Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 9.11 uur
Mevrouw Kluit i (GroenLinks):
Voorzitter. Vandaag spreken wij over de invoeringsdatum van de Omgevingswet. De minister en de koepels hebben er vertrouwen in dat op 1 januari 2024 het stelsel gereed is voor invoering. Het is echter de vijfde keer dat de koepels en de minister aangeven klaar te zijn voor de invoering en er vertrouwen in te hebben. Vertrouwen is een mooi gevoel in de samenleving. Tegelijkertijd moest ik aan de filmwereld denken, waar — ik kijk even of de minister oplet — "show, don't tell" een belangrijke basis is voor een succesvolle film. Ik hoop dus dat de minister ons vandaag aantoont dat we er klaar voor zijn.
Voorzitter. Wie de Omgevingswet en onderliggende regelgeving uitprint op A4 en op tafel legt, heeft een tafel van 800 meter nodig. Een aanpak die moest leiden tot "eenvoudig en beter" heeft geleid tot bijna 6.000 artikelen aan wet- en regelgeving. Ik wil in alle bescheidenheid zeggen dat ik die 800 meter niet allemaal heb gelezen. Wij spreken vandaag met z'n allen over een enorme stelselherziening, die heel veel partijen en heel veel mensen op verschillende manieren raakt. Wij oordelen vandaag over de invoeringsgereedheid — in heel Nederland — en ook over de effecten voor álle burgers en niet alleen voor projectontwikkelaars en gemeenten, die er goed mee moeten kunnen werken. Ook burgers die de zaken graag houden zoals ze zijn moeten in dit systeem hun belangen kunnen verdedigen. Dat geldt ook voor burgers die zich inzetten voor kwetsbare waarden in onze leefomgeving, zoals de natuur en het milieu. Ook zij moeten ermee kunnen werken. Dat geldt ook voor die 2 miljoen Nederlandse burgers die digitaal niet vaardig zijn. Ook zij moeten hun weg hierin kunnen vinden, net als de burgers in kleine gemeenten die zich nu al vaak gemarginaliseerd voelen door de Haagse politiek. Zij moeten zich in dit stelsel veilig en geborgd voelen.
Wij hebben in de aanloop naar het debat dan ook heel veel vragen gesteld over de Omgevingswet, de rechtsbescherming van burgers en de staat van de uitvoering om een helder beeld te krijgen. Ik wil allereerst stilstaan bij al die ambtenaren die ons de afgelopen jaren vaak zeer gedegen antwoord hebben gegeven op de duizenden vragen die wij gesteld hebben. Daarnaast heeft mijn fractie heel veel ongevraagde hulp gehad van ambtenaren bij decentrale overheden en uitvoeringsdiensten die ons informeerden hoe zij het werken met deze wet hebben ervaren. Ook kregen we input van stedenbouwkundige bureaus, softwareontwikkelaars, juristen en ondernemers. Zonder de inzet van al deze betrokken mensen was het voor mijn fractie onmogelijk geweest om een goed oordeel te kunnen vellen. Wij willen dus beginnen met het uitspreken van onze dankbaarheid tegenover al deze mensen. We hopen ook dat ze ons niet loslaten, maar ons de komende jaren blijven informeren en voeden met hun ervaringen en verbetervoorstellen.
Mijn fractie heeft de wet en de invoeringsgereedheid aan de hand van een aantal hoofdvragen onderzocht. Is de systematiek van de Omgevingswet het juridisch stelsel dat de ruimtelijke ordening en de leefomgeving nodig hebben? Zijn er voldoende waarborgen om kwetsbare waarden te beschermen? Is de uitvoeringspraktijk voldoende gereed? Kan een burger zijn belangen nastreven? Aan het einde van het debat zullen we oordelen over de datum.
Is de systematiek van de Omgevingswet het stelsel dat de ruimte en de leefomgeving nodig hebben? Sinds het oorspronkelijke wetsvoorstel is er veel veranderd, niet alleen in de buitenwereld met corona en de oorlog in Oekraïne, maar ook in de manier waarop wij in Nederland aankijken tegen de ruimtelijke ordening. De crisis in de natuur, de klimaatcrisis en de volkshuisvestingscrisis hebben ons gedwongen anders naar de sturingsfilosofie in het ruimtelijk domein te kijken. Waar tien jaar geleden decentralisatie en de zegen van de markt werden beleden, denkt het kabinet nu dat landelijke regie en een sterkere normering vanuit de overheid de samenleving beter voorbereiden op de toekomst. Dit debat is een belangrijk moment om het daar samen over te hebben en van gedachten te wisselen over die ontwikkelingen in het ruimtelijk veld, de rol van de overheid en de timing van deze wet.
