Plenair Talsma bij behandeling Wet digitale overheid



Verslag van de vergadering van 29 november 2022 (2022/2023 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Meneer de voorzitter. Het pakket van wetsvoorstellen en novelle dat we vandaag in deze Kamer behandelen, kent inmiddels een lange totstandkomingsgeschiedenis. Als de Kamer geen digitale Kamer zou zijn geweest, zouden we tegen een gemeen dik pak papier aangekeken hebben. Die lange voorgeschiedenis, in combinatie met de bijna ongrijpbare breedte van het etiket "digitale overheid" draagt zo maar het risico in zich dat het geheel een wat afstandelijk, abstract en theoretisch karakter krijgt. Met instemming haal ik dan ook de kernachtige samenvatting aan die de staatssecretaris gaf bij de behandeling van de novelle in de Tweede Kamer. Die luidde in de kern: deze wet gaat vooral over veilig en betrouwbaar inloggen, zakendoen met de overheid en over veilige en betrouwbare websites. Daarmee blijkt de kern ineens toch heel concreet en bovendien heel relevant voor bijna iedereen.

Het aanvankelijke wetsvoorstel leidde ook bij mijn fractie tot prangende vragen. Ik zeg hier graag hardop dat mijn fractie waardering heeft voor het feit dat de staatssecretaris op de vele vragen vanuit deze Kamer gereageerd heeft met een novelle die verbeteringen aanbrengt, verheldering biedt en de parlementaire betrokkenheid vergroot. Ook vindt mijn fractie het fijn dat we het wetsvoorstel en de novelle gelijktijdig behandelen. Dat alles neemt niet weg dat er nog punten zijn die voor onze afweging belangrijk zijn en waarop ik de staatssecretaris dan ook graag nader bevraag.

Evenals de Raad van State vindt mijn fractie dat de wet de hoofdelementen van de regeling moet bevatten en dat het primaat van de wetgever bij de beoordeling van de nadere concretisering goed geregeld moet zijn. Dat is wat mijn fractie betreft geen potje staatsrechtelijk touwtrekken. Het heeft direct te maken met wezenskenmerken als kenbaarheid en voorzienbaarheid voor burgers, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de praktijk, en tot slot met parlementaire controle op lagere regelgeving die vérstrekkende gevolgen kan hebben.

Waar het gaat om parlementaire controle geeft het voorgestelde artikel 15 hiervoor een voorziening. De leden 2 en 3 van die bepaling zijn het gevolg van amendementen. Ze waren door de staatssecretaris aanvankelijk niet zo voorzien. Ziet mijn fractie het goed dat de bij amendement opgenomen werkwijze een soort mengvorm is van de zogeheten gecontroleerde delegatie en van delegatie onder het vereiste van goedkeuring bij wet? Zo ja, komt die mengvorm dan eigenlijk vaker voor? Wat zijn daarmee de ervaringen? Hoe verhoudt het voorgestelde zich tot de door de staatssecretaris gewenste snelheid van handelen bij technische en andere ontwikkelingen?

Een ander punt van aandacht is in dit debat al eerder aan de orde geweest. Dat blijft de invulling en toepassing van open source. Dat is iets waar mijn fractie op zichzelf positief tegenover staat. Voor dit onderwerp is er in de parlementaire behandeling al veel aandacht gewest. De antwoorden van de staatssecretaris hebben in toenemende mate helderheid geboden. Het moet gaan om software die transparant is en waarvan de broncodes gepubliceerd zijn. Ook moet er een zogeheten "community" omheen zitten, die ervoor zorgt dat er steeds weer wordt gewerkt aan het verbeteren van de software. De staatssecretaris noemde die community zelfs "superbelangrijk". Dat is een citaat. Juist dat superbelangrijke krijgt mijn fractie maar niet goed helder. Het door de staatssecretaris zelf gehanteerde fraaie voorbeeld van de cv-ketel, die geïnstalleerd moet worden en daarna regulier onderhoud krijgt, is hier niet meer bruikbaar, of de staatssecretaris moet een wel heel buitenissig onderhoudsprogramma voor haar verwarming hebben. Hoe zit het dan wel? De staatssecretaris heeft aangegeven dat zij zelf gaat stimuleren "dat er een community komt die meekijkt op alle bij inlogmiddelen gebruikte softwarecomponenten". Kan de staatssecretaris zo concreet mogelijk uitleggen wat zij hiermee bedoelt en wat we op dit punt van haar te verwachten hebben? Kan de staatssecretaris uitleggen of, en zo ja hoe, die "superbelangrijke" community's formeel worden ingebed?

