Plenair Prins bij behandeling Initiatiefwetsvoorstel-Raemakers/Van Meenen tot wijziging van de Wet kinderopvang



Verslag van de vergadering van 19 april 2022 (2021/2022 nr. 26)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.07 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Prins i (CDA):

Meneer de voorzitter. In het najaar van 2018 maakten de leden Raemakers en Van Meenen zich zorgen over de dalende vaccinatiegraad voor de bof, de mazelen en de rodehond, kortweg de bmr-vaccinaties. Deze daalde steeds meer onder de 95%, de grens die wordt geadviseerd door de WHO. In 2018 was deze 93,6%. Deze zorgen werden versterkt doordat mazelen een zeer besmettelijke ziekte was, met een reproductiefactor van 18. Wie had kunnen bevroeden dat wij hier in de Kamer ruim drieënhalf jaar later geconfronteerd zouden worden een nog besmettelijker virus, de omikronvariant van het COVID-19-virus? De gevolgen van dat besmettelijke virus hebben wij als samenleving de afgelopen jaren dan ook meer dan ooit ondervonden.

Voorzitter. Het coronavirus heeft ervoor gezorgd dat er meer dan ooit in de samenleving gesprekken over vaccinatie en vaccinatieplicht zijn gevoerd. Rationele, emotionele en religieuze overwegingen spelen daarbij een rol en hebben vaak geleid tot heftige discussies en zelfs tot demonstraties tegen een mogelijke vaccinatieplicht. Ik roep daarbij de gesprekken nog maar even in herinnering die wij ook hier in deze Kamer hebben gevoerd over de invoering van de coronatoegangsbewijzen in relatie tot de bepalingen van onze Grondwet. Nog steeds geldt dat circa 15% van de burgers zich niet heeft laten vaccineren tegen dit virus.

Voorzitter. Naar onze mening ontkom je er niet aan om deze wet mede in het licht van onze ervaringen en besluiten rondom corona en de coronamaatregelen te bezien. Natuurlijk mag je geen appels met peren vergelijken, zo zegt een oud gezegde, maar tegelijkertijd zijn beide wel fruit. Er zijn behalve verschillen namelijk ook overeenkomsten, bijvoorbeeld wat betreft de subsidiariteit en de proportionaliteit van de voorgestelde maatregelen.

Alvorens ik verder inga op deze wet wil ik graag de beide initiatiefnemers, Raemakers en Van Meenen, complimenteren dat zij zich zorgen maken over een dalende vaccinatiegraad tegen mogelijke bmr-besmettingen en dat zij actie hebben ondernomen in de vorm van voorliggend wetsvoorstel. Met de beide initiatiefnemers is de CDA-fractie het volmondig eens over het grote belang van vaccinatie. Het is een geschenk — zelf zou ik willen zeggen: een godsgeschenk — dat we mogen beschikken over deze vaccinaties om zo in het kader van preventie onze verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor onszelf en voor onze medemens.

Toch moeten wij bekennen dat dit wetsvoorstel ons wat zwaar op de maag ligt, vanuit rechtsstatelijk perspectief en in tweede instantie op het gebied van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Het doel van de wet is transparantie en keuzevrijheid voor de ouders om een kinderopvang te kiezen waar alleen gevaccineerde kinderen, of nagenoeg alleen gevaccineerde kinderen, welkom zijn. Met andere woorden: private organisaties mogen de keuze maken tussen wel of niet gevaccineerde kinderen. Hier moeten we wel gelijk een kanttekening maken. In normale omstandigheden worden de kinderen om medische redenen pas met 14 maanden tegen bmr gevaccineerd. Elke kinderopvang kent dus al een mix van gevaccineerde en ongevaccineerde kinderen. Zoals het RIVM ook aangeeft, zijn de grootste besmettingsrisico's voor ongevaccineerde kinderen er niet op de kinderopvang, maar in hun sociale omgeving.

Voorzitter. De CDA-fractie is met de regering, maar ook met de commissie-Verweij, opsteller van het rapport Prikken voor elkaar, van mening dat de zorg voor de volksgezondheid van gevaccineerde en niet-gevaccineerde kinderen een zaak is van de overheid en niet van commerciële organisaties, zoals ook aangegeven in de Wet publieke gezondheid. De mening van een individuele ondernemer, een individuele werkgever, mag niet maatgevend zijn voor het al of niet verlenen van toegang in relatie tot de gezondheid of het gevaccineerd zijn van een bezoeker of een werknemer. Zie ook de omgang met de coronatoegangsbewijzen. Niet een private ondernemer, maar de overheid bepaalt voor eenieder de kaders. Niet voor niets staat er in artikel 22 van de Grondwet dat de overheid maatregelen behoort te nemen ter bevordering van de volksgezondheid.

