Verslag van de vergadering van 1 februari 2022 (2021/2022 nr. 15)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.44 uur
Mevrouw Fiers i (PvdA):
Voorzitter, ik wou inderdaad zeggen dat deze inbreng mede namens de fractie van GroenLinks is. Dit is de eerste keer voor mij. Dat vind ik best wel bijzonder. Dank voor het vertrouwen van de collega's. Uiteraard ook gefeliciteerd, minister. Welkom in deze bijzondere zaal; wij hadden het er net al over. Wij zien uit naar de samenwerking.
Voorzitter. "Als geest en hand niet samengaan, ontstaat er geen kunst." Met deze uitspraak van Leonardo da Vinci begint het advies van de Onderwijsraad van vorig jaar juni over het tegengaan van kansenongelijkheid in het onderwijs getiteld: Later selecteren, beter differentiëren. Deze uitspraak van Leonardo da Vinci weerspiegelt de kern van het advies van de Onderwijsraad. Da Vinci was een kunstenaar, wetenschapper, filosoof en uitvinder. Hij doorzag volgens de Onderwijsraad het belang van samenspel. Ik citeer: "Want de ware kunst is om verschillende capaciteiten niet als op zichzelf staande talenten te zien en ze niet in afzondering van elkaar tot uitdrukking te brengen, maar om ze in verbinding met elkaar optimaal tot ontwikkeling te laten komen."
Het advies van de Onderwijsraad "Later selecteren, beter differentiëren" is op verzoek van het vorige kabinet tot stand gekomen en gebaseerd op een eerder onderzoek van de Onderwijsraad eind 2018 met de titel: Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel. De Onderwijsraad constateert dat door de wijze waarop het onderwijsstelsel in Nederland georganiseerd is talenten worden gemist. Dit doet volgens de Onderwijsraad jongeren tekort, maar is ook een gemiste kans voor de samenleving en onze economie. Ook de SER kwam vorig jaar met een gelijkluidend advies: Gelijke kansen in het onderwijs. De raad adviseert om structureel te investeren in kansengelijkheid voor iedereen en stelt een uitgebreid pakket aan maatregelen voor. Ook de SER pleit voor later selecteren als norm en vroeg selecteren als uitzondering.
Later selecteren dus — daar lijkt iedereen het over eens — zodat elke leerling meer tijd heeft en de mogelijkheid om zichzelf te ontwikkelen. Anders gezegd: hoe later er geselecteerd wordt, hoe meer de genen, de capaciteiten van het kind zelf, een rol spelen en hoe minder omgevingsfactoren, zoals je thuissituatie, bepalend zijn. Dat is volgens wetenschappers niet gek. Als je 12 bent, moet er immers nog heel veel gebeuren in de ontwikkeling van de hersencapaciteit. Door pas later te selecteren, hebben kinderen langer de tijd om zich te ontwikkelen. Dit geldt zowel voor de meer begaafde, vroegrijpe en snel lerende kinderen als voor de minder snel en goed lerende jongeren en de laatbloeiers.
Het loont volgens de Onderwijsraad om kinderen langer van en met elkaar te laten leren, zodat elke leerling vanuit zichzelf zijn of haar capaciteiten kan ontwikkelen. De raad adviseert daarom ook om beter te differentiëren door het onderwijs al vanaf de basisschool flexibeler en meer op maat aan te bieden. Zo wordt dus beter ingespeeld op de verschillende leerbehoeften van de leerlingen.
