Verslag van de vergadering van 30 mei 2023 (2022/2023 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.49 uur
De heer Backer i (D66):
Dank, voorzitter. Wij hebben de taken verdeeld omdat we de inhoudelijke pensioendiscussie niet al te veel met de staatsrechtelijke kwestie wilden belasten, maar dat is onvermijdelijk gebleken. Ik heb een korte bijdrage hieraan. Collega Kox wilde deze Kamer behoeden voor een stemming in strijd met de Grondwet. Als wij vanavond een besluit over de Wtp zouden nemen met een volstrekte meerderheid, zoals dat in het Reglement van Orde heet, de helft plus een, zouden wij in strijd handelen met artikel 63 van de Grondwet. De fractie van D66 waardeert die zorg. Het is altijd zaak om rechtmatig te besluiten en goed onder ogen te zien wat we hier aan het doen zijn. Het is laat, op de valreep van de parlementaire behandeling, maar het is legitiem.
Ik kan de collega's Kox, Janssen en Van Rooijen geruststellen. Uit de memorie van toelichting van de Wtp blijkt dat de uitdrukkelijke bedoeling van de regering is geweest om de pensioenregeling voor politieke ambtsdragers, de APPA — die is al een paar keer langsgekomen — geen onderdeel te laten zijn van de grote pensioenhervorming van de Wtp. Over dat besluit, dat politieke besluit, kan iedereen anders denken, maar dat is een onweerlegbaar feit. Dat is een. Een eventueel wetgevingstraject voor de APPA, waar collega Crone nu toe oproept, en dat wel een materiële wijziging in zich zou houden, zou inderdaad een debat worden in de Tweede Kamer en Eerste Kamer waarin artikel 63 van de Grondwet weer relevant gaat worden. Dit punt is schriftelijk en mondeling door de minister herhaald en toegelicht. Of de motie-Crone wordt uitgevoerd en of de APPA wordt gewijzigd, staat in de sterren beschreven, maar staat niet op de agenda van vandaag. Dat is voor onze opvolgers, meneer Otten. Daar kan de volgende Kamer over beslissen. Dat is twee. Op een dergelijke materiële wijziging van de pensioenvoorziening is inderdaad — daar kan je naar kijken — ook de ratio van artikel 63 op toepassing. Kamerleden moeten zichzelf niet kunnen bevoordelen. Les quinze milles, die net genoemd werden. Dat is de achtergrond daarvan. Dat is drie.
Voorzitter. De genoemde collega's hebben hun stelling dat artikel 63 ook nu al van toepassing is, willen versterken met een brandbrief van een aantal hoogleraren die wij gisteren kregen. De inhoud van die brief is opmerkelijk. Laat ik me daartoe beperken: opmerkelijk. De stelling van de schrijvers is dat er geen onderscheid mogelijk is tussen wetstechnische en materiële wijzigingen. De heer Nicolaï hintte daar net eigenlijk ook al op. Dat is een zeer aanvechtbare premisse. Dat was kennelijk voldoende voor de heren om zich niet verder te verdiepen in de wetstechnische wijzigingen van de artikelen en dat haalt ook een essentiële bouwsteen uit hun betoog. Er zijn wel degelijk precedenten waar technische wijzingen meelopen in een andere wetswijziging, zoals ook professor Van den Braak — hij is eerder genoemd — al opmerkte en ook onze eigen hoogleraar, zeg ik maar even, Hans Engels, voormalig lid van deze Kamer.
Voorzitter. Het goede nieuws is dat wij als medewetgever wel degelijk in staat en bevoegd zijn — de heer Crone noemde het net — als oplettende parlementariërs, zoals ook onze collega's in de Tweede Kamer, om die afweging te maken wat wetstechnisch is en wat materieel. Het is in de behandeling tot nu toe niet opgekomen als een controversieel punt. Het was geen kritiek van de Raad van State en ook niet van de Griffie van de Tweede Kamer. Er is ook in de Tweede Kamer geen ordevoorstel gedaan naar het idee van collega Kox. Hebben zij zitten slapen aan de overkant of hebben ze een ongeldig besluit genomen? Nee, de collega's aan de overkant — dat zeggen we niet altijd, maar hier zeker wel — hebben op juiste waarde geschat wat het oogmerk van de regering was en daarover had besloten, namelijk dat de status quo van de APPA wordt behouden. Dat is vijf.
