Verslag van de vergadering van 12 juli 2021 (2020/2021 nr. 45)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.29 uur
Mevrouw Prins i (CDA):
Meneer de voorzitter. Vandaag staan we hier in deze Kamer weer stil bij het COVID-19-virus en de gevolgen daarvan voor onze samenleving, en dus ook bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Deze wet als uitbreiding van de Wet publieke gezondheid is goedgekeurd in de tijd dat het gedrag van het virus nog onbekend was, vele kwetsbare mensen, met name veel ouderen, ernstig ziek waren en velen ook overleden, de ziekenhuizen en de ic-afdelingen overvol waren en de vaccins nog niet beschikbaar waren. De CDA-fractie had er dan ook begrip voor dat de parlementaire betrokkenheid van de Eerste Kamer in deze crisissituatie beperkt was. Dit gold niet voor de meerderheid van deze Kamer, die de motie-Janssen en de motie-De Boer heeft gesteund met de oproep tot ook voor de Eerste Kamer bepalende zeggenschap. Dit heeft geleid tot voorliggend wetsvoorstel waarbij de beide Kamers, na het koninklijk besluit tot verlenging dan wel tot wijziging van deze wet, onverwijld deze wet in een nahangprocedure integraal kunnen goed- of afkeuren. Heel concreet kan dit betekenen dat op een maandag de diverse maatregelen vallend onder deze wet nog van kracht zijn, ze echter op dinsdag worden afgestemd door deze Kamer en dat dan dus op woensdag of donderdag alle maatregelen vervallen, terwijl het kabinet, vermoedelijk op basis van adviezen van de deskundigen zoals het OMT, van mening is dat de situatie in ons land nog wel maatregelen ter bestrijding van het virus noodzakelijk maakt. De CDA-fractie vraagt zich af hoe het kabinet zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid kan nemen bij een verschil van inzicht tussen de experts en de volksvertegenwoordiging. Het gaat dan immers niet meer om één maatregel, bijvoorbeeld het al of niet gebruiken van testen voor toegang, maar om alle maatregelen. Graag een toelichting van het kabinet in dezen.
Meneer de voorzitter. De CDA-fractie waardeert het dat het kabinet zijn toezegging om moties van de Eerste Kamer in dezen serieus te nemen, zoals ook verwoord in modaliteit negen van de brief van de minister inzake de mogelijkheden om de motie inzake bepalende zeggenschap in te vullen, ook daadwerkelijk gestand doet. Tegelijkertijd had zij graag een ander wetsvoorstel ontvangen, zoals reeds verwoord in onze inbreng van 25 mei jongstleden. Onze fractie is van mening dat de crisis weliswaar nog steeds voortduurt, maar dat de crisissituatie voorbij is. Reden waarom we in plaats van deze Tijdelijke wet maatregelen covid-19 toe moeten naar reguliere wet- en regelgeving, bijvoorbeeld met een uitbreiding van de Wet publieke gezondheid. We moeten komen met een wet die kaders biedt voor het omgaan met besmettelijke virussen, zoals nu het coronavirus, maar in de toekomst, zo is de verwachting van vele experts, ook andere zeer besmettelijke en gevaarlijke virussen. Op deze wijze moet de parlementaire betrokkenheid voor beide Kamers weer volledig hersteld worden. Wij denken aan wet- en regelgeving die dient als een soort kaderwet. De parameters zouden kunnen zijn, in lijn met de huidige tijdelijke wetgeving: een acceptabele belastbaarheid van de zorg — de ziekenhuizen moeten nog steeds goede zorg kunnen verlenen — en de bescherming van kwetsbare mensen in onze samenleving.
We hebben de afgelopen anderhalf jaar ervaring opgedaan met de effectiviteit van de diverse maatregelen. De vaccinatie is meer dan goed op stoom, waarvoor de complimenten aan de minister en aan de vele anderen die daaraan werken. Op basis van scenario's is nu ook een goede inschatting te maken van dit virus en van mogelijk nog andere onbekende toekomstige virussen. We hebben dan ook met instemming in de zogenoemde maatregelenbrief van de minister van 6 juli gelezen dat de komende twee maanden gewerkt wordt aan een tweetal scenario's: één met beheersbare oplevingen van het virus en één met een zware opleving van het virus. In combinatie met de leerpunten van de afgelopen periode is nu het moment om onze samenleving en dus onze reguliere wet- en regelgeving zodanig in te richten dat wij de crisis van een virus goed weten te besturen. Het gevaar van besmettelijke virussen blijft bestaan en dan dien je daar proactief op te acteren. Daar moet wet- en regelgeving op worden ingericht.
