Plenair Schalk bij behandeling Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen



Verslag van de vergadering van 15 januari 2024 (2023/2024 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.43 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Het lijkt al heel erg lang geleden, maar het is toch vandaag geweest dat mevrouw Kaljouw haar maidenspeech heeft gehouden. Ik wil haar daarmee feliciteren. Toen ze over haar Zeeuwse roots begon, hoopte ik dat we een Zeeuws verhaal kregen, want "de Zeeuwse taele is de mooiste taele van oalemaele" Maar het was helder Nederlands, dank u wel. Op verzoek van de voorzitter vertaal ik het even: de Zeeuwse taal is de mooiste taal van allemaal.

Voorzitter. De eerste voorbereiding voor dit debat is gedaan door mijn oud-collega Diederik van Dijk. Na zijn vertrek naar de Tweede Kamer heb ik dit dossier van hem overgenomen. Het moet me van het hart dat het een gevoelig onderwerp is, omdat het over mensen gaat. Wij hebben dat vandaag gemerkt. Twee sprekers hebben vandaag iets verteld over hun voorgeschiedenis en daarin proeven we de pijn en het verdriet over wat er met die mensen gebeurt. Maar wij worden in deze Kamer geroepen om de wet te beoordelen op de gebruikelijke aandachtspunten: rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daardoor wordt het wel overzichtelijker, maar niet gemakkelijker met de wet die voorligt, omdat die nogal wat haken en ogen heeft.

Achtereenvolgens ga ik op een paar onderwerpen in: structuurwijziging, verschillende fasen, financiële prikkels, de medebewindvoering, de instroombeperking en het draagvlak.

Voorzitter. Eerst de structuurwijziging. In feite hebben we hier met een complete structuurwijziging van doen, eenvoudig gezegd. Het Rijk, oftewel het COA, lukt het niet om de hoge asielinstroom een plaats te geven. Nu hevelt het Rijk via deze wet de hele verantwoordelijkheid voor opvang van asielzoekers over naar de gemeenten, die daar geen ervaring mee hebben. Het COA wordt een soort uitvoerend orgaan. Voordat we dat doen, zouden we ons eerst de vraag moeten stellen hoe het komt dat het het COA niet lukt om voldoende plaatsen te realiseren en of het overhevelen van die taak hiervoor wel de duurzame oplossing is.

Met deze wet zouden we op weg moeten gaan naar een stelsel dat effectief en uitvoerbaar is. Gemeenten zullen echter geconfronteerd worden met opvang waar beperkt middelen en ruimte voor zijn, waarover er geen kennis van zaken is, waarbij de vraagstukken rond veiligheid van asielzoekers en burgers onvoldoende geadresseerd zijn, en waarbij vraagstukken rond onderwijs, zorg, werkgelegenheid en integratie nog moeten worden uitgedacht en uitgewerkt. Het gaat dus nogal ergens over.

De Raad van State wijst hier eigenlijk ook nadrukkelijk op. Immers: "De Afdeling onderstreept dat het wetsvoorstel een stelselwijziging is en geen tijdelijke noodwet. Het voorstel creëert een nieuwe bestuurlijke systematiek. Deze is permanent en structureel van karakter en beoogt een duurzaam toekomstperspectief voor asielopvang te bewerkstellingen. Een dergelijke stelselwijziging moet als zodanig behandeld worden. In het bijzonder met het oog op de uitvoerbaarheid moet het daarom ook met zorgvuldigheid worden voorbereid."

Daarbij zijn dan ook de nodige serieuze uitvoeringsvragen te stellen, zoals: zijn er inmiddels afspraken gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten over hoeveel gemeenten nu krijgen als reguliere vergoeding van de kosten van een opvangplaats? Hoe wordt kleinschalige opvang financieel gestimuleerd? Kleinschalige opvang komt daarnaast onder voorwaarden ook in aanmerking voor een uitkering, lees ik. Dat is voorwaardelijk, dus wat zijn de voorwaarden? Wat betekent de opmerking dat kleinschalige opvang uitvoerbaar moet zijn concreet voor de positie en eigen regie van de gemeenten? Wat kan er nu wel en wat kan niet? Wat betekent de stelselwijziging voor gemeenten ten aanzien van huisvesting, integratie, kinderopvang, onderwijs, jeugdzorg, zorg, werk, et cetera?

