Verslag van de vergadering van 5 oktober 2021 (2021/2022 nr. 2)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.11 uur
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Voorzitter. Wat wij vandaag doen, is een wet behandelen die een Europese richtlijn ten uitvoer legt. Niet meer en niet minder. Steeds wanneer er wetgeving komt vanuit Europa is er, ook in dit huis en ook bij de regering, de roep om subsidiariteit. We kunnen het in Nederland toch immers zelf zo goed regelen? Daar hebben wij de EU toch niet voor nodig? Maar, voorzitter, ik was heel lang Europees parlementariër. Ik heb ooit tegen mijn Europese opvolgers — ook een beetje boos — geroepen: wat was er gebeurd wanneer zo lang geleden, in 1975 al, de richtlijn gelijk loon voor gelijke arbeid niet was goedgekeurd? Ons hele sociale systeem van gelijke behandeling van mannen en vrouwen hebben wij te danken aan Europa. Ik voeg daaraan toe: niet alleen aan de Europese wetgeving, maar met name ook aan de uitspraken van het Europese Hof van Justitie.
Als heel jong Tweede Kamerlid herinner ik me nog heel goed een debat dat wij hadden onder voorzitterschap van de heer Dolman. Het ging toen om de invoering van de WWV ook voor vrouwen, de gelijke behandeling en hoe dat gefinancierd moest worden. Alle vrouwen zijn toen opgestaan en de heer Dolman riep heel cynisch: zijn er nog meer vrouwen in de zaal? Wij hebben het nu over subsidiariteit, maar wij hebben aan Europa heel veel te danken als het gaat om gelijke rechten en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Ik begin hiermee, omdat we ook in 2017, ook hier in dit huis, het subsidiariteitsdebat hebben gevoerd en het trekken van de gele kaart hebben goedgekeurd. Degene die toen namens de CDA-fractie het woord gevoerd heeft, de heer Wopke Hoekstra, heeft daar toen namens de CDA-fractie tegen gestemd. Dat hadden wij heel goed afgesproken, omdat ik op dat moment in de Raad van Europa in Straatsburg zat.
Dat even over de geschiedenis en het goede dat Europa ook op dit punt gedaan heeft.
In de schriftelijke rondes heeft de CDA-fractie aangegeven dat ze inderdaad met een positieve grondhouding kijkt naar het ontwerp van wet dat uitvoering geeft aan de richtlijn. Want meer evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers is voor ons christendemocraten van cruciaal belang. Er moet een balans zijn in de zorg van partners voor elkaar. Maar zeker moeten er ook voldoende tijd en zorgmogelijkheden zijn voor kinderen, en dat van elke partner in een samenlevingsverband. Dus stimuleer mannen en vrouwen om zorgtaken op zich te nemen. Deze wet geeft aan dat principe een mooie invulling.
Dit voorstel van wet kán de arbeidsparticipatie bevorderen. Dat schrijft ook de regering en dat is ook het doel. We hebben — dat weten we allemaal — grote tekorten op de arbeidsmarkt. Eigenlijk zal alles uit de kast gehaald moeten worden om mensen te stimuleren om deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
Dit voorstel van wet stelt — ik zeg dan: in theorie — partners gelijk in staat om werk en zorgtaken te combineren. In theorie, want ik zie nog wel enkele problemen. Mijn collega's hebben dat ook al aangehaald. Wij hebben als CDA-fractie hier in dit huis maar ook aan de overkant aandacht gevraagd voor de uitvoeringsproblematiek. Adviescollege toetsing regeldruk zegt dat een gezamenlijke aanvraag van aanvullend geboorteverlof en betaald ouderschapsverlof de uitvoering zal gaan verlichten. Ook het UWV ziet problemen. De complexiteit van het verlofstelsel is niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid van de regeling, quod non. Men voorziet handhavingsrisico's ten aanzien van huishoudelijk personeel met een dienstverband van minder dan vier dagen per week en — ik citeer het UWV — een aantal risico's op oneigenlijk gebruik. Wat zie ik in het schriftelijk verslag? Dat de regering die problemen nogal wegwuift. Wat de colleges willen — citaat — "leidt tot meer complexiteit". Ook het advies van de SER, die van mening is dat de huidige verlofregelingen verbonden aan het arbeidscontract onoverzichtelijk zijn en er meer stroomlijning nodig is, wordt eigenlijk vooruitgeschoven. Ik zeg niet dat de regering het ermee oneens is, maar het wordt niet overgenomen, het wordt vooruitgeschoven.