De heer Van der Voort i (D66):

Ik bleef nog even zitten nadat mevrouw Prins de appels en de peren niet wilde vergelijken, in de hoop dat er nog wat meer duiding gegeven werd waarom dit dan toch hier ter sprake komt. Ik heb dus alsnog de vraag aan mevrouw Prins wat nou eigenlijk de reden is dat nu hier in dit debat ook corona ter sprake moet komen.

Mevrouw Prins (CDA):

Dat is heel duidelijk, om verschillende redenen. Een paar heb ik reeds genoemd. Een paar zal ik nog noemen in de rest van mijn betoog. Allereerst hebben beide zaken te maken met vaccinatie en een al of niet indirecte vorm van verplichte vaccinatie. Dat is één reden. Een tweede reden is de mate van besmettelijkheid waar we het over hebben. Die van het coronavirus is zelfs nog vele malen sterker dan van de bof en de mazelen. Net zei ik nog dat ik het een zaak van de overheid vind en niet van een private ondernemer, net als bij de coronatoegangsbewijzen. Zo kan ik er nog een paar noemen.

De heer Van der Voort (D66):

Wat betreft de besmettelijkheid: het klopt dat het mazelenvirus en het coronavirus even besmettelijk zijn. We hebben het nu echter over de ziekmakendheid voor kinderen. Die is wezenlijk verschillend. Ik zie nog steeds niet waarom dit in het debat bij elkaar genomen moet worden.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik heb het meegenomen naar aanleiding van het feit dat wij in de samenleving nu weer te maken hebben met een besmettelijke variant. Daar hebben we het al jaren niet over gehad. Die besmettelijke variant heeft geleid tot gesprekken in onze samenleving over vaccinatie en vaccinatieplicht. Daarover waren we drie jaar geleden nog niet in gesprek met elkaar.

De heer Van der Voort (D66):

Oké. Is de mening van mevrouw Prins dan dat de vaccinatie tegen covid te zijner tijd ook deel moet uitmaken van het Rijksvaccinatieprogramma, of niet?

Mevrouw Prins (CDA):

Dat vind ik een punt van later orde. Ik heb me nu gefocust op dit onderwerp, temeer omdat ik wilde laten zien dat we veel meer beseffen welke gevolgen een mogelijke vaccinatieplicht kan hebben, al of niet direct.

Ten aanzien van de vaccinatiegraad voor bmr heeft de regering diverse activiteiten ondernomen, zoals de Vaccinatiealliantie, aanpassing van communicatie door meer en beter in te gaan op de emoties en bezwaren van ouders die hun kind niet willen laten vaccineren, meer aandacht voor desinformatie, et cetera. We mogen gelukkig constateren dat deze extra inzet werkt. De daling van de vaccinatiegraad is gestopt. Wel zien we een zeer beperkte daling ten tijde van de covidperiode. Dat gaf ook collega Ganzevoort aan. Daar wordt nu weer actie op ingezet.

De CDA-fractie is benieuwd naar de overwegingen van de initiatiefnemers om in afwijking van bijvoorbeeld de coronatoegangsbewijzen de bevoegdheden aan een private onderneming te gunnen, en daarmee dus inbreuk te plegen op de uitgangspunten van de Grondwet. Dat geldt temeer daar een aanpak met meer persoonlijke en toegespitste communicatie de grootste kans op vaccinaties blijkt op te leveren. Dat leert het onderzoek dat door Nivel en het AMC inzake dit onderwerp is gedaan. Die ervaring hebben wij de afgelopen tijd overigens ook gezien bij de inzet van een wijk- en persoonsgerichte aanpak door GGD'en en huisartsen inzake de covidvaccinatie.

Voorzitter. Dan een tweede observatie. De initiatiefnemers hebben herhaaldelijk aangegeven dat het doel van deze wet transparantie is, en de vrijheid van de ouders om geïnformeerde keuzes te maken. In het kader van proportionaliteit van deze wet citeer ik de initiatiefnemers: "Het is onmiskenbaar disproportioneel als de gevolgen van het honoreren van een wens van de ouders van niet gevaccineerde kinderen om altijd toegang te hebben bij de kinderopvang voor rekening komen van de ouders van de daar verblijvende kinderen die wel gevaccineerd zijn."

Nog afgezien van het feit dat de besmettingsrisico's eerder buiten de kinderopvang dan binnen de kinderopvang aanwezig zijn, zo geeft het RIVM aan, stelt de Raad van State in zijn diverse adviseringen dat het doel van transparantie en keuzevrijheid onvoldoende passend en zwaarwegend is om als legitiem doel te dienen. De inzet van deze wet, met daarbij als consequentie het aanbrengen van indirect onderscheid, is legitiem als sprake is van een objectieve rechtvaardiging met de noodzakelijke medische onderbouwing in het licht van de volksgezondheid, zo geeft de Raad van State aan.