Op basis van deze vijf observaties ziet de fractie van D66 geen belemmeringen van constitutionele aard om tot stemming over te gaan. Ik zou eigenlijk willen zeggen dat het daarmee ook gezegd is. Ik zou graag een glaasje water willen, voorzitter.
De voorzitter:
En daarmee bent u aan het einde van uw inbreng?
De heer Backer (D66):
Ik ben aan het einde van mijn inbreng.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Backer. De heer Nicolaï.
De heer Nicolaï i (PvdD):
Ik ben blij dat de heer Backer daar staat. Dan kunnen wij als juristen onderling eens even kijken naar de wet. Ik denk dat de heer Backer het met mij eens is dat in artikel XII — dat is een artikel waar we vandaag over beslissen — een wijziging plaatsvindt van artikel 13, vijfde lid, van de APPA. Artikel 13, vijfde lid gaat over de pensioengerechtigde leeftijd. Het gaat niet over het geld, maar het gaat wel over de pensioengerechtigde leeftijd en dus over wanneer het pensioen ingaat. Dat is toch van materiële betekenis? Als de heer Backer dat goed door zou nemen, is hij dan het volgende met mij eens? Als over twee jaar de pensioengerechtigde leeftijd in de AOW-wet bijvoorbeeld verhoogd wordt naar 69 jaar en als nu de APPA niet gewijzigd zou worden, dan zou dat normaal doorwerken. Maar de wijziging van de APPA die nu in artikel XII is opgenomen — daar beslissen we vandaag over — brengt met zich mee dat die wijziging van de AOW-wet en de Wet op de loonbelasting niet zal gaan gelden. De oude pensioengerechtigde leeftijd blijft dus gelden voor bijvoorbeeld de minister achter mij. Dat is dan toch een inhoudelijke wijziging? Daar zou ik toch graag eens een antwoord op willen van de jurist van D66.
De heer Backer (D66):
Ik herken de aanvliegroute van de heer Nicolaï, maar dan moet hij het hele artikel goed doordenken. Waarom is in XII onder A, B, C, D enzovoorts de wijziging opgenomen? Er wordt namelijk een komma en een zinsnede toegevoegd. Dat gaat over de Wet op de loonbelasting 1964. Het gaat om het behouden van de consistentie met de Wet op de loonbelasting, die door elk belastingplan kan worden gewijzigd. Dat staat er. Dan staat er: "zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen." Had dit er niet gestaan, dan was het mogelijk geweest dat door wijzigingen van de Wet op de loonbelasting 1964 de APPA ongewild zou zijn gewijzigd. Dan komt artikel 63 om de hoek kijken. Het is vanuit wetgevende consistentie van het departement — dat heeft de Raad van State dus ook goed gezien — heel verstandig geweest om die link te leggen in A, B, C, D. Ik heb de artikelen in de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers nog even nagekeken. Dit is dus een volstrekt wetstechnische, logische, consistente aanpassing.
De heer Nicolaï (PvdD):
Nee, de APPA wordt dan niet gewijzigd. In de APPA staat gewoon dat de Wet op de loonbelasting en dus de AOW-wet doorwerken. Dus in de huidige APPA heeft de wetgever gezegd: dat soort wijzigingen werken vanzelf door. Wat we vandaag zouden doen, is een belemmering opwerpen voor die doorwerking. Wij gaan dus de APPA veranderen. De APPA-wetgever heeft gezegd: de wijzigingen werken door. Nu staat er: de wijziging van de Wet op de loonbelasting en van de pensioengerechtigde leeftijd werken niet door, want die gaan we bevriezen. Dat is toch een inhoudelijke wijziging van de APPA?