De asielopvangopgave wordt op het bordje van de gemeenten gelegd zonder enige limiet aan de instroom. Dat betekent dus dat ieder denkbaar aantal bij de gemeenten terecht kan komen, jaar op jaar, op jaar, op jaar.

De heer Dittrich i (D66):

Ik heb een vraag over de uitvoerbaarheid, waar de heer Schalk op inging. Ik wil graag weten hoe de heer Schalk het feit waardeert dat uitvoeringsorganisaties zoals het COA en de IND, maar ook burgemeesters, commissarissen van de Koning en noem maar op allemaal zeggen: "Deze wet is goed uitvoerbaar. We snappen deze wet. Die volgt een bepaalde structuur, die we al kennen via de Huisvestingswet over de statushouders." Wat zijn de problemen die u ziet en die al die organisaties die dagelijks met deze materie werken niet zien?

De heer Schalk (SGP):

Het is mij opgevallen dat meerdere sprekers die hele rits van organisaties en instellingen hebben genoemd die deze wet zouden willen omarmen. Dat werd inderdaad heel vaak onder de uitvoerbaarheid geplaatst. Mijn positie, of die van onze Kamer is niet om te kijken wat iedereen om ons heen hiervan vindt, maar om te kijken of deze wet rechtsstatelijk uitvoerbaar is. Ik kijk dus naar de inhoud van de wet. Daarom stel ik een paar vragen die daarmee te maken hebben. Dat is het eerste.

Het tweede is dat je grote vraagtekens zou kunnen zetten bij de uitvoerbaarheid. Ik heb dat ook bij interruptie al een paar keer gezegd. Meneer Dittrich noemt nu ook weer de statushouders, maar het blijkt dat we het bij de soortgelijke wet voor de statushouders niet voor elkaar krijgen. Ergens zit er namelijk een opstopping van 16.000 statushouders in de lijn. Daaraan zie je dat de uitvoerbaarheid bij de statushouders blijkbaar ook niet goed is.

De vragen die gesteld kunnen worden over de uitvoerbaarheid — ik ben niet de enige die daar vragen over gesteld heeft — zijn dus uiterst relevant. Die worden niet zomaar opgelost als allerlei instellingen zeggen: wij vinden dat de wet wel goed uitvoerbaar is.

De heer Dittrich (D66):

Ja, maar die instellingen zeggen niet zomaar: wij vinden dat de wet uitvoerbaar is. Die instellingen werken dagelijks met de mensen die opvangplekken nodig hebben.

De statushouders haalde ik aan omdat dat systeem al bekend is. Er zijn provinciale regietafels waar mensen samenkomen om met elkaar te kijken hoe het probleem kan worden aangepakt. Nu wordt deze structuur gebruikt om een ander type probleem aan te pakken. Het poldermodel vindt dus als het ware zijn weg in deze wet. Dat is niet iets heel erg vreemds. Sterker nog, daar is men mee vertrouwd. Men kan daar dus mee werken. Het is goed dat de heer Schalk zegt: wij willen nog eens kijken of deze wet uitvoerbaar is. Maar het is toch wel van belang om te luisteren naar wat er in de samenleving leeft, en specifiek te luisteren naar de organisaties die hier dagelijks mee te maken hebben. Ik zou me kunnen voorstellen dat de heer Schalk zich ook laat voeden door de positieve berichten van de uitvoeringsorganisaties over de wet.

De heer Schalk (SGP):

Opnieuw gebruikt de heer Dittrich het voorbeeld van de statushouders, waar het ook zou lukken. Tot nu toe heb ik op de volgende vraag, die ik hier en daar gesteld heb, nog steeds niet het juiste antwoord teruggekregen. Hoe komt het dat we het bij de statushouders blijkbaar hebben georganiseerd, maar dat het toch stokt en niet tot een uitvoering komt, omdat er 16.000 mensen vastzitten? Misschien kan de heer Dittrich mij daar wel het antwoord op geven.