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
De Onderwijsraad vindt iets. De SER vindt iets. Weet u ook wat het werkveld vindt, de leraar voor de klas? Weet u ook waar die behoefte aan hebben? De werkdruk is groot. Ze moeten veel differentiëren in de klas. Ze hebben heel duidelijk aangegeven dat kleinere klassen effectiever zouden zijn. Wat vindt u van hoe het veld erover denkt?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Heel belangrijk natuurlijk. Ik kom uit een onderwijsfamilie. Dat zal u misschien verbazen. Dus in die zin gaat het gesprek aan de keukentafel ook vaak over het onderwijs. Ik ben het helemaal met u eens. Natuurlijk is het zo dat niet alleen de Onderwijsraad heilig moet worden verklaard. Uiteindelijk heeft het werkveld ook een heel belangrijke stem. We hebben hier met elkaar — ik weet niet meer precies wanneer dat was — een debat gehad over het afschaffen van het lerarenregister. Toen ging het ook over de vraag of we zo'n bureaucratisch instrument nodig hebben waar helemaal niemand op zit te wachten. Dus ik deel die mening dat we moeten kijken naar wat leraren nodig hebben om een goede leraar voor de klas te kunnen zijn. Aan de andere kant lijkt ook iedereen het wel eens te zijn over het latere selecteren, het erover eens te zijn dat het verstandig is om kinderen niet al te vroeg in een hokje te duwen. Dat is eigenlijk wat ik probeer aan te geven met het eerste deel van het betoog, maar er komt nog meer hoor.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dat is de theorie, maar in de praktijk blijkt dat het niet werkt. Ook de onderwijsvakbond, de AOb, heeft zijn scepsis uitgesproken. Het zou mooi zijn als met name de Partij van de Arbeid en ook GroenLinks daar meer oog voor hebben. Dat is het pleidooi. Kunt u zich voorstellen dat ik daar als oud-leraar aandacht voor vraag?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Zeker. Nu vind ik het wel bijzonder dat u de onderwijsvakbond aanhaalt, want bij de laatste interruptie die wij met elkaar hadden, zei u nog tegen mij: u moet niet blind de onderwijsvakbond volgen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren. Wilt u allebei via de voorzitter spreken?
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik ben al bijna 45 jaar …
Mevrouw Fiers (PvdA):
Sorry, oké.
De voorzitter:
Ga het nog eens proberen. U bent allebei onderwijsmensen, dus dat moet lukken.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik ben al bijna 45 jaar lid van de vakbond AOb en ik vind dat er bestuurlijk te veel is gepolitiseerd, maar de functionarissen op de werkvloer doen natuurlijk heel goed werk. Dat staat daar echt los van.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Oké, nou daar zijn we het over eens.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse i (VVD):
Voorzitter, ik vraag via u of er niet een onderzoek is geweest van de Radboud Universiteit dat een latere afname van Cito-toetsen er niet toe leidt dat er een ander schooladvies komt. Daar is onderzoek naar gedaan.
Mevrouw Fiers (PvdA):
Er is heel veel onderzoek gedaan naar wat wel en wat niet effectief is. Ik hoop ook in mijn debat met de minister te komen tot wat de grondslag is van wat effectief is in het bestrijden van kansenongelijkheid. Volgens mij is iedereen het erover eens dat we dat met elkaar nastreven. De vraag is natuurlijk welke maatregelen effectief zijn. Ik ga hier in mijn betoog nog verder op in. Dit was misschien een beetje een lange inleiding op wat allerlei wijze clubs hebben gezegd over dit vraagstuk.
Mevrouw De Blécourt-Wouterse (VVD):
Dan wacht ik dat even af.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, mevrouw Fiers?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik ga toch verder. De Onderwijsraad adviseert heel concreet om het schooladvies in groep 8 te laten vervallen en de selectie voor de specifieke onderwijsvorm uit te stellen tot na de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs. Leerlingen gaan dus door na groep 8 zonder selectie en met een, zoals dat dan genoemd wordt, warme overdracht naar het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs start vervolgens met een driejarige brugperiode met leerlingen met uiteenlopende capaciteiten die samen het onderwijs volgen. En dan zijn we weer terug bij Leonardo da Vinci.
Het demissionaire kabinet heeft het standpunt over het advies van de Onderwijsraad "Later selecteren, beter differentiëren" overgelaten aan het nieuwe kabinet. Wij zijn daarom natuurlijk zeer benieuwd naar wat deze nieuwe minister vindt van dit concrete maar toch redelijk fundamentele advies. We verzoeken de minister om bij zijn beantwoording uiteraard ook in te gaan op de passage in het nieuwe regeerakkoord. Ik citeer: "We verbeteren de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. We stimuleren brede en verlengde brugklassen met het oog voor de talenten van elke leerling."
