Verslag van de vergadering van 14 september 2021 (2020/2021 nr. 47)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.03 uur
De heer Doornhof i (CDA):
Dank u wel, voorzitter. "Je kunt alleen maar succesvol de levens van mensen wereldwijd verbeteren als je zelf een afspiegeling bent van die verschillende doelgroepen." Dat zijn woorden van Hans de Jong, oud-directeur van Philips Nederland. Je ziet dan ook dat bedrijven er alles aan doen om diversiteit te benutten om daarmee hun bedrijven te verbeteren. Vrouwen en mannen moeten sowieso gelijke kansen hebben. Maar de resultaten blijven teleurstellend, als je kijkt naar vrouwen in de top. Dan begrijpt mijn fractie het wel dat je als kabinet ingrijpende maatregelen wilt treffen om meer vrouwen in de top van dat bedrijfsleven te krijgen.
Voorzitter. We hebben kunnen zien dat er in de Tweede Kamer draagvlak is voor een verplichting voor grote bedrijven om ambitieuze diversiteitscijfers te noemen en die ook na te streven. Vaak is er ook een ingroeiquotum als het gaat om raden van commissarissen. Mijn fractie is onder de indruk van het SER-advies, want dit wetsvoorstel is er niet vanzelf gekomen. Dat heeft zijn grondslag in het advies van de Sociaal-Economische Raad. Daarin zie je ook de resultaten weergegeven van het effect van genderdiversiteit op de financiële bedrijfsprestaties. En dan moet ik de collega's Schalk en Nanninga bijvallen: die resultaten, dat effect op die financiële bedrijfsprestaties, zijn zwak positief of zelfs niet aanwezig. Kijk je echter naar sociale, ethische aspecten, dan zie heel duidelijk positieve gevolgen. Ik citeer uit dat advies: "Meer man-vrouwdiversiteit leidt onder andere tot minder fraude en belastingontduiking, grotere transparantie en een hogere kwaliteit van het beloningssysteem in de organisatie". Ook worden positieve effecten aangetoond van genderdiversiteit op maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik noem arbeidsomstandigheden, personeelsbeleid, veiligheid, mensenrechten of milieu.
Voorzitter. Daarom zegt de SER: we moeten naar een versnelling van die diversiteit in de top toe, en dat moet met overheidsbeleid, met regels. Het CDA vindt dat ook, maar ik heb wel namens mijn fractie kritische vragen gesteld over de rechtmatigheid van juist dat deel van het wetsvoorstel dat ziet op dat ingroeiquotum. Het gaat natuurlijk om het recht op gelijke behandeling. De heer Van Kesteren begon daar ook over. Er wordt geschermd met onze Grondwet en het staat natuurlijk in het EU-verdrag. Wat kun je ervan zeggen? Nou, dat positieve discriminatie an sich niet verboden is. Als je kijkt naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie, zie je dat het Hof streng is. Het moet gaan om gelijke geschiktheid. Dan pas mag je voor die positieve discriminatie kiezen. En als je het hebt over een regeling die vrouwen voorrang probeert te geven, wat in de praktijk vaak het geval is, zie je bovendien dat er altijd een uitzonderingsmogelijkheid moet zijn als het gaat om bepaalde individuele eigenschappen van juist díe man.
De regering zegt nu: ja, we hebben die jurisprudentie ook gezien en we moeten ook wel erkennen dat dit wetsvoorstel daarmee op gespannen voet staat, maar hebben we niet een wijziging van dat EU-verdrag gezien? Hebben we niet gezien dat in plaats van dat lidstaten het recht hadden om die gelijkheid van man en vrouw in het beroepsleven te bevorderen, ze dat nu ook mogen verzekeren? En wat doet dat dan met de jurisprudentie van het Hof? Volgens de regering is er na deze verdragswijziging geen andere Hofuitspraak geweest. Maar dat is niet waar. Want waar komt nou die verdragswijziging vandaan? Het gaat om het Verdrag van Amsterdam. Wanneer is dat in werking getreden? Dat was in 1999. Daarna heb je bijvoorbeeld de Zweedse zaak-Abrahamsson gehad. Die ging om een Zweedse voorrangsregeling. Daarvan zei het Hof dat die te onvoorwaardelijk was en in strijd met het beginsel van die evenredigheid. De jurisprudentie was het Hof met het oog op die evenredigheid van oordeel — je kunt zeggen: verdragswijziging of niet — dat het doel van een betere vertegenwoordiging van vrouwen nooit het recht op gelijke kansen voor iedereen helemaal kan vervangen. Daarom toch even een vraag aan de bewindslieden. Is nou het beeld dat u hebt gegeven van die rechtmatigheid niet wat anders dan misschien de werkelijkheid verplicht om te zeggen? Is het niet wat minder evident om te zeggen dat dit wetsvoorstel in overeenstemming is met EU-recht?
Ik wijs ook even op het voorstel voor de richtlijn. Collega Van der Voort wees daar ook op. In 2012 was er een richtlijn die zei: we moeten de genderbalans in niet-uitvoerende bestuursfuncties van beursgenoteerde ondernemingen verbeteren. In dat voorstel van de Europese Commissie van 2012 staat dus dat het beoogt om lidstaten de plicht te geven erop toe te zien dat bij de selectie van leden van de raden van commissarissen bij gelijke kwalificaties wat betreft geschiktheid, deskundigheid en beroepsprestaties voorrang wordt gegeven aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Je ziet dus dat de Europese Commissie hier wel kiest voor die gelijke geschiktheid. Dan kun je dus zeggen dat dat zonder meer in overeenstemming is met het EU-verdrag. Kan de regering toelichten waarom niet voor de tekst van die richtlijn is gekozen?
De regering zou kunnen zeggen: dat wil de SER niet, die wil een onvoorwaardelijk quotum. Ik moet zeggen dat dat effectiever zou kunnen zijn en ik moet ook zeggen dat in het algemeen mijn fractie hecht aan wat de SER zegt. Die bestaat niet voor niks uit ondernemers en werknemers samen, naast de kroonleden. Als zij op sociaaleconomisch terrein en met hun deskundigheid ergens overeenstemming over bereiken, moet de wetgever erg goede redenen hebben om daarvan af te wijken. Met deze kanttekening ben ik benieuwd naar de antwoorden van de regering.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Doornhof. Dan geef ik het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.