De heer Dittrich (D66):

Ik ga het proberen ...

De voorzitter:

Meneer Dittrich, de vragen worden door u gesteld en niet door de heer Schalk. Uw derde vraag kan nu gesteld worden.

De heer Dittrich (D66):

Ik zou graag aan de heer Schalk de volgende vraag willen stellen. Ziet hij niet dat de trage doorstroom van statushouders nu juist een van de redenen is, omdat dit bij de asielproblematiek ook speelt, voor het invoeren van een wet die de gemeenten die de andere kant op kijken en niet leveren, stimuleert om mee te doen?

De heer Schalk (SGP):

Zegt de heer Dittrich daarmee dat voor de statushouders alle gemeenten leveren?

De voorzitter:

Nu gaat u toch weer een wedervraag stellen. Dit was de derde vraag van de heer Dittrich. Maar hij wil de vraag misschien nog wel beantwoorden.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil die vraag wel even heel kort beantwoorden: nee, dat zeg ik juist niet. Wij hebben zelf gezegd dat er nog ongeveer 16.000 mensen wachten om doorgeplaatst te worden. Dat moet ook zeker gebeuren. Deze wet gaat niet over statushouders, maar over asielzoekers. Alleen is men al bekend met het systeem van provinciale regietafels, waarbij gemeenten en provincies met elkaar overleggen onder regie van de commissaris van de Koning.

De heer Schalk (SGP):

Ja, en dat is precies het punt dat ik heb gemaakt, namelijk dat het bij de statushouders blijkbaar niet op de juiste manier werkt, omdat het op slot zit. Nu gaan we hetzelfde systeem opnieuw optuigen, maar nu voor de asielzoekersproblematiek. Daar zou dus hetzelfde probleem kunnen ontstaan dat zich nu voordoet bij de statushouders. Dat zou kunnen.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

De verleiding is groot om te zeggen dat het bij statushouders gewoon gaat om woningen, terwijl we een krapte op de woningmarkt hebben.

De heer Schalk (SGP):

Zeker.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Bij asielzoekers gaat het om asielzoekerscentra. Dat zijn echt twee verschillende grootheden.

Maar ik wilde eigenlijk een andere vraag stellen aan de heer Schalk. Ik heb er alle begrip voor dat hij het woordvoerderschap van collega Van Dijk heeft overgenomen. Maar ik vind het wat lastig dat de heer Schalk de voorstelling van zaken geeft dat het COA voor de opvang verantwoordelijk is, dat het Rijk het vervolgens maar moest doen en dat we het nu, nu dat niet gelukt is, alleen maar bij de gemeenten laten. Ik heb hier artikel 3.1c van de Wet Coa voor me, waarin onder andere de verantwoordelijkheid van het COA wordt gedefinieerd. Daar wordt gesproken over het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, want het Rijk heeft natuurlijk geen eigen grondgebied. Het is dus altijd afhankelijk van de gemeenten waar de mensen geplaatst worden. Mijn vraag aan de heer Schalk is hoe hij het feit beoordeelt dat 111 gemeenten in de afgelopen twaalf jaar niets hebben gedaan aan de opvang van asielzoekers.

De heer Schalk (SGP):

Er zijn eigenlijk drie punten aangereikt door mevrouw Karimi. Laat ik even inzoomen op de laatste vraag. Dat is de vraag over de 111 gemeenten. Ik vind dat ook treurig en verwerpelijk en niet goed. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat we op een zorgvuldige en solidaire manier moeten spreiden. Maar de vraag is — en die vraag ligt vandaag voor — of deze spreidingswet, zoals die ons nu wordt voorgesteld, daarvoor het juiste instrument is. Ik heb daar grote twijfels bij. Ik ben niet de enige die vindt dat dit een sterke structuurwijziging is. Dat is het andere punt dat mevrouw Karimi maakte. Ik heb aangegeven dat de Raad van State hier ook heel nadrukkelijk op wijst en ervoor waarschuwt dat, als je zo'n wet maakt, dat op een goede manier moet gebeuren. Ik vond het heel erg jammer om te lezen dat bijna alle onderwerpen die door de Raad van State werden aangereikt, min of meer aan de kant werden geschoven, bijvoorbeeld met de opmerking: dat is nu eenmaal een politieke keuze. Dat geeft niet heel erg sterk het gevoel dat er inderdaad een deugdelijk wetsvoorstel ligt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik neem de woorden van de heer Schalk over dat het "treurig en verwerpelijk" is dat die 111 gemeenten niets hebben gedaan voor asielzoekers in de afgelopen twaalf jaar. De vraag is dan welke instrumenten we nodig hebben om dat wel af te dwingen, want blijkbaar werkt de vrijwilligheid niet. Deze staatssecretaris en het COA zijn dag en nacht bezig met bellen, brieven schrijven en verzoeken doen aan die weigerachtige gemeenten, maar tot nu toe heeft dat niets opgeleverd. Dat is een feit.