De heer Backer (D66):
Het is voor de fijnproevers, maar het wordt een beetje Kafka. Je verandert in de wet iets om iets niet te willen veranderen. Als u kijkt naar de wijziging en de link naar de Wet op de loonbelasting, gaat het bijvoorbeeld over de pensioenrichtleeftijd. Weet de heer Nicolaï wat in het eerste wetsvoorstel stond? Ik zal het hem vertellen, want wij mogen natuurlijk niet gaan uitwisselen. In het eerste wetsvoorstel stond de datum 31 december 2022. Dat zou dan ingaan. Maar de wetgevingsjuristen hebben op tijd ingezien dat deze wet vertraagd is. Dat is gewijzigd naar "zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen". Daarmee is het dus geflexibiliseerd tot dat moment, opdat alle wijzigingen van de Wet op de loonbelasting daarin konden worden meegenomen, opdat er niets zou veranderen. Dat is de gedachte daarachter, meneer Nicolaï.
De voorzitter:
De heer Nicolaï, tot slot.
De heer Nicolaï (PvdD):
Ik probeer het nog één keer. Als we kijken hoe de wet nu luidt en als over twee jaar de AOW-wet verandert en er een hogere pensioengerechtigde leeftijd in komt, is het dan zo dat die door zou werken in de APPA? Als dat zo is en we daar nu een eind aan maken, dan veranderen we dus de rechtspositie van de mensen die onder de APPA vallen. Dat is dus geen technische wijziging. Kan de heer Backer dat volgen of niet?
De heer Backer (D66):
Uiteraard kan ik het volgen. Alleen, het is een casus die hier niet relevant is. Die wordt ingebracht om een punt te bewijzen dat niet klopt.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Even daargelaten dat de Grondwet uitsluitend spreekt van bepalingen en niet van soorten van bepalingen — technisch, wetstechnisch, inhoudelijk — wil ik op het volgende wijzen, wat ook in het advies van de hoogleraren staat. Ik citeer: "De wijzigingen die artikel XII van het wetsvoorstel Toekomst pensioenen in de APPA aanbrengt (met name in de onderdelen D en E in de Wet op de loonbelasting 1964, waarvan de werking wordt bevroren) zijn ook juridisch geenszins van louter technische aard." In artikel XII staat dus dat de werking wordt bevroren. Volgens mij betekent bevriezen dat het iets anders is dan daarvoor. Als een auto rijdt en die staat stil, dan staat de auto stil. Als iets wordt bevroren, dan is er iets bevroren en staat er iets stil. Dan kun je niet zeggen: dat is geen verandering. Als een bepaling wordt bevroren en stilstaat, zoals een auto, dan is dat een verandering, daargelaten dat de Grondwet geen enkel onderscheid maakt tussen het soort verandering. De juristen, de drie hoogleraren, zeggen: dat is juridisch geenszins van louter technische aard. Met andere woorden, het is in ieder geval ook een niet-technische wijziging.
De heer Backer (D66):
Ik ga niet in op alle metaforen van auto's en bevriezen. Ik wil om te beginnen collega Van Rooijen corrigeren. Artikel 63 heeft het niet over de woorden die u gebruikt. Daarin staat: geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden en hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. Dat is de APPA. De Kamers kunnen een voorstel van wet ter zake van die geldelijke voorzieningen alleen aannemen met tweederdemeerderheid. Als in het voorstel beoogd werd dat het niet wijzigt, omdat het dan om geldelijke voorzieningen zou gaan die worden gewijzigd en die mogelijk door de Wet op de loonbelasting gunstiger zou zijn voor de APPA-deelnemers, dan had u een punt. Maar dat is niet het geval. De lezing van de Grondwet — je kan ook econoom zijn en dat goed uitleggen — laat zeer zeker toe dat je kijkt naar wat de bedoeling en de geest van de wet is. Het gaat erom — daar was natuurlijk die tweederdemeerderheid voor — dat politici zichzelf niet zouden gaan bevoordelen. Die interpretatie, overigens gesterkt door de motie-Crone, geeft aan dat dit een volstrekt legitiem besluit is. Met de wijziging ademt de wet mee met de Wet op de loonbelasting 1964. U weet zelf — u doet ook het Belastingplan — dat die aan het eind van het jaar weer zou kunnen wijzigen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik wist overigens niet dat ik een brandbrief in handen had, maar dat even terzijde. Ik herhaal dat in de Grondwet staat: bepalingen. Daarin staat niet: soorten van bepalingen. Er staat: bepalingen.
