Verslag van de vergadering van 3 oktober 2023 (2023/2024 nr. 02)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 9.20 uur
Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Het vertrouwen in de politiek is in een hardnekkige dip beland. Ongeveer de helft van de Nederlanders heeft geen tot weinig vertrouwen in de regering en de Tweede Kamer. Dat constateerde het Sociaal en Cultureel Planbureau afgelopen voorjaar in zijn rapport. Dat cijfer is een gemiddelde. Onder bijvoorbeeld praktisch opgeleiden is het vertrouwen in de politiek nog een stuk lager. Dat betekent overigens niet dat we in een vertrouwenscrisis leven. Nederlanders hebben vertrouwen in elkaar en in de samenleving. Ook het vertrouwen in de politie, gezondheidszorg en rechters is nog altijd substantieel, aldus hetzelfde rapport. Maar het vertrouwen in de politiek neemt zienderogen af. Met "politiek" doelt men dan vooral op de politici, op Den Haag, op de poppetjes. Het is in lijn met een eerder rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2015 met de veelzeggende titel "Meer democratie, minder politiek?"
Dat brengt mij op de definitie van "politiek". Aangezien dit mijn maidenspeech is en het als filosoof mijn ambitie is om de filosofie opnieuw relevant te maken voor de politiek, sta ik hier wat uitvoeriger bij stil. Een aantal jaren geleden mocht ik mijn oudste zoon overhoren voor zijn proefwerk geschiedenis. Het onderwerp was het ontstaan van de democratie in het oude Athene, zo'n 500 jaar voor Christus. Het is een onderwerp dat mij als filosoof natuurlijk na aan het hart ligt. Onderdeel van de leerstof was een aantal definities, waaronder het woord "politiek". "Wat betekent politiek?" overhoorde ik mijn oudste zoon. Zonder aarzelen dreunde hij het gevraagde antwoord op: "Politiek is het actief betrokken zijn van de burger in de stadstaat, de polis." Politiek is het actief betrokken zijn van de burger in de stadstaat; dat is wat mij betreft een onovertroffen definitie. In deze omschrijving staan de woorden "burger" en "staat" centraal. Geen woord over ministers, parlementen, regering, burgemeesters, vertegenwoordiging, wetgeving, Eerste Kamer: in de primaire definitie van politiek staat de verhouding tussen burger en staat centraal. De rest is in principe bijkomstig, secundair. Het is hooguit functioneel, maar niet noodzakelijk. Dat zou ons in deze zaal nederig moeten stemmen. De Fransen spreken ook van "le politique", in de oud-Griekse betekenis, en "la politique", wat wij hier doen. Hanteerden wij nog datzelfde idee van politiek, dan was er van de eerdergenoemde vertrouwensbreuk vermoedelijk geen sprake.
Voorzitter. De fractie van GroenLinks en PvdA heeft met veel belangstelling kennisgenomen van de initiatiefwet van Marijnissen en Temmink, die de mogelijkheid tot het organiseren van een correctief referendum wil verankeren in onze Grondwet. Wij denken dat dit type referendum een geschikt instrument kan zijn om de betrokkenheid van burgers bij de democratie te vergroten. De afgelopen weken heb ik ter voorbereiding op dit debat veel gediscussieerd, ook binnen mijn eigen fractie, over de zegeningen van ons vertegenwoordigende systeem. Vooropgesteld: ik ben heel blij dat velen het representatieve model zo hoog in het vaandel hebben staan, dat via verkiezingen en een uitgebreid systeem van checks-and-balances coalities en compromissen mogelijk maakt en de rechten van minderheden beschermt. Grote stappen voorwaarts vergeleken met die Griekse polis. Ik denk dat niemand daaraan twijfelt.