De heer Schalk (SGP):

Zeker. Als het gaat om de woorden "treurig en verwerpelijk" dan bedoel ik niet dat iedereen hetzelfde pakkie moet krijgen, maar wel dat iedereen aangesproken zou moeten worden op zijn verantwoordelijkheid om mee te kijken op welke wijze we mensen ruimte enzovoort geven. Vervolgens komen we bij deze wet. Dat is een wet — ik ben nog maar net begonnen met mijn inbreng — die is gericht op structuurwijziging. Dat was mijn eerste opmerking. Ik kom nog tot een paar andere onderwerpen. Je zou bijvoorbeeld moeten beginnen met de instroombeperking om te voorkomen dat je in een "dwingende fase" terechtkomt, om maar van het woord "dwangwet" weg te blijven. Een woord dat ik niet zelf heb gekozen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Tot slot. Ik ga met belangstelling de rest van de inbreng van collega Schalk beluisteren. Alleen vind ik het wel heel erg jammer dat ik geen antwoord krijg op mijn vraag hoe gemeenten dan aangesproken moeten worden. Twaalf jaar is geen korte periode en de instroom is niet altijd heel erg hoog geweest, maar desalniettemin zijn er geen inspanningen gedaan door die gemeenten. Ik hoop in de rest van de inbreng van collega Schalk te horen wat zijn antwoord is op het bestaande probleem.

De heer Schalk (SGP):

Of ik daar het complete antwoord op ga geven? Dat zal heel ingewikkeld zijn. Daarvoor heb je de wijsheid van Salomo nodig en die zal ik mezelf zeker niet toedichten. Waar ik wel naar zoek, is een wet waarvan we niet achteraf zeggen: hadden we het maar op een andere manier gedaan. Deze structuurwijziging, die best heel erg ver gaat, roept bij mijn fractie een groot aantal vragen op omdat, zoals ik zojuist al zei, jaar op jaar op jaar op jaar instroom aangeboden zal kunnen gaan worden, terwijl gemeenten nu al met enorme uitdagingen zitten ten aanzien van onderwijs, zorg, sociale zekerheid, integratie en huisvesting.

Omdat de exacte uitwerking van de wet nog niet helder is, waren de gevolgen van de wet voor gemeenten nog onduidelijk toen de VNG-uitvoeringstoets gedaan werd. Toch sprak de VNG de verwachting uit dat de stapeling van opgaven — ik citeer — naar verwachting zou leiden tot knelpunten bij verschillende aanpalende taken. Mijn vraag is: hebben we wel voldoende zicht op die knelpunten om een goed oordeel te kunnen vormen? Waar verwacht de staatssecretaris problemen? En hoe beziet hij de draagkracht van de samenleving in het licht van het beroep op voorzieningen als gevolg van de spreidingswet? Kortom, wat kan Nederland dragen en wat niet, en welke consequenties verbindt de staatssecretaris daaraan?

De SGP vindt dat gemeenten meer eigen regie moeten krijgen wat betreft de uitvoering van de asielopvangopgave als die bij gemeenten wordt belegd. In het wetsvoorstel houdt het COA nog veel touwtjes in handen, terwijl gemeenten aanlopen tegen de kaders van het COA. Als voorbeeld noem ik Duitsland, waar deelstaten een zak met geld krijgen en zelf de opvang mogen vormgeven. Waarom is in dit wetsvoorstel gekozen voor een beperkte invulling van de gemeentelijke autonomie? Zou het niet beter zijn geweest gemeenten met meer verplichtingen ook meer vrijheid en ruimte voor de invulling van die taak te geven, en vertrouwen uit te stralen?

