Verslag van de vergadering van 8 november 2022 (2022/2023 nr. 6)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.23 uur
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Voorzitter, veel dank. Laat mij beginnen met waardering uitspreken voor de commissie. Die heeft, net als in het rapport, bewezen dat ze heel degelijk is bij de beantwoording van de vragen over een heel degelijk rapport. Dank u wel.
Voorzitter. Ik wil teruggrijpen op de inbreng die de CDA-fractie had in de eerste termijn. We hebben toen aandacht gevraagd voor de uitvoeringsorganisaties. Ik heb dat hier verder niet meer langs zien komen. Ik heb toen deze stelling ingenomen over uitvoeringsorganisaties: op het moment dat men een advies geeft aan de Tweede Kamer over de uitvoering van een wet, is men vaak geneigd om naar de broodheer te kijken en de problemen die er zouden kunnen zijn met een bepaalde wet onder het tapijt te schuiven. Ik denk dat je ook op dat punt eens goed zou moeten praten met de uitvoeringsorganisaties. Er is dus meer dan alleen de Ombudsman, zeg ik tegen de heer Koole. Ik denk dat we voor dat punt aandacht zouden moeten hebben.
Dan heb ik een mea culpa uitgesproken, waarbij ik aan de orde heb gesteld: hebben wij de proportionaliteit wel altijd in de gaten gehad? Hebben wij de alles-of-nietsbenadering — ik zie dat mijn collega Peter Essers daar wel aandacht voor heeft gevraagd in het debat over de toeslagen — toen voldoende in ons blikveld gehad, en hoe zit dat op dit moment? We hebben toch vele ervaringen. Laten wij ons ook voldoende leiden door die ervaringen? Hebben wij de lessen voldoende geleerd?
Voorzitter. Een ander punt is de uitvoering van de wetgeving. Wetgeving wordt vaak in de Tweede Kamer — en dat is terecht — intensief met amendementen verbouwd, als ik het zo mag uitdrukken. Wij zouden na die amendering — dan geldt die uitvoeringstoets niet meer zoals die er lag — veel meer onszelf in staat moeten stellen om niet alleen een aanvullende uitvoeringstoets te vragen, maar ook een nader advies van de Raad van State. Wij zouden als collega's elkaar ook meer de ruimte moeten geven om dat te doen. Ook dat is dus volgens mij een punt van zorg waar we nu aandacht aan moeten besteden.
Voorzitter. Het is door collega Van Rooijen al een aantal keren benoemd en ik heb dat de vorige keer ook gedaan. Ik heb het over een extra punt van zorg, namelijk dat er in een wet twee inhoudelijke voorstellen worden gepresenteerd. Het ene vind je goed en het andere niet en het slipt er dan toch door. Stel dat je de mogelijkheid gehad zou hebben om een oordeel te geven over het andere voorstel. Ik noem bijvoorbeeld de eenmalige uitkering in de pensioenen. Als we daar een eigenstandig oordeel over hadden kunnen geven, weet ik niet of die wetgeving aanvaard zou zijn. Maar nu het in een verzamelwet stond, moesten we via een motie — omdat de technische uitvoering überhaupt niet klopte — het eruit weghalen en krijgen we het straks nog een keer terug. Ik zeg dus dat we dat punt van zorg, dat een aantal keren terugkomt, op de een of andere manier zouden moeten adresseren, ook bij de regering.
Voorzitter. Een ander punt waarvoor ik ook aandacht heb gevraagd, is de evaluatie van de wetgeving. Zou het niet mogelijk en nodig zijn om een verplicht moment te nemen in elke commissie waarbij je periodiek wetten die aanvaard zijn, ook nog een keer evalueert en het er met elkaar even over hebt of dat allemaal goed is gegaan? Ik denk dat je dat op de agenda van de commissies zou moeten zetten.
Door de collega's zijn een aantal moties ingediend. We hebben daar hedenochtend in de CDA-fractie over gesproken. Voorafgaand aan deze bijeenkomst hebben we met de meeste woordvoerders gesproken en we hebben gezegd dat we eigenlijk een motie zouden moeten hebben waarin een proces beschreven wordt hoe we nu verdergaan met de aanbevelingen van de commissie en de zaken die wij erbij gelegd hebben. Dat proces zou eigenlijk moeten aangeven wie wat gaat doen, wie over welke onderwerpen gaat, met wie je spreekt. Ik denk dat het goed zou zijn als we met elkaar, ook aan de hand van de verschillende moties die er nu al liggen, tot één tekst komen die dan misschien door een van de collega's ingebracht zou kunnen worden. Het voorstel van de heer Koole ligt er en dat moet denk ik op een aantal punten nog wel aangevuld worden. Maar dan hebben we in elk geval een procesgang om datgene wat er nu ligt en hoe het werkt, niet verloren te laten gaan; één. En twee: om er ook de wijze lessen voor later uit te kunnen trekken.
Voorzitter. Dan een punt dat ik ook gemaakt heb in mijn eerste termijn. Als we weten met elkaar dat op het punt van de uitvoering niet alles eruitziet zoals het eruit zou moeten zien om die soepel te laten verlopen, dan lopen wij nogal eens aan tegen een bepaalde drang in de coalitie om wetgeving toch maar te aanvaarden. Ik denk dat wij ook hele moedige senatoren nodig hebben om zich teweer te stellen tegen bepaalde drang. Als dat zo is, denk ik dat de wetgevende kwaliteiten daarmee ook gebaat zijn.
Ik dank u zeer.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Oomen. De heer Backer.
De heer Backer i (D66):
Mag ik een vraag aan deze moedige senator stellen? Ik zat even na te denken over die evaluatie. Ik begrijp dat u doelt op een evaluatie op het moment dat ons werk is afgerond, dat we dan tegen elkaar zeggen: het is goed of minder goed gegaan. Daar zijn verschillende politieke opvattingen over, zou ik zo denken. Het is niet alleen maar een kwalitatief oordeel. Stel dat er een zekere consensus uit zou komen, wat dan? Wat gaan we daarmee doen? Ik zit even operationeel te denken, want ik vind het een goede gedachte, maar wat ga je daarmee doen?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
We zouden dan in elk geval als commissie bepaalde vragen aan de regering kunnen stellen, door te zeggen: we hebben het vermoeden dat dat en dat niet helemaal goed gegaan is, komt u met een nieuw voorstel.
De heer Backer (D66):
Maar dan heb ik het niet helemaal goed begrepen.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Nee, wacht …
De heer Backer (D66):
Dit is vooraf, maar ik dacht dat het achteraf was.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Nee, de evaluatie is achteraf. Wat mij voor ogen staat, is dat we in de commissie Financiën en in de commissie Sociale Zaken in een bepaald jaar verschillende wetten hebben behandeld. Ik denk dat je in die commissie op tafel zou moeten leggen hoe het nou eigenlijk is gegaan met die wet. Een voorbeeld dat genoemd is door de heer Koole, is dat er signalen zijn van de Ombudsman dat bepaalde dingen niet goed zijn gegaan. Je kunt die signalen krijgen van het UWV. Je kunt die signalen ook krijgen van anderen. Als we die signalen hebben, is er voor ons een mogelijkheid om die te berde te brengen bij degene die er iets aan kan doen. Dan kan iets wat fout gaat niet zo lang dooretteren.
De heer Backer (D66):
Dank u wel, ik heb het begrepen.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Oomen. Dan ga ik naar de heer Raven namens de Onafhankelijke Senaatsfractie.