Verslag van de vergadering van 2 november 2021 (2021/2022 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.10 uur
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u zeer. Toen minister van Justitie Donker in 1953 de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag voorlegde aan het parlement, maakte hij gewag van een ontwikkeling in de maatschappij die deze wetgeving nodig maakte. "De bevolkingstoename en de daarmede gepaard gaande concentratie in grote centra, alsmede een versterkte mobiliteit, hebben in steeds sterker mate er toe geleid, dat de burgers elkander niet meer persoonlijk kennen, terwijl ook de plaatselijke overheid, behoudens in de kleine gemeenten, de kwaliteiten harer burgers niet uit persoonlijke wetenschap kan beoordelen." Die ontwikkeling leidde ertoe dat niet langer kon worden volstaan met wat tot dan toe gebruikelijk was, namelijk de getuigenis van "vier bekende en geloofwaardige mannen", zoals dat heette. In plaats daarvan kwam er de verklaring omtrent het gedrag, aanvankelijk af te geven door de burgemeester, en later gecentraliseerd op de manier zoals we die in wezen nu nog kennen. Van essentieel belang bij die verklaring omtrent het gedrag was wat minister Donker betreft dat "de knooppunten in het maatschappelijk verkeer slechts door betrouwbare elementen mogen worden gecontroleerd."
En zo beschouwd is het, met respect uiteraard, van Donker naar Dekker maar een kleine stap. Want het wetsvoorstel dat vandaag bij ons voorligt, ziet ook op de uitoefening van functies die een hoge mate van integriteit vereisen en waarbij van de functionaris betrouwbaarheid verwacht mag worden. Mijn fractie steunt de grondtoon van dit voorstel, namelijk dat de uitoefening van sommige functies het noodzakelijk maakt een spade dieper te graven dan alleen in de justitiële documentatie. Pijnlijke voorbeelden in het recente verleden, bij onder meer politie, douane, en de Dienst Justitiële Inrichtingen, hebben laten zien dat overheid en onderwereld zodanig verweven kunnen raken dat dienaren van de overheid zelfs veroordeeld werden vanwege deelname aan een criminele organisatie.
Dit wetsvoorstel en het onderliggende thema hebben dus maatschappelijke urgentie. En revolutionair of buitenissig is het wetsvoorstel allerminst. Zo zijn bijvoorbeeld al jarenlang bijna alle functies binnen Defensie zogenoemde "vertrouwensfuncties", die pas kunnen worden uitgeoefend na een veiligheidsonderzoek door de MIVD. En ook het vervullen van vele functies binnen departementen, of organisaties zoals het Openbaar Ministerie, is pas mogelijk na grondig onderzoek door de AIVD. Dat gaat echt een heel stuk verder dan het aanvragen van een vog.
Twee kanttekeningen maakt mijn fractie wel. De eerste is dat we ons op dit onderwerp geen naïviteit kunnen veroorloven. Het betrekken van politiegegevens bij het al dan niet afgeven van een vog is niet de gouden sleutel tot een integere overheid. Blijvende en intensieve aandacht is nodig voor persoonlijke en gezamenlijke integriteit. Vog's uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.
De tweede kanttekening is wat mijn fractie betreft nog belangrijker, want die betreft de positie van de burger die graag zo'n bijzondere functie wil gaan vervullen en dus zo'n vog nodig heeft. Van verschillende kanten hebben ons zorgen bereikt, met name als het gaat om etnisch profileren op de betrouwbaarheid van zogenoemde zachte gegevens die aanleiding kunnen geven tot weigering van een vog en om de objectiviteit van de toetsing. Alle drie deze punten stip ik graag even aan.
Waar het gaat om etnisch profileren, heeft de Tweede Kamer met brede steun alertheid gevraagd in de motie-Van den Berg. Mijn fractie zet daar graag een streep onder. Het gaat hier immers om de bescherming van heel wezenlijke rechten van burgers van dit land. Het is goed dat de in te stellen adviescommissie hier nadrukkelijk een taak krijgt. Maar welke rol ziet de minister voor Rechtsbescherming juist op dit punt weggelegd voor zichzelf en voor het departement waarvoor hij medeverantwoordelijk is? Het inhoudelijk beoordelen en wegen van soms zachte gegevens uit de politiesystemen wordt een forse verantwoordelijkheid voor de politie en voor justitie. Kan de minister in dat verband aangeven of deze taak, die naar verwachting beperkt zal zijn in omvang, in de zin van harde aantallen, belegd wordt bij medewerkers die bijvoorbeeld meer ervaren of aanvullend getraind zijn? En wordt het jaarlijkse rapport van de adviescommissie verplicht cursusmateriaal voor medewerkers?
Sprekend over zachte gegevens horen wij bovendien graag van de minister hoe bijvoorbeeld omgegaan zou moeten worden met zeer belastende informatie in de politiesystemen waarvan de herkomst niet blijkt, zoals een MMA-melding, of met criminele inlichtingen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden beoordeeld, maar die wel in een proces-verbaal zijn vervat. Dat is mijn fractie nog niet goed duidelijk.
Dat het toetsingscriterium nu in de wet is opgenomen, vindt mijn fractie een verbetering. Het draagt immers bij aan de noodzakelijke objectivering. Wel aarzelen wij bij de vraag of op grond van dit wetsvoorstel voor burgers nu voldoende kenbaar en voorzienbaar is wanneer of onder welke omstandigheden zachte informatie uit de politiesystemen voldoende kan zijn om de weigering van een vog op te baseren. Dat klemt uiteraard temeer vanwege de ingrijpende gevolgen die de weigering van zo'n vog kan hebben. Welke mogelijkheden ziet de minister om die kenbaarheid en voorzienbaarheid verder te vergroten?
Bij "objectief" hoort ook een adequate rechtsbescherming. Buiten kijf staat dat een beslissing tot weigering van een vog een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing is. Dat de rechter in beroep terughoudend toetst, is in onze bestuursrechtelijke systematiek en traditie begrijpelijk, maar dat kan naar de mening van mijn fractie alleen bij de gratie van een volwaardige en objectieve heroverweging in de fase van zienswijzen en bezwaren. Graag de volmondige bevestiging van de minister dat daarin wordt voorzien.
Zoals ik al eerder zei: de maatschappelijke urgentie van de aanleiding voor deze wet is groot. Maar dat geldt voor de zorgvuldige uitvoering ervan niet minder. Voorhangprocedure, adviescommissie, rapportage en evaluatie onderstrepen die gezamenlijke wens van kabinet en parlement.
Ter afronding van mijn bijdrage in eerste termijn keer ik dan nog eenmaal terug van Dekker naar Donker, al was het maar omdat de woorden van minister Donker, gericht aan deze Kamer, ook na 66 jaar nog steeds toepasselijk zijn. Ik citeer: "Een verantwoorde uitvoering zal evenwel temeer gewaarborgd zijn omdat, naast het feit dat in het wetsontwerp de grondslagen hiervoor reeds zijn vastgelegd, de uitvoering zal staan in het licht van de openbaarheid en onder de controle van de Staten-Generaal." Ik zie dan ook met belangstelling uit naar de beantwoording van de minister.
Dank u zeer.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Talsma. Dan is nu het woord aan de heer Arbouw namens de fractie van de VVD.