Voorzitter. Dan ten aanzien van de fasen. De Raad van State geeft aan dat deze wet niet zal leiden tot het effectief bereiken van de doelstellingen. In eerste instantie bleek al dat de besluitvorming in twee fasen en de daarmee gepaard gaande financiële prikkels problematisch waren en de bestuurlijke verhoudingen tussen het Rijk, gemeenten en wellicht ook provincies onder druk zouden zetten. Deze fasesystematiek is in de Tweede Kamer door het amendement-Van den Brink c.s. weliswaar vereenvoudigd en verbeterd, maar daarmee blijft de kritiek op de verregaande inbreuk op de gemeentelijke autonomie in het huis van Thorbecke rechtovereind. Het is frappant dat de regering daar eigenlijk niet op ingaat, maar in feite zegt dat dit — ik zei dit zojuist ook al — de uitkomst is van politieke besprekingen, lees: een deal in de voormalige coalitie, dat nu dus het demissionaire kabinet is.

In het voorliggende wetsvoorstel is sprake van een fase waarin gemeenten aan de PRT, de provinciale regietafel, komen tot een al dan niet sluitende verdeling van de provinciale asielopvangopgave en een fase vanaf het moment dat de minister het verdeelbesluit neemt. Indien het verslag van de commissaris van de Koning leidt tot een sluitende en uitvoerbare verdeling, neemt de minister deze in beginsel over in het verdeelbesluit. Indien dit niet het geval is, komt de minister, voor zover nodig, zelf tot een goede invulling. Is de regering zich bewust van de onzekerheid die dit met zich meebrengt, van de kwetsbaarheid voor de commissaris van de Koning en van de onrust die een ander besluit met zich meebrengt in de onderlinge verhoudingen? Zowel de complexiteit van de wet als zodanig, de veelheid aan nadere uitwerkingen in lagere regelgeving, de onzekerheid over de financiële voorwaarden als complicerende factoren zoals de ruimtelijke inpassing en de mede daaruit voortvloeiende juridische procedures roepen tenslotte indringende vragen op over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.

Voorzitter. Ik ga nog even terug naar de Raad van State. Ik las: "Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling het wetsvoorstel te heroverwegen en daarbij te kiezen voor een eenvoudiger stelsel met meer duidelijkheid voor gemeenten. Zij adviseert in het bijzonder de fasering en de zogenoemde financiële prikkel opnieuw te bezien." We kunnen constateren dat die fasering herzien is. Dat was niet omdat de regering dat wilde, maar omdat de Tweede Kamer dat afdwong met een amendement.

De Raad van State wees ook op de financiële prikkel. Daarover wil ik ook iets zeggen. De wet gebruikt een financiële prikkel om alle gemeenten te verleiden tot het aanbieden van duurzame opvanglocaties. Dat zegt iets over het morele vraagstuk rond asiel. De regering gaat er blijkbaar van uit dat het met geld is in te kopen. Als dat uiteindelijk leidt tot onvoldoende plekken, kan de minister de resterende plekken toewijzen.

Ten aanzien van die financiële prikkels zijn er nogal wat vragen te stellen, van praktische tot principiële of morele vragen. Praktisch gezien is het maar de vraag of gemeenten die financiële prikkels interessant genoeg vinden. Ook is het een belangwekkende vraag of het moreel verantwoord is om met financiële prikkels te werken. Er is toch geen burgemeester of wethouder die aan de inwoners van zijn of haar gemeente kan uitleggen dat de gemeente heeft gekozen voor een extra portie omdat er dan een bedrag van bijvoorbeeld €2.500 wordt uitgekeerd? Oftewel, het wordt nog ingewikkelder gemaakt om gewoon te doen wat de gemeente kan doen, namelijk zelfstandig draagvlak zoeken en verantwoordelijkheid nemen, passend bij de situatie in de betreffende gemeente. De regering ziet deze problemen ook, maar houdt blijkbaar vast aan de gekozen systematiek en bij de evaluatie over vier jaar zal er dan naar gekeken worden. Dat is toch op z'n minst merkwaardig?