Niettemin adviseerde de staatscommissie parlementair stelsel onder leiding van Johan Remkes — ik spring even in één beweging van Aristoteles naar Remkes, met excuses aan alle grote geesten die ik hiermee oversla — in 2018 om een paar aanpassingen door te voeren in het stelsel dat sinds de invoering van het algemeen kiesrecht eigenlijk geen fundamentele wijzigingen meer heeft gezien. Speciaal om het vertrouwen van burgers — specifiek burgers met een grote afstand tot de politiek en de democratie, zoals praktisch opgeleiden — te kunnen versterken, zou met name dit type referendum een geschikt instrument kunnen zijn, aldus de commissie.
Voorzichtigheid is wel geboden bij de verbouwing van deze eeuwenoude kathedraal. In de ogen van de staatscommissie is het correctief referendum niet per se in strijd met de vertegenwoordigende democratie en de daarbij horende checks-and-balances, maar kan het er juist prima mee in lijn gebracht worden. Het kan er een aanvulling op zijn, een extra vorm van tegenmacht. Ook onze belangrijkste adviseur, de Raad van State, concludeert iets soortgelijks. Het is een instrument dat wetgeving die de Tweede en Eerste Kamer heeft gepasseerd, dus na afronding van het parlementair debat, ongedaan kan maken en op die manier de representativiteit van de democratie niet doorkruist, maar hooguit herroept. Het is, en dat beeld wordt vaker gebruikt, een noodrem. Wie twijfelt aan de professionele verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de bestuurder, als er een noodrem is aangebracht in de bus, waar de reizigers in een uitzonderlijk geval aan kunnen trekken?
Voorzitter. Dit voorstel is niet het eerste voorstel voor een correctief referendum dat hier voorligt. Het is al genoemd. Wij zien het als een blijk van voortschrijdend inzicht, onder andere op basis van de consultatie van experts, dat een aantal zaken zoals de hoogte van de uitkomstdrempel uit de Grondwet is gehaald en wordt behandeld in een aparte uitvoeringswet. Die zullen we hier later bespreken. Ook het niet-referendabel verklaren van gemengde verdragen is in lijn met het amendement-Sneller/Bromet en een belangrijke verbetering ten opzichte van het vorige wetsvoorstel, omdat je een correctief referendum eigenlijk alleen geloofwaardig kunt organiseren als je als land zelf volledig bevoegd bent om ook te handelen conform de uitslag.
Wat betreft de fractie van GroenLinks-PvdA hoeven we bij het principe van het instrument niet al te lang stil te staan. Kort en goed: daar zijn wij voorstander van. Wel wil ik wat dieper ingaan op een aantal vragen en enkele zorgen die wij nog hebben over de voorwaarden waaronder dit instrument ook echt gezien kan worden als een versterking van de democratische rechtsstaat, want daar gaat het natuurlijk uiteindelijk om. Eerst de vragen. Om dat beeld van die noodrem nog maar even te vervolgen: die moet voor mensen goed zichtbaar zijn en bereikbaar, maar ook weer niet lichtvaardig worden ingezet. Op het juiste moment en om de juiste redenen.
Dat brengt mij bij de uitvoering van het geheel, die geregeld wordt in een aparte uitvoeringswet. Op zichzelf vinden we dat een goed idee, maar omdat aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering tot het primaire aandachtsgebied behoort van ons hier in de Eerste Kamer, permitteer ik mij zo meteen toch om er in deze fase alvast een enkele vraag over te stellen. Maar mijn eerste vraag aan de minister gaat over de wetswijziging zelf, en dan in het bijzonder over spoed- en noodwetgeving. In het onderhavige wetsvoorstel is hierover geen bijzondere bepaling opgenomen. Moet ik dat zo begrijpen dat hiervoor geen uitzondering geldt? Of concreet: kan de inwerkingtreding van spoed- en noodwetgeving uitgesteld worden door de aanvraag van een correctief referendum? Graag uw reactie.
De tweede vraag betreft de uitvoeringswet. Hoe zien de initiatiefnemers de relatie van de voorliggende grondwetswijziging tot de uitvoeringswet in de praktijk en in de tijd? Wij zijn bekend met het feit dat de uitvoeringwet niet in behandeling genomen kan worden voordat de grondwetswijziging tot stand is gebracht, maar niettemin zijn de bepalingen in de uitvoeringswet en met name de totstandkoming daarvan, zeer van invloed op de vormgeving van het referendum. Kunnen de minister en de initiatiefnemers aangeven welke voortgang er is geboekt in relatie tot de eerder gestuurde brief aan de Tweede Kamer van 6 februari 2023?