De heer Backer (D66):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Mag ik de leden in de zaal verzoeken niet vanuit de bankjes … Nee, meneer Backer, ik was even zelf aan het woord, sorry. Mag ik de leden verzoeken om niet vanuit de bankjes deel te nemen aan het debat? Het staat u vrij om naar de interruptiemicrofoon te lopen, maar we moeten in ieder geval wel deze orde handhaven. Het woord is nu aan de heer Backer, in antwoord op de derde en laatste vraag van de heer Van Rooijen.
De heer Backer (D66):
Ik lees het nog maar even een keer voor. Ik weet niet welk artikel u heeft. "Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden" enzovoorts. Dat is artikel 63 van de Grondwet.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Kox.
De heer Kox i (SP):
Ik heb in mijn inbreng in eerste termijn verwezen naar een precedent in 2013, waar een identieke casus speelde: een wetsvoorstel ingediend met wijzigingen die een tweederdemeerdheid zouden vereisen, waarna minister Blok, na ampel overleg, besloot de wet terug te trekken en opnieuw in te dienen. Waar ziet collega Backer een verschil tussen deze wet en de verhuurderheffing die toentertijd om die reden werd teruggetrokken? Hij was er namelijk zelf bij. De meesten waren er niet bij, maar collega Backer en ik waren er wel bij. Ik heb collega Backer toen niet horen zeggen: "O, o, minister, wat gaat u nu doen? Die wet komt hier in stemming, want dat is helemaal niet waar."
De heer Backer (D66):
Het is altijd mooi om herinneringen op te halen aan gevoerde debatten. Het punt van minister Blok toen was een louter politieke afweging om het niet door te zetten. Had hij dat wel gedaan, dan was die discussie nog voortgezet in deze Kamer. Dat heeft hij niet gewild. Dat is zijn afweging geweest. Maar nu doet de heer Kox iets anders. Hij zegt: omdat hij dat gedaan heeft, is het duidelijk dat het hier ook zou moeten. Dat is een redenering die ik helemaal niet kan volgen. Ik begrijp 'm politiek wel, maar constitutioneel niet. Het is een keuze geweest van het kabinet om 'm niet door te zetten. Die keuze staat op zichzelf.
De heer Kox (SP):
Ik verwees ernaar, omdat die wet daarna terug is gekomen en ik toen niet, ook niet van collega Backer, heb gehoord dat er niets niet goed zou zijn gegaan. Het was de koninklijke weg die toen gevolgd is. Per abuis — laten we het zo zeggen — was er een bepaling in de wet geslopen die er niet in had moeten staan en die werd eruit gehaald. Mijn vraag was waarom we dat in dit geval niet zouden doen. Laat ik ook aan collega Backer vragen of het de aard van deze wet, het politieke belang van deze wet, is dat maakt dat we gaan zeggen: nee, nee, nou gaan we rekkelijk deze bepaling interpreteren. Als het een minder controversiële wet was geweest, had collega Backer er dan moeite mee gehad als we hadden gezegd: we volgen de Grondwet en dat betekent dat er als we wet in stemming komt een tweederdemeerderheid moet worden gehaald, gewoon normaal, zoals in de Grondwet staat? Zit het in de controversialiteit van het voorliggende wetsvoorstel of zit het in de Grondwet?