Meneer de voorzitter. In mei hebben wij van de minister een toezegging gekregen inzake een toekomstvisie voor een samenleving met virussen. In de Tweede Kamer heeft de minister tijdens het debat op 7 juli aan ChristenUnie en CDA toegezegd om voor de kerst met een evaluatie en een schets van bijbehorende wetgevingsinstrumenten te komen, omdat hij eerst wil wachten op diverse evaluaties. Natuurlijk hebben wij begrip voor zorgvuldig handelen, voor lessen van de vele evaluaties. Alleen, het virus wacht daar niet op. Dit spoedwetsvoorstel bestendigt in feite weer de tijdelijkheid van deze zo relevante wet- en regelgeving, met inbreuk op de diverse grondrechten. Wij — ik spreek in dezen mede namens de ChristenUnie — zouden de minister dan ook om een duidelijke toezegging willen vragen om vóór een mogelijke verlenging van de tijdelijke wet per 1 december een regulier wetsvoorstel te presenteren, waarbij de regering in geval van uitbraken van virussen die leiden tot onacceptabele belastbaarheid van de zorg en die kwetsbare mensen buiten verhouding treft, binnen de kaders van deze nieuwe wet de juiste maatregelen kan treffen.
Daarbij staan wij graag nog stil bij de term "kwetsbare mensen". In het begin van deze crisis gold dat met name voor de ouderen.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Ik kan mij helemaal vinden — we hebben daar namelijk eerder samen vragen over gesteld — in de vraag over de reguliere wetgeving. Kan mevrouw Prins ook zeggen hoe zij de parlementaire betrokkenheid daarbij voor zich ziet? Gaat het dan om zwaardere betrokkenheid dan nu bij het aan- en uitzetten van de maatregelen? Ik ga uit van wel, maar misschien is het goed om dat nog even expliciet te maken.
Mevrouw Prins (CDA):
Juist. Je hebt dan juist van tevoren met elkaar gesproken, als beide Kamers, die allebei hun eigen parlementaire ruimte hebben om in gesprek te gaan over die wet, die staat als een kaderwet. Op basis van een aantal parameters weet je dan wat de activiteiten zouden kunnen zijn.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ja, maar dat roept wel ... In feite is dat de structuur die de Twm ook kent, want de wet is de kaderwet. Als het een permanente wet wordt, ben ik heel bezorgd dat de regering zonder parlementaire betrokkenheid die maatregelen aan en uit kan zetten. Mijn wens zou zijn dat ook bij dat aan- en uitzetten, in elk geval initieel, het parlement betrokken zou zijn. Vindt u dat ook zo?
Mevrouw Prins (CDA):
Nee, wat ons betreft is het net als ...
De voorzitter:
Mevrouw Prins.
Mevrouw Prins (CDA):
Neem me niet kwalijk, meneer de voorzitter. Wat ons betreft is er dan net zoals in de Wet publieke gezondheid de ruimte omdat je van tevoren al op basis van de parameters met elkaar hebt gediscussieerd over wat nodig zou kunnen zijn in voorkomende gevallen.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik vrees dat we hier een beetje uit elkaar lopen. Maar goed, met u kijk ik uit naar voorstellen. Dan kunnen we het er in concreto over hebben.
Mevrouw Prins (CDA):
Ik evenzo.
Ik ga weer even terug naar de term "kwetsbare mensen". In het begin van deze crisis gold dat met name voor de ouderen. In de afgelopen tijd hebben we moeten constateren dat door de impact van het coronavirus en de noodzakelijke maatregelen meer mensen in feite vallen onder de term "kwetsbaar". Wij denken daarbij aan mensen die door het wegvallen van de reguliere zorg nog steeds wachten op een operatie, maar ook aan kinderen en jongeren en aan ondernemers die hun bedrijf niet meer kunnen uitoefenen, en die daardoor niet fysiek maar psychisch kwetsbaar, zeer kwetsbaar zijn geworden. Ons pleidooi is om meer ruimte te geven aan de term "kwetsbaar". Wij vragen de minister hier graag een toezegging op.
In dat kader sluiten wij ons ook graag aan bij de vraag van de ChristenUnie die straks komt inzake een visie op de juiste balans tussen reguliere en covidzorg als ijkpunt voor het nemen van maatregelen in relatie tot de bestrijding van het coronavirus.
Meneer de voorzitter. Tot slot ontkomen wij er natuurlijk niet aan stil te staan bij de huidige exponentiële groei van het aantal besmettingen in de afgelopen dagen. Dit zet een domper op de vreugde over een zomer met een groeiend aantal gevaccineerden en zo minder maatregelen. Wij realiseren ons dat het altijd makkelijker is om achteraf een mening te hebben over het opheffen van de diverse maatregelen. Toch heeft de CDA-fractie wel enige vragen. Wat is de reden dat de ervaringen uit de fieldlabs en de adviezen van het OMT niet volledig zijn opgevolgd? Ik denk daarbij aan de nadruk op ventilatie, testen voor toegang van maximaal 20 uur van tevoren, zeker gezien het gedrag van veel jongeren om heerlijk van feest naar feest te gaan, en betere en onafhankelijke controle en handhaving van de testbewijzen. Wat gaat de minister doen aan het gemak waarmee — zo is helaas gebleken — met de testbewijzen kan worden gesjoemeld? Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Prins. De heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik heb met belangstelling geluisterd naar het verhaal van mevrouw Prins over dat we toch misschien eens moeten nadenken over de Wet publieke gezondheid en of we daar niet een stevig kader in moeten krijgen, ook voor de toekomst. Maar gaat het eigenlijk om een kader, zeg maar de gereedschapskist zoals de minister zegt? Je zou ook kunnen zeggen dat er in uw voorstel wordt voorzien, als we de tijdelijke wet die er nu is en hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid gewoon structureel in de wet zetten.
