Verslag van de vergadering van 16 mei 2023 (2022/2023 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.22 uur
Mevrouw Krijnen i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst mijn dank aan de minister voor zijn antwoorden en aan zijn ambtelijke ondersteuning voor het werk achter de schermen, niet alleen vandaag, maar ook in de uitgebreide schriftelijke voorbereiding. Op de meeste vragen die ik in eerste termijn heb gesteld, heeft de minister duidelijk antwoord gegeven, maar ik heb nog een paar punten van aandacht. Veel dank voor de toelichting op de afwegingen die voorafgaan aan de aanwijzing van een ziekte als A1-ziekte. Daarbij had ik nog de vraag gesteld of er in dat stadium van de overwegingen ook al wordt gekeken naar de maatschappelijke impact van potentiële collectieve maatregelen die nodig zouden zijn. Misschien kan de minister daar nog iets over zeggen.
Ik ben blij met de bevestiging door de minister van het belang van een sterke infrastructuur voor publieke gezondheidszorg, GGD'en en preventie. Ik kijk uit naar de kabinetsreactie op het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving, met die zorgelijke conclusies. Ik wil de minister graag vragen of hij die kabinetsreactie ook met de Eerste Kamer zou kunnen delen na de zomer.
De minister noemde ook het belang van communicatie met de brede samenleving. Dat ging voor een deel over de maatregelen: over de effectiviteit van de maatregelen, de groeiende kennis daarover, et cetera. In een bijzin zei de minister dat het van belang is te communiceren, in gesprek te gaan of de dialoog aan te gaan over wat de Wpg nou precies is en wat die niet is. Dan gaat het natuurlijk over de waarborgen en alle verhalen die erover de ronde doen. Ik heb nog niet zo veel gehoord over hoe hij precies van plan is dat te gaan doen. Misschien kan hij daar in tweede termijn nog kort op ingaan.
Ten slotte nog iets over de elementen die voor mijn fractie de doorslag geven bij de weging van dit wetsvoorstel. Die gaan natuurlijk over de ingebouwde waarborgen en de parlementaire zeggenschap. Er is veel gewisseld over de noodbevoegdheid die in dit wetsvoorstel is opgenomen. Ik heb de minister horen zeggen dat hij daar vanzelfsprekend prudent mee om zal gaan, met alle sloten op de deur die er zijn, maar ook dat hij maatregelen die niet in het lijstjes staan contextafhankelijk niet kan uitsluiten. Ik heb alle voorzichtigheid en voorwaardelijkheid daarbij gehoord. Ik dank de minister voor zijn eerlijkheid daarover, want ik denk inderdaad dat we daar met elkaar eerlijk over moeten zijn. Het zijn geen scenario's waar iemand op zit te wachten, scholensluitingen en dergelijke, maar tegelijkertijd begrijpt mijn fractie op zichzelf de logica van het belang van een noodbevoegdheid in deze wet. Omdat we daar collectief zo veel over hebben gesproken met elkaar en er ook zo veel zorgen over leven wil ik de minister vragen of hij misschien in tweede termijn de hypothetische situatie kort zou kunnen schetsen waarin er geen structurele wettelijke basis is voor het nemen van collectieve maatregelen in het geval van een epidemie met een pandemisch karakter. Wat zijn dan de stappen die een overheid kan nemen of niet kan nemen als er toch maatregelen nodig zijn in het kader van het beschermen van de publieke gezondheid? Ik vraag dat omdat in het debat door sommigen de suggestie wordt gewekt dat er dan geen maatregelen zouden zijn of dat er dan andere waarborgen zouden zijn. Ik heb daar een ander beeld bij. Ik vermoed zomaar dat we dan terug moeten vallen op noodbevoegdheden en wat dies meer zij. Het kan misschien voor het brede debat helpen als we die schets ook nog een keer van u krijgen.
Dan het laatste punt, over de parlementaire betrokkenheid. De minister gaf aan dat de amenderingen in de Tweede Kamer het voorstel hebben verbeterd. Dat delen wij vanzelfsprekend. We hebben het veel gehad over de mate van zeggenschap van specifiek de Eerste Kamer. Ik heb daar net ook nog een paar vragen over gesteld naar aanleiding van het amendement over het onderscheid kunnen maken tussen zware en lichte maatregelen. De minister heeft aangegeven dat hij daar in tweede termijn zijn expliciete interpretatie van zal delen. Ik hoop dat we daarmee tot een gedeelde interpretatie komen van de toepassing van dit amendement. Voor het geval dat niet zo zal blijken te zijn dien ik de volgende motie in. Mocht die na de tweede termijn van de minister overbodig blijken, dan zal ik haar waarschijnlijk weer intrekken.
De voorzitter:
Door de leden Krijnen en Recourt wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Tweede Kamer met algemene stemmen een amendement van de leden Westerveld en Kuiken heeft aangenomen waarin onder artikel 58cb de wettelijke grondslag wordt toegevoegd om een vervaltermijn in te voeren voor zware collectieve maatregelen;
stelt op grond van de toelichting bij het amendement vast dat daarmee wordt beoogd expliciet de beide Kamers der Staten-Generaal zeggenschap te geven over de beoordeling van het onderscheid tussen lichte en zware collectieve maatregelen en dat de regering verplicht is bij een zware collectieve maatregel een vervaltermijn van acht weken toe te voegen;
spreekt uit dat de bepaling zoals geamendeerd inhoudt dat bij het niet instemmen van de Tweede Kamer of de Eerste Kamer binnen de bepaalde termijn, zoals beschreven in artikel 58cb lid 2, de desbetreffende zware collectieve maatregel niet in werking kan treden;
verzoekt de minister te bevestigen dat hij deze interpretatie onderschrijft, en de Kamer daarover binnen vier weken schriftelijk te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter M (36194).
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Krijnen. Dan is het woord aan de heer Van der Voort namens D66.