Mijn derde vraag. De inzet van een referendum heeft tot doel om een parlementaire meerderheid die de opvattingen van de burgers niet goed weerspiegelt te corrigeren. Het is dan ook van het hoogste belang om die burgers te bereiken, evenwichtig te informeren en weerbaar te maken tegen manipulatie — ik doel hiermee op de verspreiding van desinformatie — maar ook bijvoorbeeld tegen de inmenging door sterke economische lobby's. Zijn de indieners het met de fractie van GroenLinks-PvdA eens dat open en eerlijke informatievoorziening een belangrijke randvoorwaarde voor het referendum is en, zo ja, zijn zij voornemens om hierover bijzondere bepalingen op te nemen in de uitvoeringswet? Welk instrumentarium hebben zij in gedachten om deze open en eerlijke informatievoorziening te waarborgen en voor alle betrokken partijen een gelijk speelveld te creëren?
Mijn volgende vraag, de vierde, hangt hiermee samen en die betreft het tegengaan van desinformatie. Ik permitteer me ter illustratie een verwijzing naar het brexitreferendum in 2016. Ik weet heel goed dat dit type referendum niet onder de voorliggende wetgeving valt. Daar gaat het me niet om. De reden dat ik het aanhaal, is dat dit een goed gedocumenteerde casus is van verspreiding van desinformatie die rechtstreeks de politieke besluitvorming kan beïnvloeden. Wat je ook van de uitslag van deze volksraadpleging vindt, onmiskenbaar is hier door desinformatie en manipulatie het proces van een eerlijke stemming gedwarsboomd. En wie daaraan twijfelt, stuur ik tijdens de schorsing graag de relevante literatuur. Ook bij ons eigen eerdere Oekraïnereferendum verspreidden trollen uit het oosten gemanipuleerde beelden met als doel de uitslag te beïnvloeden. Deze twee voorbeelden, allebei uit 2016, zijn inmiddels een aantal jaren geleden. Lichtjaren, zou ik willen zeggen, in technologisch opzicht. De invloed van deepfakes, microtargeting en andere algoritmische manipulatie neemt vooralsnog alleen maar toe. Ik denk dat we in dat opzicht niet naïef moeten zijn.
Het probleem van desinformatie en misleiding is natuurlijk veel breder dan alleen referenda. Dat realiseer ik me heel goed. Het geldt ook bij reguliere verkiezingen, kunt u natuurlijk tegenwerpen. Maar de kans op manipulatie en daarmee dat een referendum gekaapt wordt door een externe politieke macht of een doorzichtige economische lobby is groter als het om een eenvoudige ja-neekeuze gaat. Een van de onderzoekers uit de commissie-Remkes stelt over microtargeting en andere onzichtbare beïnvloeding dat juist ons meerpartijenstelsel een van de belangrijke waarborgen is tegen die moedwillige manipulatie. Er zijn in ons stelsel immers zo veel partijen — er is een veelheid aan keuzes die onderling strijdig zijn — dat het zo eenvoudig niet is om dat te manipuleren, al zou ik overigens ook hierover niet naïef willen zijn. Maar bij een correctief referendum gaat dit voorbehoud niet op.