De heer Backer (D66):
Het is natuurlijk heel opmerkelijk dat in de allerlaatste fase van dit debat de heer Kox, terugkerend van een reis naar Reykjavik voor de Raad van Europa, dacht: ik heb nog een onderwerp waar ik misschien toch nog eens dieper in zou moeten gaan. Er zijn talloze commissievergaderingen geweest, ook waar ik aan deel heb genomen, en ordevergaderingen. Dit debat is twee weken uitgesteld voor de heer Kox, zodat hij deel zou kunnen nemen aan de plenaire vergadering. Als dat zo'n belangrijk punt was geweest, zou het ook heel collegiaal zijn geweest om in die vergadering te melden: ik heb nog een heel belangrijk constitutioneel punt, dat ik graag vast aan de orde wil stellen voor de collega's. Dat is niet gebeurd.
De heer Kox (SP):
Ik zou dit in de categorie "infame aantijgingen" willen zien. Ik heb zou gauw ik op dit constitutionele gebrek stuitte de Voorzitter en de Griffier geïnformeerd en ik wil absoluut niet horen dat er een of ander plan was. Waarom ben ik het pas op het allerlaatste moment tegengekomen? Om precies de reden waarom niemand anders het tot dan toe tegen was gekomen. Deze bepaling staat ver, ver, ver, ver weg in een onleesbare wet en de toelichting erop staat in de aller-, aller-, allerlaatste of, nee, voorlaatste pagina van de memorie van toelichting. Niemand had het erover gehad. De Tweede Kamer heeft het er niet over gehad. De Raad van State heeft er niet naar gekeken. Mijn goede collega Pieter Omtzigt, die echt heel secuur kijkt, had het ook niet gezien. Dat is geen verwijt, want het is wel erg ver weg. Toen ik erop stuitte, heb ik onmiddellijk de Griffier en de Voorzitter geïnformeerd van: dit zie ik zitten. Ga mij dus niet vertellen dat ik hier een of ander kunststukje uithaal. Mijn vraag — die heeft collega Backer niet beantwoord, het lijkt een beetje een trend te worden — was of het over de controversialiteit van dit wetsvoorstel gaat dat wordt gezegd dat we rekkelijk moeten zijn met artikel 63. Of zegt hij gewoon: dit is altijd mijn interpretatie geweest van artikel 63? Dan moet hij uitleggen waarom hij er in 2013 niet zo over dacht. Dat is dus de vraag. De koninklijke weg is het wetsvoorstel aanpassen en terugbrengen, zoals we in 2013 deden. Als de minister dat niet doet — dat is haar goede recht — dan moet deze Kamer kijken wat er van toepassing is en dan zeg ik dat dat artikel 63 is. Alleen dat het wetsvoorstel belang heeft om door te gaan, kan onvoldoende reden zijn om te zeggen: we gaan de Grondwet op dit punt terzijde schuiven. Is collega Backer dat met mij eens of niet?
De heer Backer (D66):
Laat ik eerst even een punt rechtzetten. Ik waardeer collega Kox zeer. Ik heb hem niet persoonlijk willen aanvallen. Maar ik vind het wel opmerkelijk, en daarom verbond ik de twee gebeurtenissen met elkaar, dat hij mij vraagt of het een politieke weging is en dat ik de Grondwet daarom zo interpreteer. Dat is natuurlijk precies wat de heer Kox doet. Ik heb hem, en anderen, nu drie of vier keer aan de interruptiemicrofoon vragen horen stellen. Het antwoord is steeds onbevredigend, want het is niet het antwoord wat overeenkomt met zijn interpretatie van de Grondwet. Zijn interpretatie van de Grondwet is natuurlijk ook verbonden met een politieke weging. Dat is ook heel normaal, dat is wat we doen in dit huis. Het leek een heel grote constitutionele bazooka, maar dat is het niet, het is een waterpistool.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kox.