Mevrouw Prins (CDA):
Dat zou net zo goed een mogelijkheid kunnen zijn. Het gaat ons erom dat wij voortaan als land, als samenleving in onze wet- en regelgeving voorbereid zijn op dergelijke typen virussen en dat we niet, ik zal niet zeggen in paniek, maar wel in grote snelheid elke keer gedwongen worden om hierover het gesprek te hebben met alle risico's van een parlementaire betrokkenheid.
De heer Nicolaï (PvdD):
Is mevrouw Prins het dan met onze fractie en ik denk ook met GroenLinks eens dat je het volgende zou kunnen zeggen? Je hebt de gereedschapskist. Daar zit alles in wat we voorradig hebben. Als er paniek uitbreekt, is dat niet nodig; dat gereedschap wordt dan aangesproken. Maar wat is dan de parlementaire betrokkenheid bij het aanspreken van dat gereedschap? Dat is dan toch eigenlijk de essentiële vraag?
Mevrouw Prins (CDA):
Nee. Dat is inderdaad de essentiële vraag, maar die heb je van tevoren al besproken. Die ruimte zit al in de wet op basis van een aantal ijkpunten. Dat zou kunnen zijn dat de zorg het niet meer aankan. Dat kan zijn dat er te veel kwetsbare mensen getroffen worden. Je zou ook andere criteria kunnen kiezen. Dat zou je kunnen bekijken. En op basis daarvan zeg je: dan kunnen wij dat en dat doen. Ik heb het weleens heel onparlementair vergeleken met de wet die we hebben voor als er bijvoorbeeld vogelpest is. Die wet is van tevoren bepaald, maar iedereen weet: zodra er ergens vogelpest is, wordt de hele regio afgesloten en is er geen parlementaire discussie meer nodig, want die is al geweest. Er is van tevoren met elkaar uitgediscussieerd en betrokken dat je zegt: deze ruimte is er, op het moment dat het nodig is, gaan we dat dan ook doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot, meneer Nicolaï.
De heer Nicolaï (PvdD):
Nog een toelichtende vraag, voorzitter. Dat snap ik. Die ruimte is gecreëerd. Dat is dat gereedschap, maar het is de regering of de minister die het gereedschap gaat hanteren en niet het parlement op dat moment. Wat ziet het CDA dan als instrument om de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging te garanderen?
De voorzitter:
Mevrouw Prins, tot slot.
Mevrouw Prins (CDA):
Ik zie dit dus aan de voorkant, net zo goed als de Wet publieke gezondheid ons ruimte biedt om een aantal dingen te doen, behalve als het gaat om besmettelijke virussen. Vanuit dat perspectief denken wij dat dit daarmee moet worden aangevuld.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Ik sloeg een even aan op het voorbeeld van de vogelpest. Mensen zijn geen vogels. Het gaat hier om de inperking van grondrechten van mensen. Dat vereist een zwaardere toets dan het bestrijden van de vogelpest. Daar zit ook onze zorg en daar zit ook de zorg van de Raad van State en het College voor de Rechten van de Mens. Als het gaat om de inperking van grondrechten en vrijheden van mensen, ben je er niet met een kaderwet die eigenlijk de regering daar alle mogelijkheden voor biedt. Dan heb je echte democratische controle nodig op in elk geval het uit de kast halen van de gereedschapskist. Als we een wetsvoorstel voorgelegd krijgen, denk ik dat dat ook een van de centrale discussiepunten wordt.
Mevrouw Prins (CDA):
Ik heb net aangegeven dat het een voorzichtige vergelijking was, omdat ik mij natuurlijk terdege realiseer dat de grondrechten van mensen een hele andere zijn dan de grondrechten van sommige dieren, hoewel daar verschillend over wordt gedacht. Maar dat even terzijde, dat is denk ik niet voor nu. Het gaat ons om het volgende. De Wet publieke gezondheid staat. Daar is geen discussie meer over. Door de uitbraak van het virus moesten wij aanvullende artikelen zetten bij de Wet publieke gezondheid. Het is dus onze overtuiging dat je dat beter aan de voorkant kunt doen, waarbij je dan ook in alle rust kan spreken over de mogelijke inbreuk op de grondrechten van onze mensen in de samenleving.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
We gaan het niet eens worden, maar goed, de tijdelijke wet is natuurlijk niet voor niets een tijdelijke aanvulling geworden op die Wet publieke gezondheid.
Mevrouw Prins (CDA):
Ja, uit noodzaak.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Hattem namens de fractie van de PVV.