Mijn vraag aan de initiatiefnemers en de minister is of zij het met mij eens zijn dat het organiseren van een referendum alleen zinvol is als het wordt voorafgegaan door een open en kritisch debat dat zo goed als mogelijk is gevrijwaard van desinformatie en manipulatie en, zo ja, welke inspanningen zij hiertoe gaan verrichten. Ziet de regering naast eventueel de zojuist besproken bepalingen in de uitvoeringswet nog andere mogelijkheden om misleiding tegen te gaan? De fractie van GroenLinks-PvdA kent uiteraard de rijksbrede aanpak van desinformatie zoals toegelicht in de brief van minister Bruins Slot, de voorganger van deze minister, van 23 december 2023 — of nee, dat kan niet, 2022 zal het zijn — waarin zij stelt dat dit onderwerp onze hoogste aandacht vraagt vanwege de mogelijk ontwrichtende werking die desinformatie kan hebben, maar deze rijksbrede strategie is — ik zeg het zo voorzichtig mogelijk — nogal globaal en algemeen. Mijn vraag is of deze strategie nader ingevuld wordt en geconcretiseerd specifiek voor het organiseren van een referendum. Wiens verantwoordelijkheid is het om desinformatie tegen te gaan? Daar is de rijksbrede strategie nogal vaag, om niet te zeggen vrijblijvend over, afhankelijk van het onderwerp. En heel specifiek: kan de minister toezeggen om voor de tweede lezing van dit voorstel in de Kamers een concrete aanpak van desinformatie rondom referenda te formuleren?
Tot slot mijn vijfde en laatste vraag en die betreft de verdere initiatieven die democratische vernieuwing zouden kunnen stimuleren. Tegenstanders van het correctief referendum voeren soms aan dat deze vorm van participatie vooral de kortermijnbelangen van burgers activeert: je wordt pas aan het eind van het proces betrokken, kan alleen nog maar nee zeggen. Ik denk dat het genuanceerder ligt, maar belangrijk in dit verband is dat er ook vormen van democratische vernieuwing in opkomst zijn waarbij burgers eerder in het proces betrokken worden, aan de voorkant van de besluitvorming, bijvoorbeeld in de vorm van burgerberaden. Deze vorm van burgerbetrokkenheid doet meer een appel op de verbeeldingskracht en het langetermijndenken van burgers en betrekt ze bij het ontwikkelen van nieuwe scenario's. Hoe kijken de indieners aan tegen deze vorm van democratische vernieuwing, eventueel in combinatie met een referendum? En zien zij mogelijkheden om ook bij deze vorm van betrokkenheid de mensen die meestal niet vooraan staan als het om participatie en inspraakavonden gaat, meer te betrekken?
Voorzitter. Toen ik Denker des Vaderlands werd in 2019, verscheen mijn boekje Wij zijn de politiek. Het is een beetje een merkwaardige titel om hier in de Eerste Kamer uit te spreken, want met "wij" bedoelde ik nadrukkelijk niet het "wij" hier in de Eerste Kamer. Ik verwees daarmee naar de gedachte dat politiek niet in de eerste plaats een Haagse aangelegenheid is, maar juist een plek zou moeten hebben midden in de samenleving. Politiek zou alle burgers moeten aangaan.
In dat boekje — ik las het dit weekend even terug — laat ik mij ook kritisch uit over een referendum. In de periode dat de kinderen wat kleiner waren, wilden zij werkelijk over elke ouderlijke uitspraak een referendum uitschrijven: over de vraag naar de vakantiebestemming, over wat we aan moesten met het duivennest op het balkon en over de vraag hoe vaak er friet gegeten mocht worden in huize Roovers. Dat laatste onderwerp, friet op maandag, is overigens later als een apart artikel opgenomen in onze familiegrondwet.
Een kleine disclaimer: ik wil met dit vrolijke verhaal over onze eigen keukentafel op geen enkele manier iets zeggen over de verhoudingen in de samenleving. Daar gaat het mij niet om. Cruciaal naar mijn idee in deze gedachte is dat het doel van een referendum niet alleen het besluit is — dat is óók, maar niet alleen het doel — maar ook het gesprek dat eraan voorafgaat. Burgers moeten kunnen meepraten en meebeslissen. Als de beslissing anders uitvalt dan zij gehoopt hadden, moeten zij zich in het proces gehoord weten en de overwegingen kennen. Het gaat om het uitwisselen van standpunten en perspectieven. Vandaar dat mijn fractie zo zwaar inzet op de waarborgen voor een open gesprek dat eraan voorafgaat. Zonder dat eerlijke publieke debat verliest dit referendum, dit instrument, zijn waarde.