Mijn fractie heeft in het verleden consequent tegen deze voorstellen gestemd, want uitnodigingsplanologie in plaats van bestemmingsplanologie, denken in "ja, mits" in plaats van in "nee, tenzij", is een verregaande cultuuromslag in ons ruimtelijk denken. Het betekent ten principale dat alles is toegestaan wat wij niet op voorhand hebben ingekaderd. Wij zijn van mening dat een gezonde leefomgeving in een druk bewoond land met unieke natuurlijk opgaves en een goedlopende economie slecht rijmt met een filosofie van "ja, mits". Wij waren van mening dat het Rijk en de provincies met de Omgevingswet onvoldoende de regiefunctie zouden kunnen nemen om belangrijke opgaven te kunnen voltooien. De minister zit gelukkig qua visie meer op onze lijn en daar zijn we blij mee.
De decentrale overheden hebben ondertussen de opgaven van zo'n 26 sectorale programma's te verwerken. We hebben vragen gesteld over de gevolgen van deze sectorale opgaven voor de sturingsfilosofie onder de Omgevingswet, in het bijzonder over hoe de autonomie van decentrale overheden nou gaat bij die integrale afweging. Hoe verhouden die nieuwe sectorale plannen van de verschillende ministeries zich tot de decentrale en integrale afweging waar de Omgevingswet op gestoeld is? Wie wordt er verantwoordelijk voor de ruimtelijke en financiële gevolgen van een omgevingsplan wanneer het Rijk van bovenaf sectorale doelen oplegt? De minister bleef wat ons betreft nog wat vaag. Dus graag een diepgaander antwoord op de vraag wie er dan aan de lat staat voor de integrale afweging en de realisatie van een goede leefomgeving.
Wij zijn verder benieuwd of en hoe de minister gaat voorkomen dat de hernieuwde liefde voor ruimte regie uitmondt in een opportunistische ruimtelijke strategie waarbij de overheid per opgave gaat kiezen waar zij voorrang aan geeft en integraal werken dus eigenlijk de facto al stopt voordat we ermee begonnen zijn. Welke onderdelen van de Omgevingswet zijn naar mening van de minister te open of de ruim geformuleerd en hoe gaat het kabinet voorkomen dat "ja, mits" via programmatisch werken alsnog kan uitmonden in "daar waar de Staat nu zin in heeft"-planologie in plaats van daadwerkelijk een integrale afweging op het juiste schaalniveau? Graag een reactie.
Kan de minister nog eens duiden waarom het huidige ruimtelijke instrumentarium tekortschiet voor de transities waar we nu voor staan? Met het huidige projectbesluit, de bestemmingsplannen, de verruimde reikwijdte en een goede definiëring van rijksbelangen heeft het kabinet immers nu stevige instrumenten in handen om integraal te werken. Deze instrumenten stoelen op ruim opgebouwde jurisprudentie en daar kunnen planologen, burgers en juristen heel goed hun weg in vinden. Dat is niet een onbelangrijke waarde voor burgers in een samenleving waarin het vertrouwen in het handelen van de Staat onder druk staat. We willen grote transities doen. Krijgen we dan zo meteen niet het verwijt dat we de spelregels veranderen om onze eigen zin door te drijven als overheid? Dat is de essentie van de vraag.