De systematiek van de wet zorgt er ook nog eens voor dat vrijwillig en duurzaam aangeboden opvangplaatsen voor vijf jaar vast komen te staan en door het COA vervolgens standaard worden meegerekend. Dat roept bij mij de volgende vraag op: klopt het dat dit betekent dat de gemeente maar één keer haar vrijwilligheid kan tonen? Want in de volgende cyclus of verdeelronde is de eerdere vrijwilligheid tot een verplichting geworden, met alle gevolgen van dien voor die betreffende gemeente. Er komt dan weer een nieuwe hausse en daardoor ga je eigenlijk stapelen.

Voorzitter. Naar de mening van de SGP kan dit, ondanks de nieuwe systematiek volgens het amendement-Van den Brink c.s., nog steeds leiden tot strategisch gedrag. Veel meer dan eerst zal aan de voorkant meteen duidelijk zijn hoeveel plekken iedere gemeente moet leveren. Om daar dan nog vrijwilligheid in te bieden ... Dat valt toch eigenlijk niet te verwachten? Veeleer zullen gemeenten zich afwachtend gaan opstellen. Of gemeenten zullen een vrijwillige keuze maken voor de relatief makkelijke opvang. Hoe denk de staatssecretaris dat strategische acteren door gemeenten te voorkomen?

Voorzitter. De medebewindsvoering. Het blijft heel vreemd dat de commissaris van de Koning een rol heeft terwijl de gemeenten medebewindvoerder worden. De bestuurslaag van de provincie wordt in feite alleen maar gebruikt om de commissaris van de Koning een soort regierol toe te delen. Dat klemt temeer nu het in het wetsvoorstel gaat over samenwerking tussen Rijk, provincie én gemeenten. Dat betekent toch zeker dat het gaat om medebewindswetgeving? De Raad van State wijst erop dat medeondertekening door de minister van BZK daarbij voor de hand ligt. Echter, de regering geeft aan dat er gelet op het bijzondere en urgente karakter van dit wetsvoorstel en na afweging voor is gekozen om bij dit wetsvoorstel niet in medeondertekening te voorzien, en evenmin in medeondertekening van de lagere regelgeving die op dit wetsvoorstel is gebaseerd. Maar een nadere toelichting op dat besluit lees ik niet. Kan de staatssecretaris nog toelichten wat er bedoeld wordt met deze toelichting?

De heer Nicolaï i (PvdD):

Met collega Schalk kijk ik ook altijd met veel belangstelling naar het advies van de Raad van State. Dat advies was in dit geval niet mis.

De heer Schalk (SGP):

Nee.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik denk dat de heer Schalk terecht heeft opgemerkt dat het inderdaad om een stelselwijziging gaat, maar ik hoor de heer Schalk ook zeggen dat hij vindt dat de autonomie van gemeentes eigenlijk ten onrechte zou worden ingeperkt. Mijn vraag aan de heer Schalk is dan vervolgens: als nou de weg die de Raad van State aangaf gevolgd zou zijn ... De Raad van State zei eigenlijk: in de Huisvestingswet — daar hebben we het vandaag al over gehad — staat een bepaling waardoor burgemeester en wethouders een zorgverplichting krijgen voor de voorziening in huisvesting van vergunninghouders. Daar zit een formule aan vast die een beetje lijkt op de formule die nu ook in het uitvoeringsbesluit bij deze wet zit. Stel nou eens dat de Raad van State gevolgd zou zijn, dan zou dat toch tot gevolg hebben gehad dat er ook met betrekking tot een voorziening in de opvang van asielzoekers een vergelijkbare taakopdracht als in de Huisvestingswet zou zijn verschenen, met daaraan gekoppeld een formule?