Een ander punt waarvoor mijn fractie bijzondere aandacht houdt, is privacy by design een verplichting op grond van de AVG. Het is een understatement dat de ontwikkelingen op het digitale vlak razendsnel kunnen gaan. Dat kan dus ook gelden voor aanmerkelijke stappen voorwaarts waar het gaat om de toepassing van AVG-beginselen. Is na een verleende erkenning voorzien in een periodieke toets of het bedoelde design nog altijd aan de eisen voldoet? Of speelt zo'n toets wellicht een rol bij het verlengen of wijzigen van de erkenning?

Voorzitter. Het in de wet opgenomen verbod op het verhandelen van persoonlijke gegevens maakt op mijn fractie op het eerste oog een robuuste en effectieve indruk, zeker met de toelichting die de staatssecretaris gaf in haar reactie op vragen vanuit deze Kamer. In die reactie gaf zij aan dat zij bij overtreding van de regels zelf zal ingrijpen of zal laten ingrijpen. In het kader van de handhaafbaarheidstoets vraag ik de staatssecretaris dat wat nader en concreter toe te lichten. Artikel 17, lid 5, bepaalt dat het Agentschap Telecom belast is met toezicht. Welke vormen van optreden bij overtreding van de regels en welke mogelijke uitkomsten van dat optreden zijn eigenlijk denkbaar? Bovendien is voor controle en handhaving capaciteit nodig. Verschillende collega's hebben daar al de vinger bij gelegd. Op eerdere vragen of die capaciteit er bij het Agentschap Telecom of elders daadwerkelijk is, reageerde de staatssecretaris met de mededeling dat haar geen signalen hebben bereikt van het tegendeel. De vraag van mijn fractie is of de staatssecretaris ons in dit debat op dit punt wat gefundeerder en concreter gerust kan stellen.

Meneer de voorzitter. Nog niet zo lang geleden debatteerden wij hier met de parlementaire onderzoekscommissie over de effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving. In dat debat en in het onderliggende rapport trof mij opnieuw het grote verschil in het zogenoemde doenvermogen van inwoners van ons land. Een recent artikel in Trouw over kwetsbare mensen en de digitale overheid onderstreepte dat nog eens. Het voert te ver, kijkend naar de klok, om daar nu verder over uit te weiden, maar is de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat dit verschil in doenvermogen een wezenlijk punt van aandacht is, juist bij het onderwerp van dit wetsvoorstel? Wil zij, omdat het zo wezenlijk is, ons nog eens meenemen in de maatregelen en voorzieningen die bij inwerkingtreding van deze wet getroffen worden voor hen die te kampen hebben met laaggeletterdheid, fysieke of geestelijke beperkingen, of anderszins moeite hebben met het contact met een digitale overheid?

Tot slot, meneer de voorzitter. Dit wetsvoorstel is de eerste tranche — collega's hebben er al op gewezen — in een groter wetgevingstraject. Mijn fractie is erg nieuwsgierig naar het vervolg, zowel inhoudelijk als qua planning. Kan de staatssecretaris ons daarover de laatste stand van zaken geven?

Als altijd ziet mijn fractie uit naar de beantwoording door de staatssecretaris. Dank u zeer.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Talsma. Dan is het woord aan de heer Koole namens de Partij van de Arbeid.