We hebben een positionpaper ontvangen van de heer Gierveld — hij is jurist bij de Universiteit Utrecht en ook bij Rijkswaterstaat — die uitgebreid uitlegt wat er gaat veranderen rond het instrument projectbesluit. Het verlies van dit ruim onderbouwde juridische instrument kan grote impact hebben op het tempo van de uitvoering en eenmaal overgestapt kunnen we heel moeilijk weer terug. Welke mogelijkheden ziet de minister in dat geval? Wat als alles vanwege de gebrekkige rechtsbescherming, waar ik zo op terugkom, jurisprudentieontwikkeling of de lastige integraliteit in de uitvoering nou vastloopt? Wat is het plan B als de Omgevingswet niet gaat opleveren wat de koepels ervan verwachten? Want, zoals de natuurorganisaties heel terecht stellen, too big to fail betekent natuurlijk ook dat als er wel gefaald wordt dat eindigt in een big fail voor de overheid. Een plan B lijkt mijn fractie dus geen overbodige luxe, maar eerder een noodzakelijke randvoorwaarde om die risico's in de leefomgeving te beperken.
Het tweede punt is of die kwetsbare waarden nu voldoende beschermd zijn. De natuur- en milieuorganisaties beschrijven in hun paper dat zij van mening zijn dat dat nog steeds niet goed geborgd is. Zij hebben Regels op de kaart in het DSO getest en zij zijn er allerminst van overtuigd dat het voor burgers met dit instrument goed mogelijk is om de natuur- en milieuwaarden te beschermen. En zij weten waar ze het over hebben, want ze helpen elke dag die burgers door dat ruimtelijk domein heen. Niet alleen de natuur- en milieuorganisaties, maar ook de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State benoemen expliciet de complexiteit en daarmee de gebrekkige toegankelijkheid van het DSO.
De Raad van State maakt zich in dat kader ook nadrukkelijk zorgen over de rechtsbescherming van burgers en geeft echt in een volstrekt uniek en niet eerder vertoond advies — dat moeten we ons echt aantrekken — aan dat wanneer het door een doorsneeburger een onmogelijke opgave blijkt te zijn om zijn weg te vinden in het DSO, die zijn rechten niet in kaart kan brengen, zijn standpunt daarover niet goed kan bepalen en daarmee ook geen adequate beroepsgronden kan formuleren, waarmee zijn rechtsbescherming wordt uitgehold. Dit pleit dan ook voor een gebruiksvriendelijk, laagdrempelig en toegankelijk systeem. Het is voor de Raad van State onduidelijk of het systeem dat we nu hebben, daaraan voldoet. Welke conclusies trekt de minister hieruit over de gebruiksvriendelijkheid van het systeem en welke rechtsgevolgen verwacht hij daarvan? Graag ook een reactie op de vorm van de ongevraagde positionpaper van de Raad van State, die in de ogen van mijn fractie een grote urgentie aangeeft.
Ik vraag zowel hem als mijn collega's of we het na de toeslagenaffaire, de rapporten over Groningen en de Staat van de Uitvoering nog steeds acceptabel vinden dat we wetgeving aannemen waarvan we niet zeker weten hoe het met de rechtsbescherming van burgers staat en hoe die tot zijn recht moet komen. We moeten hier toch van leren? Kan de minister in ieder geval aangeven wat hij gaat doen om het DSO Raad van State-proof te maken?
Ik ga u meenemen in de complexiteit van het DSO met een simpel voorbeeld. Ik kan mijn collega's aanraden om dat in de komende weken ook eens goed te doen om zo het DSO te testen. Kan je praktisch geschoolde buurman hier echt mee uit de voeten? Ik heb in Parrega, in de provincie Friesland, digitaal een boom gekapt. De boom stond buiten de bebouwde kom. Dat is belangrijk om te zeggen. Ik moest in de vergunningcheck achttien vragenlijsten doorlopen. Vier daarvan waren exact hetzelfde. Sommige vragen waren voor een leek volstrekt onbegrijpelijk. Ik moest bijvoorbeeld aangeven of er sprake was van een beperkingengebied. Ik kon als bomenkapper aangeven dat er geen zeldzame soorten in het gebied aanwezig waren, ook al waren die er wel. Dat had ik gecontroleerd. Er gaat dan geen automatisch signaal naar de vergunningverlener dat er kwetsbare soorten in het geding zijn. Er wordt verwacht dat een ambtenaar dat handmatig controleert, maar niemand weet of die ambtenaar er echt zit. Feit is dat het overgrote deel van de decentrale overheden in het ruimtelijk domein ernstig onderbemenst is. Ik denk dat ik helemaal geen wilde aanname doe als ik zeg dat het regelmatig mis zal gaan. Dus wat gaat de minister doen om de kleine en middelgrote decentrale overheden te helpen bij het beschermen van de kwetsbare waarden nu het DSO dat niet automatisch doet?