Democratie is geen vanzelfsprekendheid. We moeten er met de beste kennis van het moment naar eer en geweten werk van maken. Zoals de staatscommissie parlementair stelsel het omschrijft: "We moeten zorgen dat onze democratische rechtsstaat de beste is die we kunnen hebben." De fractie van GroenLinks-PvdA meent dat de invoering van een correctief referendum een goede aanvulling is op die rechtsstaat. Wij zijn voor, maar niet ongeclausuleerd. We steunen de invoering van het correctief referendum, mits voorzien van een deugdelijke uitvoeringswet — dat spreekt voor zich en daar komen we nog nader over te spreken — en omkleed met een aantal waarborgen voor goede en eerlijke informatievoorziening.
Voorzitter. Het is hoog tijd om de band tussen burger en stadstaat weer te versterken, zoals ik in het begin al zei. Ik denk dat het voorstel dat we vandaag bespreken iets terugbrengt van die oorspronkelijke invulling van politiek, die mij zo dierbaar is. Dat is een levendige democratie waarbij burgers zich gehoord voelen en betrokken en gehoord weten. Daarom wil ik afsluiten met de toepasselijke woorden van Hannah Arendt, die in Men in Dark Times zoekt naar politieke inspiratie op momenten dat het vertrouwen in de instituties laag is en concludeert: "Politiek is te belangrijk om over te laten aan politici."
(Applaus)
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Roovers. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen. U heeft geneeskunde gestudeerd aan de Radboud Universiteit van Nijmegen. Toen u in uw opleiding stuitte op het vak filosofie, besloot u maar gelijk de hele studie Wijsbegeerte erbij te doen. "Als hobby", zei u toen ter geruststelling tegen uw ouders. Het is een hobby die enigszins uit de hand gelopen is.
Nog tijdens uw studies begon u namelijk als stagiaire bij Filosofie Magazine en uiteindelijk wijdde u zich als hoofdredacteur van hetzelfde tijdschrift aan het toegankelijk maken van filosofische inzichten voor een breed publiek. Sinds 2015 werkt u namelijk als zelfstandig ondernemer publieksfilosofie. U geeft onder meer filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit van Rotterdam, en bent betrokken bij de nascholing van huisartsen. Verder schrijft u, doet u onderzoek, geeft u lezingen en maakt u programma's op het gebied van filosofie, zoals Het Filosofisch Kwintet van omroep HUMAN. Twee jaar lang, van april 2019 tot april 2021 was u Denker des Vaderlands, waarbij u zich name heeft ingezet voor "publiek denken": niet voor of namens anderen denken, maar gezamenlijk, hardop en interactief denken.
"Politiek is te belangrijk om uit te besteden aan politici", schreef u in het boek Wij zijn de politiek. U pleit daarin, samen met Marc van Dijk, voor een nieuw politiek bewustzijn en beter begrip van vrijheid en verantwoordelijkheid. Volgens u stelt een democratie hoge eisen aan mensen, en is het daarom van belang om individuele en collectieve denkkracht te ontwikkelen. Om de wereld van nu beter te begrijpen, laat u zich inspireren door de ideeën uit de traditie van de filosofiegeschiedenis. Door te onderzoeken wat polarisatie, participatie en vrijheid van meningsuiting betekenen, wilt u filosofie relevant maken voor de politiek. Daaraan heeft u dit jaar actieve participatie toegevoegd. In mei bent u namens GroenLinks-PvdA gekozen als lid van de Eerste Kamer. Sommigen hebben deze zaal weleens een "laboratorium" genoemd. Ik geloof dat het dat nu ook werkelijk is geworden met uw toetreding tot de senaat.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech!
De heer Van Hattem is binnengekomen. Ik stel voor dat de heer Van Hattem als laatste spreker het woord zal voeren. Dan geef ik het woord aan de heer Dittrich van de fractie van D66.