De heer Kox (SP):
Ik heb iets geconstateerd. Ik heb dat voorgelegd aan deze Kamer, ik heb verwezen naar een precedent in 2013 en vervolgens hebben drie hoogleraren die de handboeken schrijven over hoe wij om moeten gaan met onze Constitutie een advies aan deze Kamer uitgebracht waarin staat "op deze manier kan het niet door". Om dat een "waterpistool" te noemen … Ik denk dat collega Backer dan echt ver van het goede pad is afgeraakt. Wat vindt hij ervan om het advies van die drie hoogleraren die, nogmaals, onze handboeken schrijven en die wij geregeld te hulp roepen om te vragen hoe wij de Grondwet moeten interpreteren, af te doen als "het schieten met een waterpistooltje"? Is dat echt niet iets te veel van het slechte?
De voorzitter:
Tot slot, meneer Backer.
De heer Backer (D66):
U verbindt de metafoor van een waterpistool met de hoogleraren, maar daar gaat het niet over. Ik heb gezegd dat ik hun advies te dun vind. Ze gaan uit van een lezing van de Grondwet die niet juist is, of die althans niet de mijne is en waarover ook verschil van mening kan bestaan. Het risico is dat we een schadelijke politisering van het staatsrecht krijgen, zoals mijn collega Hans Engels het noemde, de hoogleraar Hans Engels.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb mij de afgelopen weken intens verdiept in de memorie van toelichting en alle volgende stukken. Mijn bijdrage van 110 minuten was daar getuige van. Het laatste kwartier, vijftien minuten, ging het uitsluitend over de pensioenen van militairen en politici. Ik was niet in Reykjavik of in Riga, ik was gewoon thuis hard aan het werk. Ik hecht eraan dat op te merken. In de memorie van toelichting stond Defensie en APPA; 4.4.4 en bladzijde 256. Door de Voorjaarsnota werd ik getriggerd. Daarin stond een zinnetje in de trant van "voor de militairen gaan we van een begrotingsfinanciering naar een kapitaalstorting, want de militairen gaan straks over naar het APB en dan moet er gestort worden voor het persoonlijke vermogen". Dat heeft mij getriggerd. Toen dacht ik: hoe kan het dat in de Voorjaarsnota wel staat dat het 8,5 miljard kost … Nu blijkt dat er eigenlijk al in december door het kabinet besloten is over de militairen. Die worden al ingevaren, want er is 8,5 miljard budgettair neutraal geregeld. De bedragen waren al bekend en nu zegt de minister in de brief van vorige week maandagavond en ook in het debat: voor de pensioenen van de politici doen we het anders, want we weten niet wat dat kost; we gaan dat later wel met een voorstel doen. Nu heeft de minister in antwoord op vragen van onder anderen Omtzigt in de brief van vrijdagavond geschreven dat het kabinet de intentie heeft om de pensioenen van de politici in te varen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, meneer Van Rooijen?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat ik niet begrijp ... Die vraag zal ik ook aan de minister stellen, maar ik wil even aangeven dat ik heel serieus ook met APPA bezig ben geweest. Het is dus niet zo, zoals u suggereert tegenover collega Kox, dat het erbij gehaald is. Wij zijn allebei senatoren die ons werk doen. Ik heb me naar aanleiding van de Voorjaarsnota afgevraagd waarom voor de militairen besloten is om voor 8,5 miljard in te varen en waarom dat niet voor de politici is gebeurd. Ik heb daarover ook een motie ingediend die vanavond in stemming komt.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, dit is een te lange interruptie. Heeft u een vraag of niet?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter. Ik wil van de heer Backer weten waarom hij vindt dat APPA nu niet aan de orde zou kunnen komen.