De uitkomst was dat ik voor vier activiteiten een vergunning nodig had, dat ik voor één een melding moest doen en dat ik voor één waarschijnlijk geen vergunning nodig had. In het kader van rechtszekerheid is die laatste opmerking natuurlijk bijzonder, want wat leren wij van de situatie van de PAS-melders, die al jaren in de knel zitten? Welke rechtszekerheid kan ik ontlenen aan de boodschap "u heeft waarschijnlijk geen vergunning nodig"? Moet ik dan de gemeente bellen en nemen zij daar dan ook de telefoon op? Graag een antwoord op deze vraag.
Vreemd genoeg waren er bij bomenkap meer vraagbomen in het geding dan wanneer ik een veehouderij wilde starten, wat ik daarna heb gedaan. Ik heb een stal gebouwd in de provincie Friesland. Ik kon die stal bouwen zonder een enkele vraag over zeldzame soorten, over Natura 2000-gebieden of over stikstof, ondanks dat ik mijn stal midden in het Fochteloërveen heb gezet. Ook bleek dat mijn vergunningaanvraag in tweeën kon worden geknipt, waardoor het voor de provincie onzichtbaar zou blijven dat ik een stal aan het bouwen was. Er is namelijk nog steeds geen automatische koppeling tussen een gemeentelijke en een provinciale vergunningsaanvraag. Die was er in de Wabo wel, middels de onlosmakelijke samenhang en de verklaring van geen bedenkingen.
In de beantwoording van de minister dacht ik toch echt te hebben gelezen dat het nu goed geregeld was met de kwetsbare waarden. Dat blijkt hier niet uit. Mijn beeld is bevestigd door de natuurorganisaties. Zij geven nadrukkelijk aan dat het DSO niet goed genoeg werkt om die kwetsbare waarden te beschermen. Mijn vraag is dan ook of de minister met mij van mening is dat die kwetsbare waarden wel geborgd moeten zijn. Wat kan hij nog doen tot 1 januari om ervoor te zorgen dat het DSO zo wordt ontwikkeld dat het automatisch toegankelijk en goed is geregeld voor burgers? Gaat de minister wellicht de onlosmakelijke samenhang nog eens heroverwegen, in ieder geval digitaal? Zo niet, kan de minister dan toelichten hoe de provincies en zijn collega Van der Wal de natuurdoelstellingen in hemelsnaam moeten realiseren? Hoe kunnen zij de natuur proactief beschermen als het gevolg van de techniek van het DSO is dat handhaving straks het enige spoor is dat zij nog kunnen aflopen?
De natuurorganisaties en de Raad van State wijzen op het niet automatisch doorplaatsen van de uitspraken van de Raad van State, waardoor er lacunes in de regelgeving kunnen ontstaan. Door de ja-mitssystematiek kunnen initiatiefnemers makkelijk juridisch aan het langste eind trekken, ten koste van de natuur. Zij wijzen op het inzetten van het instrument van een vergunning voor een buitenplanse omgevingsactiviteit. Zonder een goed werkend wijzigingsbesluit en besluiten die in de toekomst ingaan in het DSO kunnen burgers en de provincies onvoldoende zien wat er met de plannen op het spel staat. Dat staat nog los van het probleem — dat is eigenlijk hetzelfde probleem — dat de conceptbesluiten niet publiceerbaar zijn, waardoor participatie natuurlijk heel lastig is. Graag een inhoudelijke reactie op deze punten.
Dan kom ik bij de uitvoeringspraktijk. Is die aantoonbaar in staat gesteld om zijn taken goed op te pakken? Want dat was de derde belangrijke reden waarom wij grote aarzelingen hadden bij de wet. Het rapport-Van Aartsen en de positionpaper van de omgevingsdiensten spreken nog steeds boekdelen over de staat aldaar. Een recent verschenen onderzoek over de implementatie van de Omgevingswet bij kleine gemeenten — Binnenlands Bestuur schreef daarover — laat duidelijk zien dat we de meeste kleine gemeenten voorlopig stevig overvragen met de Omgevingswet. We hebben daarnaast behartigenswaardige positionpapers gehad van de softwareleveranciers en een vereniging van raadsleden die waarschuwen voor groot politiek-bestuurlijk wensdenken over de huidige uitvoeringspraktijk.