Graag horen we van de minister wat precies bedoeld wordt met deze stimulerende tekst in het regeerakkoord. Het is een hele mooie ambitie, maar de grote vraag is natuurlijk: hoe dan? Kan de minister aangeven hoe hij die brede en verlengde brugklassen gaat stimuleren? Want de afgelopen jaren is er al best wel wat geprobeerd en gestimuleerd in het kader van het bestrijden van kansenongelijkheid. Denk aan het Actieplan gelijke kansen, 2016, en de gelijke kansen coalitie, 2020. Het maatschappelijk probleem van kansenongelijkheid is helaas nog onverminderd groot. Het oplossen hiervan is zeer urgent. Graag horen we van de minister of hij die grote urgentie met ons deelt. De fracties van GroenLinks en de PvdA zijn in dit kader ook benieuwd naar de persoonlijke ambitie van deze minister. Wat gaat hij al stimulerend concreet doen om het verschil te maken? Zoals Da Vinci ooit stelde — daar heb je hem weer —: "Succesvolle mensen leunen zelden achterover en laten zich dingen overkomen; zij treden naar voren."
Een succesvolle minister komt dus in actie. We zijn benieuwd naar wat volgens hem het resultaat moet zijn van zijn beleid. Wanneer is hij tevreden? Kan hij dat concreet aangeven?
Het voorstel dat we hier vandaag bespreken, beoogt ook kansengelijkheid voor het onderwijs te vergroten door één landelijk aanmeldpunt voor kinderen voor het vervolgonderwijs mogelijk te maken. Dit landelijk aanmeldmoment ontstaat door het aanpassen van het toetsmoment op de basisschool in samenhang met het schooladvies. De fracties van GroenLinks en de PvdA beoordelen de effectiviteit van het voorliggend voorstel met de analyse en het ingrijpende advies van de Onderwijsraad in het achterhoofd. Een centraal aanmeldmoment heeft zeker voordelen, maar we gaan met dit voorstel juist éérder selecteren dan nu het geval is.
Dit roept vragen op over de effectiviteit van het voorstel. Daarom hebben wij de volgende vragen aan de minister. Welk concreet effect gaat deze aanpassing van het aanmeldmoment volgens hem geven bij het tegengaan van kansenongelijkheid? Ziet hij dit voorstel als een druppel op een gloeiende plaat of als een serieuze eerste stap? Kan hij aangeven op basis waarvan hij tot die conclusie komt?
Voorzitter. Naast de aanpassing van het aanmeldmoment wilden de fracties van GroenLinks en de PvdA nog twee andere punten aan de orde stellen. Allereerst het oorspronkelijke voorstel van het kabinet om de door de overheid aangeboden centrale toets — voortaan noemen we dat de doorstroomtoets — af te schaffen en alleen nog maar te werken met de toetsen van private aanbieders. Een van de aangenomen amendementen in de Tweede Kamer voorkomt die afschaffing van de publieke doorstroomtoets; ik noem hem voortaan maar even "de overheidstoets". De fracties van PvdA en GroenLinks vinden dit amendement een verbetering van het oorspronkelijke voorstel. Wij zijn geen voorstander van het volledig privatiseren van de doorstroomtoetsen. Waarom zou je immers een gewaardeerde en veelgebruikte toets afschaffen — iets met kind en badwater?
Ook de Raad van State adviseerde het kabinet om niet over te gaan tot afschaffing van een overheidstoets, aangezien nog niet duidelijk is of die private toetsen onderling vergelijkbaar zijn en eenzelfde kwaliteit hebben. Ziedaar de brief van de minister die we gisteren — of vanochtend, wanneer was het? — op de mail kregen. Daaruit blijkt dat die verschillende doorstroomtoetsen inderdaad niet onderling vergelijkbaar zijn. Misschien kan de minister met de wetenschap van nu nog eens reflecteren op het advies van de Raad van State en het oorspronkelijke kabinetsvoorstel.
Overigens zijn wij van mening dat de rollen en de verantwoordelijkheden ten aanzien van die kwaliteitsbewaking in dit wetsvoorstel beter geregeld zijn dan nu het geval is. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat het kabinet op enig moment opniéuw met een voorstel komt om die overheidstoets af te schaffen. Daarom ben ik op zoek naar concrete argumenten en de onderliggende analyse op basis waarvan het kabinet die overheidstoets helemaal wilde afschaffen. Welk probleem wordt daar nou precies mee opgelost? Uit cijfers blijkt dat op dit moment ongeveer de helft van de basisscholen die overheidstoets gebruikt. Uit antwoorden aan de PvdA op schriftelijke vragen die we daarover gesteld hebben, wordt niet helemaal duidelijk waarom scholen kiezen voor een private toets, dan wel voor de overheidstoets. Is de minister het met ons eens dat het noodzakelijk is om inzicht te hebben in die motivatie om tot een gewogen oordeel te kunnen komen over het al dan niet afschaffen van die overheidstoets? En zo nee, waarom niet?
