Verslag van de vergadering van 5 juli 2022 (2021/2022 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.23 uur
Mevrouw Nanninga i (Fractie-Nanninga):
Dank u wel, voorzitter. Dit is het zoveelste debat over dit onderwerp. Dat is nuttig en goed. In de Tweede Kamer is er een voorbereidende parlementaire enquêtecommissie aan de slag gegaan om terug te kijken en te evalueren. Ik wil daarom deze tijd gebruiken om vragen te stellen over de huidige en toekomstige gang van zaken op dit dossier.
Voorzitter. De Tijdelijke wet maatregelen is niet zo heel lang geleden gesneuveld in de Eerste Kamer. Die wet hebben wij hier tegengehouden. Eind mei van dit jaar vonden wij het hier in de Eerste Kamer in meerderheid wel welletjes. De tijdelijke aard van de Tijdelijke wet maatregelen stond zwaar onder druk. De regering laat weten dat nu de Wet publieke gezondheid wordt aangepast om toch collectieve en dwingende maatregelen te kunnen nemen.
Ik citeer de minister in zijn brief van 13 juni: "In de twee eerdere brieven over de langetermijnaanpak van het coronavirus heeft het kabinet toegelicht dat het uitgangspunt is om de samenleving open te houden, ook in geval van nieuwe oplevingen." Dat is een zeer loffelijk streven, maar zoals we weten, kan op basis van allerlei factoren toch ineens besloten worden tot beperkende maatregelen. Vaak is nog altijd niet duidelijk welke factoren dat zijn. Wij hebben daarover al vaker de minister en ook zijn voorganger ondervraagd. Dus ook hier toch weer de vraag: in hoeverre is deze brief een routekaart voor de minister? Van vorige routekaarten werd namelijk bij het minste of geringste weer afgeweken. Dat zorgt voor onvoorspelbaarheid en onzeker beleid, en de Nederlandse bevolking zal dan ook minder de neiging hebben om zich daaraan te houden en het te begrijpen. Hoe zeker is daarom deze langetermijnstrategie en hoe wordt dat gegarandeerd?
Op dit moment willen wij graag weten in hoeverre de regering een realistisch beeld heeft van de aanpak van het virus. De minister schrijft: "Het is van belang dat we juist nu in de relatieve rust die de economie ons geeft maximaal inzetten op preventie en ons voorbereiden op ernstige scenario's." Hij wijst daarbij op de mogelijkheden tot vaccinatie. Daarbij hebben wij de volgende vragen. Denkt de minister dat we de vaccinatiegraad nu nog kunnen opkrikken? En denkt de minister dat het investeren in de vaccinatiegraad een verstandige allocatie is van tijd, middelen en moeite? Is het realistisch om te verwachten dat significante groepen mensen die nog niet zijn gevaccineerd zich nu wél alsnog laten vaccineren? Is het niet verstandiger om zo snel mogelijk te beginnen met een boostercampagne, in plaats van mensen proberen te bereiken die evident niet gevaccineerd willen worden? In die zin vond ik de opmerking van de heer Van der Voort wel interessant. Hij zei dat de mensen gewoon wanneer zij dat willen een prik moeten kunnen halen. Daar kon ik me wel in vinden. Is dat niet verstandiger?
Voorzitter. Dan een opmerking over voorbereiden en preventie. Een van de factoren waarop de regering soms haar beleid afstemt, is de ic-capaciteit. Hoe staat het met de ic-capaciteit? Wij lezen in de brief van de minister van 13 juni: "De minister van VWS gaat met partijen in gesprek om afspraken te maken over de financiering van de instandhouding van de ic-opschaling en -beschikbaarheid in 2023." Maar als wij de minister mogen geloven, hebben wij mogelijk deze herfst al te maken met een coronagolf. Welke concrete maatregelen liggen er dus voor de ic's voor de komende herfst?
Ik wil mij beperken tot deze vragen. Tot zover mijn bijdrage.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Ik geef nu het woord aan de heer Van Dijk van de SGP.