Dat baart mijn fractie echt grote zorgen, gezien het afnemende vertrouwen dat mensen al in onze overheid lijken te hebben en de grote transities die we aangaan. Experts op dit vlak, zoals Tom van der Meer en Sofie Marien, vertellen namelijk dat het vertrouwen in de politiek niet zozeer het gevolg is van de toon in of de inhoud van ons debat, maar dat het vooral samenhangt met de vraag of de overheid in staat is vraagstukken van burgers op te lossen, of wij in staat zijn om belangrijke problemen te adresseren. Op het moment dat de overheid blijft inzetten op ontwikkelingen waarin die randvoorwaarden niet goed zijn geregeld, dan schaadt dat het aanzien van de overheid, en dus ook dat vertrouwen. Alle Nederlanders krijgen te maken met deze Omgevingswet. We kunnen dus echt niet onderschatten welke impact een slecht functionerende overheid heeft op het ruimtelijk domein en het vertrouwen van onze burgers.
De minister constateert zelf in ieder geval ook al dat in de huidige stand van zaken van het DSO de toegankelijkheid voor burgers voorlopig niet beter wordt. Dat is in ieder geval wel eerlijk. Dat waardeer ik zeer. In vrijwel alle papers wordt dit beeld bevestigd. Het adviescollege kan nog niet aangeven of het DSO stabiel genoeg is om na 1 januari mee te werken. Het is dermate complex dat we rekening moeten houden met een jarenlange situatie waarin het systeem wordt afgebouwd. In veel papers wordt dat gememoreerd. Onder andere natuurorganisaties en de Raad van State wijzen ons ondertussen op de serieuze juridische vragen over de rechtsgeldigheid van de informatie en de werking van het DSO. De kernvraag is dus of wij op dit moment in onze samenleving ICT-systemen moeten lanceren die het handelen van de overheid voor burgers moeilijker en trager maken, zeker wanneer het gaat over het relatief stabiele en heldere juridische rechtsgebied van de ruimtelijke ordening, een belangrijk gebied voor een snelle realisatie van belangrijke transities. Waarom nemen we dit risico? Waarom nemen we niet meer tijd zoals het adviescollege, de Raad van State en een heleboel anderen, waaronder de alv van de VNG, hebben gevraagd, zodat we deze systemen op niveau brengen en uitgebreid testen met de samenleving voordat we ermee gaan werken? Graag een reactie.
Een ander voorbeeld van de complexiteit van de uitvoering is te vinden bij het gebruik van dieseltanks. Dat laat ook wel zien hoe ingewikkeld het is. Wij kregen de afgelopen week een positionpaper van verschillende brancheorganisaties, waaronder Vewin, waaruit bleek dat er in het werkveld onzekerheid is over de eisen die aan dieseltanks moeten worden gesteld. Het lijkt erop dat het Bal op het punt van de regulering van dieseltanks bovengronds wordt versoepeld, met grote risico's voor lekkages, zegt het werkveld. Ik zeg dat het erop lijkt, omdat het zelfs met behulp van alle transponeringstabellen eerlijk gezegd heel moeilijk te doorgronden blijft, want dan lijkt het erop dat er niks verandert en toch verandert er blijkbaar iets.
Ik wil daarom allereerst vragen of deze lezing klopt. Klopt het dat die regels versoepeld worden? Het gaat dan bijvoorbeeld over het niet meer hoeven voldoen aan vastgestelde BBT-document, zoals PGS 30 en PGS 31. Ik weet niet precies waar dit over gaat, hoor, maar ik wil toch graag horen van de minister of dit klopt en of het in minder gevallen een verplichting is dat er gecertificeerde installateurs worden ingezet. Deze brancheorganisaties zijn namelijk bang voor bodemvervuiling als gevolg van lekkages. Kan de minister dus aangeven of de beperktere verplichting van het hanteren van BBT-documenten eventueel ook nog eens in strijd zou kunnen zijn met de EU-regelgeving, zoals de IPCC-richtlijn? Ik kan die doorgeven als daar behoefte aan is.