De heer Backer (D66):
De APPA is uitvoerig aan de orde. Dat is ook de reden dat ik daar nog apart een bijdrage over heb geleverd. Ik heb geen enkele twijfel over de werkkracht en de intensiteit waar de heer Van Rooijen dit debat mee gevoerd heeft. Ik heb het zelfs 110 minuten lang mogen voorzitten bij zijn interventies. Daar heeft hij alle onderwerpen aan de orde gesteld en dat is zijn goed recht. Het gaat hier alleen even over de constitutionele vraag. Daar hebben wij een kennelijk verschil van inzicht over, de fractie van 50PLUS en de fractie van D66. Naar aanleiding van de heer Kox zei: het zou zomaar kunnen zijn dat dat samenhangt met de opvatting over het belang van de Wet toekomst pensioenen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik krijg geen antwoord op de vraag of de heer Backer mij kan uitleggen waarom in de Voorjaarsnota voor de militairen 8,5 miljard is opgenomen. Het kan wel 15 miljard worden, want er moet over onderhandeld worden. Men zegt ook: ja, dat hebben we nu maar vast geregeld, want de vakbonden en de werkgevers van de militairen willen het graag alvast weten. Mijn vraag was, ook aan u, waarom politici die hiermee te maken hebben ook niet moeten weten wat de gevolgen zijn van deze wet. Als de militairen dat wel moeten weten, waarom mogen de politici dat niet ook weten? Dat is nu aan de orde. Wij vinden dat daarvoor dan ook een tweederdemeerderheid nodig is, als het aan de orde was gekomen. Het onderwerp is weggedoken, bent u dat met mij eens?
De voorzitter:
Dat is een heldere vraag. Tot slot, meneer Backer. En dan de heer Otten.
De heer Backer (D66):
Nee.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Otten.
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Hoe de heer Backer net ook tegen de heer Kox tekeerging: dit is de memorie van toelichting bij deze complexe pensioenwet. Zoals de heer Kox ook aangaf, staan op pagina 444, helemaal in het achterste deel van het tweede stuk, een paar zinnen over de APPA. Dat heeft de Tweede Kamer volledig gemist. Het is de heer Kox te prijzen dat hij dat wel heeft gevonden en daar meteen melding van heeft gemaakt. Mijn vraag aan de heer Backer van D66 is of hij het met mij eens is dat een van de kerntaken van deze Eerste Kamer is om wetsvoorstellen te toetsen aan de Grondwet, omdat we geen constitutioneel hof hebben, helaas. Is hij dat met mij eens? Dan moet hij niet beginnen over waterpistooltjes tegen de heer Kox, omdat hij wat de Tweede Kamer heeft gemist hier alsnog vindt, gelukkig net op tijd. Dan kunt u toch niet beginnen over waterpistolen en dat soort kinderachtig gedoe?
De heer Backer (D66):
Ik heb allereerst vastgesteld dat ik het waardeerde dat de heer Kox het punt opbracht. Ik heb het alleen met de zwaarte waarmee het uiteindelijk is ingebracht gekwalificeerd zoals ik dat heb gedaan. Daar ga ik niks aan veranderen en ook niks van terugnemen. Ik vind het nogal aanmatigend van de heer Otten om te beweren wat de Tweede Kamer wel en niet heeft gezien. En of zij de laatste bladzijde minder goed hebben gelezen dan de eerste bladzijde? Nee, ik denk het niet. Wij ook niet. Wij hebben alle bladzijden gelezen. Het is de taak van de Eerste Kamer om te beoordelen of het rechtmatig is of niet. Dat gaan we ook doen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Otten.
De heer Otten (Fractie-Otten):
U heeft alle bladzijden gelezen van de memorie van toelichting?
De heer Backer (D66):
Uiteraard.
De heer Otten (Fractie-Otten):
Maar dat APPA-punt was u niet opgevallen?
De heer Backer (D66):
Nee.
De voorzitter:
Dan kijk ik nog even of de heer Nicolaï nog een vraag heeft. Dat is niet het geval. Dank u wel, meneer Backer. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen namens 50PLUS.