook verzocht om stil te staan bij de potentiële belangenverstrengeling en om duiding te geven aan het lidmaatschap. Ik ben heel erg benieuwd hoe de heer Schalk de potentiële belangenverstrengeling redelijkerwijs beoordeelt vanuit de maatstaf die in de toelichting bij artikel 2, lid 2, van onze integriteitscode staat toegelicht.

De voorzitter:

Een bondig antwoord, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Een bondig antwoord op een ingewikkelde vraag, voorzitter.

De voorzitter:

Ik weet dat u het kan.

De heer Schalk (SGP):

Ik ga het proberen, voorzitter.

Laat ik het zo zeggen. Ik sta hier als SGP-politicus. Ik ben gehouden om aan te geven dat ik ook een functie heb in het maatschappelijk leven die hieraan raakt, maar ik heb rondom dit thema bijvoorbeeld niet van tevoren contact opgenomen met het college van bestuur over wat ik allemaal zou kunnen gaan zeggen over dit onderwerp. Ik probeer daar prudent en zorgvuldig mee om te gaan. De uitingen die ik mijn verschillende functies zichtbaar heb gedaan, zijn openbaar en overal te lezen. Is dat misschien een begin van een antwoord? Is het misschien zelfs ook nog eens een enigszins bondig antwoord?

De voorzitter:

En misschien is het ook wel het einde van datzelfde antwoord.

Mevrouw Sent (PvdA):

Zeker, want ik begrijp dat dit in het College van Senioren in een discussie aan de orde zal komen. Wat mij betreft is het niet voldoende om melding te maken van een lidmaatschap en moet het ook voorzien worden van een duiding of het in het kader van die criteria, die in de toelichting staan, al dan niet relevant is en of er sprake is van een schijn van belangenverstrengeling.

De heer Schalk (SGP):

Ik neem aan dat de voorzitter dit als een punt van orde meeneemt om het in te brengen in het College van Senioren. Wat mij betreft kunnen we elkaar daarop bevragen. Ik heb bij de behandeling van dat we dit soort dingen met elkaar bespreken meer begrepen dat er een duiding wordt gegeven of dat je daar een opmerking over maakt dan dat we daar van tevoren ook enige spreektijd aan geven. Ik stel voor dat als we dat gaan doen, we daar dan ook wat aparte spreektijd voor nemen om het niet van je daadwerkelijke inbreng af te laten snoepen. Maar het komt vast en zeker terug in het College van Senioren.

De voorzitter:

Dat vermoed ik ook zomaar, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

En dan feliciteer ik u natuurlijk nog van harte met uw verjaardag gisteren. U heeft een bijzondere leeftijd bereikt. Het getal 6 heeft ook in de Bijbel een bijzondere betekenis, niet altijd even positief overigens. Maar u wordt vanzelf ook weer 61, dus het komt allemaal goed.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. De 6 was al een keer eerder in mijn leeftijd, maar toen was het inderdaad nog maar één 6. Nu is het 60.

De voorzitter:

Ik denk zelfs meerdere malen. Nogmaals gefeliciteerd namens de hele Kamer. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer De Vries, die zal spreken namens de Fractie-Otten.