Als die lezing nou klopt en wij dit als Tweede Kamer en Eerste Kamer gemist hebben, wat zegt dat dan eigenlijk over de controle van onze organen op dit soort complexe AMvB's? Is het nou echt realistisch om te verwachten dat wij hier belangrijke herzieningen van deze AMvB's op waarde weten te schatten? Want wij hebben dit dan toch een beetje gemist. Wil de minister toezeggen om deze verspoeling, mocht die er zijn, in ieder geval uiterlijk voor het zomerreces ongedaan te maken en zo de regels daadwerkelijk beleidsneutraal over te hevelen naar het Bal?
Ik ga naar een volgend onderwerp, dus ik wacht even. Misschien kan de tijd stilgezet worden.
De voorzitter:
Dat zal gebeuren.
De heer Van der Linden i (Fractie-Nanninga):
Toch een vraag. Ik kon het niet helemaal volgen, maar volgens mij is het punt dat mevrouw Kluit hier wilde maken dat we door de Omgevingswet dadelijk met milieuregels allerlei bodemvervuiling krijgen door olielekkages, garagebedrijven, diesel, dat we dat door de invoering van de Omgevingswet opeens tegemoet kunnen zien. Is dat het punt dat u maakt? Daar maakt u zich zorgen om?
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Ik maak hier twee punten, waar ik me sowieso zorgen over maak. Het gaat over bovengrondse dieseltanks. Die heb je soms ook op een boerderij bijvoorbeeld, waar een tank staat om een trekker mee te vullen. Maar ik maak vooral zorgen over het niveau van wetgeving. Want in de Omgevingswet gaan we qua systematiek van wetgeving naar heel veel regelgeving in AMvB's en die AMvB's — dat weten wij met z'n allen — staan niet heel expliciet vol in de aandacht in ons parlementair proces. Dat blijkt hier ook wel uit, want we hebben dit blijkbaar gemist.
De heer Van der Linden (Fractie-Nanninga):
Maar iedere lokale overheid of gemeente zal toch als men op een agrarisch bedrijf of ergens anders diesel over het erf in de grond laat lopen, als daar al een eigen belang voor is, direct handhaven? U kunt toch niet serieus menen dat we dadelijk met de Omgevingswet massaal dat soort vervuilingen tegemoet kunnen zien? Dat lijkt me echt niet reëel.
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Het gaat erom dat er heel veel overheden zijn die onvoldoende capaciteit hebben op vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat punt heb ik al eerder gemaakt. Dus de vraag is of ze alles zien. Het gaat over grote aantallen. Het gaat over honderdduizenden tanks, begreep ik uit de positionpaper. Je kunt ervan uitgaan dat er wordt gehandhaafd op overtredingen, maar het punt is natuurlijk dat het het beste is om het te voorkomen aan de voorkant. Een gecertificeerde installateur zorgt ervoor dat alles op orde is en dat er minder snel lekkages ontstaan, en die zorgt er ook voor dat er goede kwaliteit dieseltanks worden gebruikt. Daar gaat dit over.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Kluit (GroenLinks):
Wil de minister toezeggen dat het in ieder geval beleidsneutraal overgezet is?
Bijzondere aandacht — ik ga naar mijn volgende punt — moet er zijn voor het opstellen van een MER voor zowel complexe projecten als de lokale omgevingsvisie en het omgevingsplan. Ik constateer dat veel projecten vertraging oplopen bij de rechter omdat de MER ernstige gebreken kent en de rechter de overheid dwingt om het huiswerk over te doen. Feit is dat 90% van de milieueffectrapportages ernstige gebreken kent, een percentage dat sterkt afneemt wanneer de Commissie m.e.r. om advies is gevraagd.