Tot slot, voorzitter. Ik wil graag ingaan op een potentieel en misschien minder zichtbaar risico van private toetsen. Hiervoor trek ik de parallel met een door een NRC-journalist blootgelegde praktijk bij uitgevers van lesmethoden. Veel grote uitgevers blijken open te staan voor de gevoeligheid van orthodox-religieuze scholen voor een al te wereldse en/of niet-traditionele voorstelling van zaken in hun schoolboeken. Omdat deze uitgeverijen zo veel mogelijk klanten willen hebben voor hun boeken, loont het blijkbaar de moeite om de voor sommigen aanstootgevende voorbeelden of illustraties niet op te nemen in de schoolboeken. De evolutietheorie ligt gevoelig, net als korte rokjes en ga zo maar door.
Deze vorm van zelfcensuur is natuurlijk lastig te ontdekken. "Je weet het vaak niet tot je het doorhebt" — naast Da Vinci, dacht ik, moeten we Cruijff ook maar eens citeren. Dit soort zelfcensuur kan ook aan de orde komen bij de verschillende private doorstroomtoetsen. Op het moment dat je maar één norm laat zien in de toetsen — denk bijvoorbeeld aan vrouwen en mannen in traditionele rollen of aan uitsluitend heteroseksuele perspectieven — dan geeft dat een vertekend beeld van hoe de samenleving daadwerkelijk in elkaar zit en kunnen kinderen het gevoel krijgen dat zij er niet bij horen. Belangrijk is dat kinderen op school ook dingen meekrijgen die zij thuis misschien niet meekrijgen. School is de maatschappelijke plek waar iedereen met elkaar in aanraking komt. Zo creëer je begrip, respect en acceptatie voor mensen die anders zijn en denken dan jijzelf, iets wat de rest van je leven en in je carrière van pas komt.
De voorzitter:
Rondt u uw verhaal af? U bent bijna klaar, denk ik?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ja, het is een heel klein stukje nog. Kan ik dat nog even doen?
De PvdA stelde in het schriftelijk vooroverleg hierover vragen. Deze werden niet beantwoord. Daarom stellen we ze hier nog een keer. In hoeverre wordt getoetst of er een voldoende volledig beeld wordt geschetst? En hoe wordt voorkomen dat bepaalde onderwerpen vanuit levensbeschouwing of anderszins stelselmatig niet aan bod komen dan wel kleiner worden gemaakt?
Wij kijken uit naar de reactie van de minister. Er staat nu wel iemand voor de minister, maar ik kijk er toch naar uit.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef inderdaad het woord aan de heer Van Kesteren namens de PVV.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik hoop dat mevrouw Fiers ook uitziet naar mijn reactie. Ik ben het helemaal met mevrouw Fiers eens: in toetsen en in lesmateriaal moet je waken voor politieke invloeden. Wat vindt mevrouw Fiers ervan dat uit testen en uit leerinhouden Zwarte Piet wordt weggelaten en dat de klimaatobsessie daarin wordt verheerlijkt? Vindt zij dat dat dan wel zou moeten kunnen?
Mevrouw Fiers (PvdA):
Ik pleit juist voor een breed perspectief. Op scholen kunnen allerlei perspectieven aan bod komen, en mensen en kinderen kunnen daar kennis van nemen. Mijn zorg zit erin — en daar zijn wij hier vandaag voor — dat als je de toetsen laat uitvoeren door heel veel verschillende partijen en je vervolgens een instituut hebt dat kijkt of het allemaal feitelijk klopt, het dan natuurlijk zo kan zijn dat bepaalde dingen bewust worden weggelaten. En volgens mij zouden we dat niet met elkaar moeten willen. De vraag is: hebben we daar zicht op? Kunnen we daar zicht op krijgen? Hoe krijg je daar zicht op? Dit vind ik een serieus punt van zorg. U refereert aan een hele brede maatschappelijke discussie en daar kunnen wij, denk ik, ook nog heel lang met elkaar over spreken. Maar hier probeer ik aan te geven dat goed ingeregeld moet zijn dat bij het toetsen en in al die testen niet stelselmatig dingen worden weggelaten.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Fiers. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.