Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.43 uur
De heer Raven i (OSF):
Dank u wel, voorzitter. Ik heet de initiatiefnemers welkom. U heeft de belangrijke en eervolle taak om een wetsvoorstel dat een aantal jaren geleden al ontwikkeld is, hier vandaag te verdedigen. Dat is eervol, omdat het natuurlijk ook werk is dat voor vele jaren gaat gelden. Vandaag wordt getoetst of de voorgelegde aanpassingen in de toekomst inderdaad houdbaar blijven. De Grondwet wordt dus niet zomaar gewijzigd. Dat gebeurt maar mondjesmaat. Ik heet ook de minister welkom.
Voorzitter. Ik afficheer mezelf een beetje als iemand die hoort bij de goedzakken. Met andere woorden, ik heb het beste voor met de medemens en ik probeer er ook alles aan te doen om ervoor te zorgen dat het anderen goed gaat. Dat lukt mij niet altijd, maar ik ben een woker, als ik het zo mag zeggen. Ik schat dat zo in, als ik dat woord vertaal. Ik heb vandaag talloze voorbeelden gehoord die eigenlijk aan dit rijtje van de twee of drie die we toevoegen aan artikel 1, toegevoegd kunnen worden. Nu vroeg ik me af of er daar niet nog een paar bij zouden moeten, zoals social origin, of iets dergelijks. Maar kunnen we daar ook woke aan toevoegen? Inmiddels kun je je namelijk afvragen of dat niet gewoon een kenmerk is van een groep mensen die wordt weggezet op een redelijk negatieve manier. Ik hoop dat ik dat niet verkeerd heb begrepen. Maar als je naar de discussies in Amerika kijkt, zie je dat dit gewoon min of meer een nieuwe rassenscheiding is. Je bent woker of je bent het niet. Het is min of meer vergelijkbaar met de rassendiscussie in de jaren dertig. Er is misschien nog wat werk voor de initiatiefnemers om ook eens na te denken over al die termen die hier vandaag aan de orde zijn geweest. Dan krijg je meteen de discussie op gang waar iedereen natuurlijk over gesproken heeft: moeten er aanvullend op hetgeen wat er nu staat nog een aantal expliciete gronden naar voren komen en opgenomen worden in die Grondwet? De OSF heeft daar in februari 2021 aan meegewerkt. Je kunt altijd de vraag stellen of iets moet worden toegevoegd. Je kunt ook de vraag stellen of het kwaad kan als je iets toevoegt. Dan expliciteer je dat. Dan is dat ook duidelijk voor de rechterlijke macht. Dan krijg je daar wat minder discussie over.
Voorzitter. Ik zat twee weken in de Kamer en had de eer om dit debat als eerste debat te doen. Ik wil nog even citeren uit hetgeen ik toen gezegd heb. "Discriminatie is een onacceptabele uitwas van menselijk gedrag jegens de medemens, beginnend met pesten van personen of groepen op welke grond dan ook. Als dat pesten niet in de kiem wordt gesmoord, groeit het van kwaad tot erger. Dan wordt het een onderhuidse veenbrand. Volksmenners, meestal verkleed als wolven in schaapskleren, stimuleren deze menselijke zwakte, wakkeren haar aan en verleiden mensen tot het discrimineren van hele bevolkingsgroepen. De rechtsstaat moet haar burgers hiervoor behoeden en helpen de brand te beteugelen door deze wolven te ontmaskeren en te bestraffen." Voor de bestrijding of verwerking van pesten op school zijn gelukkig inmiddels talloze instanties beschikbaar. Pesters worden vroegtijdig aangepakt.
Jammer genoeg worden slachtoffers van discriminatie vaak aan hun lot overgelaten. Er is geen adequate hulp van politie of justitie, omdat er gezegd wordt: nou, doe daar maar geen aangifte van, want dat helpt toch niks en het is ook allemaal nogal moeilijk om dat te bewijzen, enzovoort. Discriminatie mag dus niet — we hebben het in artikel 1, de primus inter pares, van de Grondwet opgenomen — en eigenlijk gebeurt er onvoldoende. Het wordt onvoldoende aangepakt om daar bijvoorbeeld straffen voor uit te delen. We kennen het voorbeeld van de fractievoorzitter van een partij in de Tweede Kamer, die volgens mij zeven jaar heeft geprocedeerd voordat er een straf uit kwam. Dat is natuurlijk wel een hele kwalijke zaak. Mensen die gediscrimineerd worden, moeten geholpen worden. Daar moet de maatschappij voor opkomen. De rechtsstaat moet voor hen gaan staan en moet ervoor zorgen dat dit discrimineren stopt en eventueel bestraft wordt.
In het citaat uit 2021 roep ik de minister op deze procedurele cirkel te doorbreken en wettelijke procedures aan te passen om slachtoffers van discriminatie te beschermen en daders in deze zaken sneller te kunnen bestraffen. Het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht stellen naar mijn mening namelijk onjuiste prioriteiten bij de afwikkeling van rechtszaken die verband houden met artikel 1 van de Grondwet. Men werkt daardoor mee aan een zekere ondermijning van onze rechtsstaat. Het discriminatieverbod staat niet voor niets in artikel 1 — dat is zoals gezegd de primus inter pares — van de Grondwet. Er moet iets aan gedaan worden en ik heb de minister in dat eerste debat uitgedaagd om in de tussentijd, dus totdat de tweede lezing in deze Kamer behandeld zou worden, regelingen op te stellen waarmee daders van discriminatie sneller bestraft kunnen worden en waarmee mensen die het moeten ondergaan, beschermd kunnen worden. Wat heeft de minister namens het kabinet in deze periode kunnen doen om dit verhaal sneller te kunnen oppakken en ervoor te zorgen dat er sneller uitspraken van de rechterlijke macht komen? U bent daarvoor natuurlijk afhankelijk van een aantal instanties. Maar wat hebben we nou gedaan? Wat is eigenlijk de waarde van de toevoeging van dit soort elementen aan artikel 1 als we nu al weten dat het hoogstwaarschijnlijk niet eens gehandhaafd wordt? Dat is de dood in de pot. Dat moeten we absoluut niet hebben. We moeten de garantie hebben dat hetgeen we hier opschrijven, door nakoming van wetten ook aangepakt wordt.
Voorzitter. Hoe gaat de uitvoering van dit voorstel volgens de initiatiefnemers? Wat zullen de praktische implicaties zijn? Dat sluit weer aan bij de opmerking die ik gemaakt heb over hoe we als maatschappij sneller tot actie overgaan om mensen te beschermen. Hoe kijken de initiatiefnemers van het wetsvoorstel aan tegen het constitutioneel hof? Zou dat nog een bepaalde rol kunnen spelen in deze hele discussie? Er wordt over gesproken om daartoe over te gaan. Op dat punt is een relatie denkbaar.
Voorzitter. Ik wil het hierbij laten. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de initiatiefnemers en van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even rond. Wenst een van de leden naar aanleiding van dit onderwerp het woord te voeren? Dat is niet geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik stel vast dat later vandaag de initiatiefnemers Hammelburg, Bromet en De Hoop evenals de minister met een reactie op de gestelde vragen komen. Dat betekent dat we nu de vergadering voor een kort moment schorsen.