Desondanks is de minister niet van plan om een advies door de Commissie m.e.r. bij complexe projecten alsnog te verplichten. Mijn fractie kan dit oprecht niet rijmen met de veel geuite wens van het kabinet om de kwaliteit van het openbaar bestuur te verbeteren en de rechtsgang van burgers te verminderen, want hier weigert ze een bewezen instrument in te zetten dat dat voorkomt en dat de kwaliteit van het bestuur daadwerkelijk verbetert. Het zijn vertragingen die deze minister zo dwarszitten dat hij zelfs werkt aan voorstellen om de rechtsgang van burgers te beperken. De minister vindt dat dus niet nodig. Mijn fractie vindt dat dat voorstel echt dweilen met de kraan open is als de Staat niet alles uit de kast heeft getrokken om zijn eigen handelen op niveau te brengen. De oorzaak van de problemen ligt immers in de kwaliteit van het overheidshandelen en niet zozeer bij de burger die naar de rechter gaat. Is de minister daarom alsnog bereid om naar zijn keuze te kijken en een advies door de Commissie m.e.r. te verplichten en, zo niet, kan de minister dan ingaan op de rechtsstatelijkheid en uitlegbaarheid van die keuze in relatie tot zijn andere plannen?
Een MER is ook van groot belang bij het opstellen van een omgevingsvisie en een omgevingsplan, zo benadrukte de voorganger van deze minister. Op dit moment hebben echter slechts 34 gemeenten aantoonbaar een milieueffectrapportage gemaakt voor hun omgevingsvisie. Een snelle blik op het internet, op mijnomgevingsvisie.nl, leert dat meer dan het dubbele aantal ondertussen verschenen is. Het lijkt er dus op dat het bij een aanzienlijk deel van de gemeenten nog onduidelijk is of er een MER is gemaakt, terwijl dit planologisch gezien wel nodig is. Ook dit is een schot voor open doel voor procederende burgers. Mijn vraag is dan ook wat de minister gaat doen om ervoor te zorgen dat alle omgevingsvisies en omgevingsplannen als dat nodig is alsnog een MER krijgen. Hoe gaat hij zijn rol in het interbestuurlijk toezicht, in de interbestuurlijke verhoudingen, hier oppakken bij de overheden die dit nog hebben nagelaten? Ik ben echt benieuwd naar de inhoud van dit antwoord, omdat we in de Omgevingswet heel veel verwachten van die interbestuurlijke verhoudingen als het gaat om het met elkaar dit soort pijnpunten oppakken en bespreekbaar maken. Het is dus een mooie kans voor de minister om ons ervan te overtuigen dat die interbestuurlijke verhoudingen daadwerkelijk werken.
De omgevingsdiensten vragen in hun positionpaper om een aantal voorwaarden om goed te kunnen voldoen aan hun taken onder de Omgevingswet. Kan de minister daar puntsgewijs op ingaan? Het gaat dan over het opzetten van behandeldiensten, over communicatie over problemen waarvan de omgevingsdiensten verwachten dat die zich ongetwijfeld zullen voordoen en over de koppeling met de Wkb, in verband met de complexiteit van de taken die de omgevingsdiensten al hebben.
Tot slot een niet onbelangrijk punt: de financiering van de uitvoering. Daar hadden de omgevingsdiensten ook wat over te zeggen. De fractie van GroenLinks constateert dat zowel de financiering van de omgevingsdiensten als de meerjarige financiering van het nationaal programma op dit moment nog niet geregeld is bij de gemeentelijke en provinciale organisaties. Dat is een belangrijk punt als het gaat over de uitvoeringskwaliteit. Dit is de situatie ondanks de toezegging dat de financiering voor de uitvoering op de begroting van het ministerie van BiZa voor het koninklijk besluit geregeld zou zijn. De omgevingsdiensten vragen specifiek zekerheid voor de komende vier jaar. Is de minister bereid om die te geven en, zo ja, is hij bereid om ons voor 1 juni te informeren over de invulling daarvan? De minister schrijft verder dat de koepels en het kabinet voor de zomer komen met een nieuwe meerjarige kosteninschatting en een voorstel voor de dekking daarvan. Kan de minister toezeggen dat deze kosteninschatting en de dekking voor 1 juni aan de Eerste Kamer worden toegezonden?