Het is de CDA-fractie opgevallen dat de initiatiefnemers pas in een later stadium, namelijk na goedkeuring van het voorstel in de Tweede Kamer, voorzichtig aangeven dat het doel in tweede instantie de bescherming van de volksgezondheid is. Wat is de reden dat deze toevoeging inzake volksgezondheid in eerste instantie zo expliciet is verworpen, zo vragen wij de initiatiefnemers.

Voorzitter. Dan een andere observatie. Het blijkt dat er al verschillende kinderopvangcentra zijn die een vaccinatiebeleid hanteren. Alleen gevaccineerde kinderen zijn daar welkom. De initiatiefnemers geven aan dat deze situatie nu wel bestaat, maar dat nog steeds het risico bestaat dat een ouder die deze visie niet onderschrijft een beroep kan doen op de Algemene wet gelijke behandeling. Daarom hebben de initiatiefnemers gezorgd voor een toevoeging aan de Wet kinderopvang, namelijk dat de houder van een kindercentrum kan bepalen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend personeel in enigerlei vorm in dienst wordt genomen en kinderen worden toegelaten die aantoonbaar deelnemen aan het vaccinatieprogramma genoemd in artikel 6b, eerste lid van de Wet publieke gezondheid, voor zover medische redenen daar niet aantoonbaar aan in de weg staan.

De initiatiefnemers hebben aangegeven deze zogenoemde lex specialis toegevoegd te hebben, gezien het bepaalde in de Algemene wet gelijke behandeling. Op deze wijze zou er, zo schrijven de initiatiefnemers, geen ruimte meer zijn voor een nadere afweging in concrete gevallen door de rechter of door het College voor de Rechten van de Mens. In antwoord op een vraag vanuit de Eerste Kamer heeft de voorzitter van dit college overigens aangegeven dat ondanks dit toegevoegde artikel het college nog steeds bevoegd is. Ik citeer: "Het handelen van kindercentra als respectievelijk werkgever (bij vaccinatie als functie-eis voor huidige/toekomstige werknemers) en als aanbieder van goederen en diensten (bij vaccinatie als toelatingseis voor kinderen) valt binnen de reikwijdte van de wetgeving inzake gelijke behandeling." Hoe beschouwen de initiatiefnemers deze stellingname van het college?

Meneer de voorzitter. De initiatiefnemers onderbouwen hun voorstel, ook in de beantwoording van diverse vragen vanuit deze Kamer, met artikel 24 van het VN-Kinderrechtencomité, dat stelt dat de overheid de zorgplicht heeft om ouders te informeren over factoren met invloed op de gezondheid van het kind en te bewerkstelligen dat ouders geïnformeerde keuzes kunnen maken. Wij hebben moeite om de relatie te vinden tussen dit artikel en het wetsvoorstel, waarbij kinderopvangcentra mogen bepalen of zij wel of niet ongevaccineerde kinderen toelaten. Betekent dit juist niet dat de overheid zeer actief moet inzetten op communicatie over de voor- en nadelen van vaccinatie, activiteiten zoals die thans intensief zijn opgepakt door de regering? Graag een toelichting van de initiatiefnemers hierop.

Wij constateren als CDA-fractie dat er wat luchtigjes wordt gedaan over de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Kinderen op jonge leeftijd worden met enige regelmaat gevaccineerd. Elk kind op een kinderopvang heeft dus zogezegd zijn eigen prikinterval. De initiatiefnemers zien hierin geen bezwaar; dat kan ook wel met een kalender. Daarbij, zo is de gedachte, kiest een kinderopvang er zelf voor en neemt die dus de administratie voor lief. Toch wil de CDA-fractie opmerken dat het hier zeer persoonsgevoelige informatie betreft, waar elke organisatie continu zorgvuldig mee moet omgaan. Toezicht daarop lijkt ons gewenst. Dergelijke elementen missen wij in het wetsvoorstel.

Meneer de voorzitter. Afrondend constateren wij dat de CDA-fractie het bevorderen van vaccinaties van harte steunt. Voor ons is en blijft nog wel de vraag of dit wetsvoorstel, zeker in het licht van legitimiteit, proportionaliteit en subsidiariteit, de geëigende weg is. De vaccinatiegraad voor bmr is op een redelijk tot goed niveau. Wij verzoeken de regering uitdrukkelijk toe te zeggen dat zij blijvend blijft inzetten op adequate en persoonlijke communicatie. Dat is een aanpak die werkt in ons land en die naar onze mening verantwoord is, gezien de vaccinatiegraad, die gelukkig veel hoger is dan de vaccinatiegraad voor COVID-19.

Wij zijn benieuwd naar de antwoorden op onze vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Prins. Dan is het woord aan de heer Van der Voort namens de fractie van D66.