Voorzitter. Ik stel vast dat het aantal regelingen waarop een ouder recht heeft, absoluut deze stroomlijning nodig maakt. Dat geldt zeker ook — de collega's hebben het ook al aangegeven — voor het uitkeringspercentage: 50% voor het betaald ouderschapsverlof, andere regelingen onbetaald oftewel een volledige doorbetaling. De regering zegt op dit punt dat er een ambtelijke verkenning is gedaan voor herziening en vereenvoudiging van het verlofstelsel. Dat is positief. Laat ons nu maar even beginnen, zegt de regering, zegt deze minister. Het verhogen van het percentage van 50% naar 70% kost immers 190 miljoen. De heer Van Gurp heeft het ook al genoemd. Straks is die verhoging van 50% naar 70% toch heel simpel te doen. Ik moet u zeggen dat ik nog geen enkele wet hier heb meegemaakt waar de wet uitgaat van 70% en in de wet een artikel is opgenomen dat zegt: we kunnen heel simpel met een KB naar 70%. Ik heb het nog niet meegemaakt. Maar het staat in de wet.
Voorzitter. Dat betekent dat er wel iets aan de hand is. Het lijkt wel of het ministerie van deze minister, samen met deze minister, want die is natuurlijk verantwoordelijk, er ergens anders niet doorheen kwam en het toen maar eventjes in de wet heeft neergelegd, want stel je voor dat we na de verkiezingen toch iets kunnen doen. Ik weet het niet. Maar ik nodig de minister graag uit om daarover iets te zeggen. De leden van de CDA-fractie accepteren de redenering dat het nu vooral gaat om het spoedig implementeren van deze richtlijn. Daaraan wil de CDA-fractie graag meewerken. Maar de redenering om te kiezen voor die 50% willen we wel nog graag horen.
Voorzitter. Wat ik ook graag zou willen horen, is of we met die 50% toch niet nog riskeren dat er vanuit Brussel een inbreukprocedure komt. Als ik naar de richtlijn kijk, is het namelijk anders omschreven dan we hier kunnen aantonen met die 50%.
Voorzitter. In de schriftelijke voorbereiding hebben we ook vragen gesteld over de effectiviteit van deze maatregelen voor de arbeidsparticipatie. Wij hebben toen ook al de stelling betrokken dat een hoger percentage de deelname aan de regeling, ergo de arbeidsparticipatie, meer zou dienen. Ook daarop graag een reactie. En kijkend naar die mogelijke ophoging van 50% naar 70%, vraag ik wat de minister gaat doen als hij ook de problemen met de participatie ziet.
Voorzitter. Ook zien we, en dat is ook al aangehaald door collega's, dat het aanvullend partnerverlof met een uitkeringspercentage van 70% van het maximum dagloon nadelig uitwerkt voor mensen op of rond het minimumloon. Zij verliezen door de belastingen 30%, terwijl mensen die op modaal zitten 20% verliezen. Mevrouw Sent heeft er ook al over gesproken. Ook dat belemmert de deelname. Ook daarop graag een reactie. Wat mij een beetje gestoord heeft, meneer de minister, is dat ik ergens in de stukken las: je kunt voorafgaand aan de komst van een kind toch sparen? Ik vraag me af of mensen met de laagste inkomens daartoe in staat zijn. Het is niet zo simpel.
Voorzitter. Daarom vragen wij de minister om, kijkend naar het beoogd arbeidsmarktperspectief van deze maatregel en gehoord hebbende onze opmerkingen over de effecten voor de laagste inkomens, nog eens na te gaan of we niet toch nu al zouden moeten gaan ophogen.
Voorzitter, ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Oomen-Ruijten. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.