Ik kom op de vraag of burgers hun belangen daadwerkelijk voldoende kunnen nastreven met dit instrumentarium. Het gaat dan niet alleen om de rol van initiatiefnemer. In de beantwoording van de vragen van JA21 ging de minister alleen maar in op de burger als initiatiefnemer, maar de burger kan zijn omgeving ook willen houden zoals die is, "de bezorgde burger" zogezegd. De Omgevingswet brengt voor het eerst het aspect participatie in een formeel juridisch kader onder. Participatie is een belangrijk instrument om een rechtsgang later in het ruimtelijk proces te voorkomen. De EK heeft daarom afgedwongen dat gemeenten verplicht een participatieparagraaf moeten maken of een participatiebesluit moeten nemen. Ondanks dat 90% van de gemeenten in een enquête van september afgelopen jaar aangeeft te verwachten voor 1 januari klaar te zijn, hebben slechts dertien gemeenten op dit moment hun beleid gepubliceerd. Hoe waardeert de minister deze cijfers en wat gaat hij doen om het percentage voor 1 januari op 100% te krijgen, zodat de participatie van burgers voor de ingangsdatum in alle gemeenten gewaarborgd is?
Het ontsluiten in het DSO heeft grote consequenties. Mijn collega Mary Fiers gaat daarop in. Ook de Partij voor de Dieren en de SP gaan in op de punten over tijdreizen. Ik sluit me daar op voorhand bij aan. Een gerelateerde kritiek op de bruikbaarheid van het DSO komt van Daan Korsse, een omgevingsrechtadvocaat. Hij beschrijft in zijn inbreng op hele heldere wijze dat het aanpassen van geospecifieke informatie kan leiden tot een wijziging van de functie van een locatie, zonder dat voor burgers duidelijk is wat dat betekent voor de regels, zeker als die regels in de toekomst liggen. Dat komt omdat in het DSO de viewer ontbreekt waarin toekomstige context kan worden weergegeven. De Raad van State meldt dat ook. Dat is een belangrijke zorg in het kader van de rechtsbescherming. Blijkbaar heeft de Raad van State geleerd van het toeslagenschandaal en neemt die een meer proactieve houding aan als het gaat om de rechtsbescherming van burgers.
Ik vraag daarom nogmaals: vinden wij het na de toeslagenaffaire, de rapporten over Groningen en de Staat van de Uitvoering echt nog een goed idee om over de invoering van een wet te besluiten wanneer nog onduidelijk is hoe de rechtsbescherming van burgers daarin tot zijn recht moet komen? Hebben we nog steeds niet geleerd dat dit het moment is om aan de bel te trekken? Dat vraag ik mijzelf af, maar dat vraag ik ook aan mijn collega's. Of moeten we beter luisteren naar onze belangrijkste adviesorganen, zoals het Adviescollege ICT-toetsing en de Raad van State?
Voorzitter. Ik kom aan het einde van mijn inbreng. We hebben in eerdere debatten stilgestaan bij zowel een onafhankelijke evaluatiecommissie als een voorlichtingscampagne voor het grote publiek. Over beide punten zijn vragen gesteld. Ik volsta met de constatering dat ik volledig van mening verschil met het kabinet over hoe je komt tot een echt onafhankelijke evaluatiecommissie. Dat betreur ik echt heel erg, want een onafhankelijke evaluatiecommissie is een prachtig instrument voor het kabinet om aan het vertrouwen van de samenleving in de Omgevingswet te bouwen, ook als dingen in het begin wat stroef gaan. Verder verwijs ik naar de inbreng van het CDA als het gaat over de evaluatiecommissie en de overige punten.
Tot slot de voorlichtingscampagne. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen burgers een hele andere overheid tegenover zich treffen, een overheid die integraler en digitaler werkt en die meer zal toestaan dan nu het geval is. Ook zullen omwonenden meer aan de voorkant moeten gaan meedoen. Dat zal voor zowel initiatienemers als burgers echt wennen zijn. De eerste stap is dat de overheid dat goed uitlegt. Gaat de minister, zoals in 2019 al door zijn voorganger is beloofd, alsnog een grootschalige landelijke mediacampagne voeren? Dat zouden wij echt heel graag horen, want alleen digitaal en op gemeentelijk niveau communiceren over deze enorme verandering zal tot grote misverstanden leiden en ook dat zou in het kader van goed openbaar bestuur zonde zijn.
Voorzitter. Wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de minister. En ik ben zo blij dat ik tweeënhalve minuut over heb!
(Hilariteit)
De voorzitter:
Van de 30. Dank u wel, mevrouw Kluit. Dan is het woord aan de heer Janssen namens de SP.