De heer Schalk (SGP):

Voor zover ik het me kan herinneren wordt er in de stukken juist op gehint om het met de Huisvestingswet te doen, maar dat heeft de regering geweigerd, want dat wilde men niet. Daarom is er gekozen voor deze route en ik vraag me dan af ... Er is een hoge mate van wettelijke verplichting, maar dan moet je ook een hoge autonomie aan gemeenten geven, hè? Ik vond wat dat betreft de vragen van de heer Nicolaï over de rechtszekerheid van groot belang, omdat voor gemeenten niet duidelijk is welke belangen gelden bij een aanwijzing door de minister. Dus daar zitten eigenlijk gewoon heel veel uitvoeringsvragen en ook, zeg maar, inhoudelijke stelselvragen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat laatste ben ik natuurlijk met de heer Schalk eens, want anders had ik die vraag niet aan de staatssecretaris gesteld.

De heer Schalk (SGP):

Het is een heel goede vraag, hè.

De heer Nicolaï (PvdD):

Maar mijn vraag aan de heer Schalk wordt eigenlijk niet beantwoord. De vraag is: als we nou hadden gevolgd wat de Raad van State als weg zag, dan krijg je toch ook gewoon een stuk medebewind dat op de schouders van de gemeenten wordt gelegd? Nou is het zo dat dat medebewind er natuurlijk ook is met betrekking tot de voorzieningen voor en de huisvesting van vergunninghouders. Daarvan heeft de heer Schalk gezegd dat dat kennelijk niet werkt. Nou, dat werkt niet omdat daar ook een indeplaatsstelling zou hebben kunnen plaatsvinden, maar degenen die het indeplaatsstellingbesluit nemen, ook niet kunnen zorgen voor die woningen. De opvangplekken zijn natuurlijk een ander verhaal. Dus hoe je het ook wendt of keert, of je het met de heer Schalk al dan niet eens bent dat het treurig is dat een aantal gemeentes niet de handen uit de mouwen haalt, dan krijg je een medebewindsituatie. Hoe kan de heer Schalk in essentie tegen deze wet zijn vanuit het verhaal dat het gaat om een stelselwijziging die met zich meebrengt dat er medebewindstaken aan de gemeenten worden gegeven?

De heer Schalk (SGP):

Ik kan tegen deze wet zijn omdat ik de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid ervan probeer te beoordelen. Dat ben ik aan het proberen te betogen. De als-danvraag "stel je voor dat we het via de andere route hadden gedaan" kunnen we hier niet beantwoorden, want die ligt hier niet voor. We moeten het doen met wat er ligt. Ik ben het natuurlijk met de heer Nicolaï eens dat we allemaal worstelen met de vraag op welke manier we ervoor moeten zorgen dat gemeenten nu wel gaan leveren. Misschien moet dat wel door datgene wat ik in het volgende kopje graag zou willen bespreken, namelijk door de instroom te beperken. Dat missen we helemaal in deze wetgevingsbespreking. Sommige partijen zeggen dat het nu niet gaat over de instroom. Nou, het gaat wel over de instroom. Alleen, we doen er niets aan.

De voorzitter:

Dat komt er dus nu aan. De heer Nicolaï tot slot.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat is dan uiteindelijk het laatste argument waar de heer Schalk mee komt, maar ik wil eigenlijk aan hem vragen: als de staatssecretaris bevredigend antwoordt op mijn vragen over de onduidelijkheden in de bevoegdheidsbeschrijving in het huidige systeem, zegt de heer Schalk dan dat er op dat punt duidelijkheid en rechtszekerheid is en kunnen we dan verder?

De heer Schalk (SGP):

Dat is een van de vragen die ik heb gesteld. Ik vind het heel ver gaan om nu te zeggen: stel je voor dat op dat specifieke punt … Ik vond dat trouwens een heel goed punt van de heer Nicolaï. Ook zijn andere vragen — negen vragen had hij volgens mij — gaan echt over de inhoud van de wet. Ik kan me voorstellen dat dat voor de heer Nicolaï de negen vragen waren waar hij een heel positief antwoord op nodig heeft om voor deze wet te kunnen stemmen. Voor mij is een van die punten door hem benoemd. Dat heb ik hier herhaald.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

Voorzitter. De instroombeperking. Het is frappant dat de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen vandaag gesteld heeft dat Nederland een actief beleid moet gaan voeren om tot een gematigde bevolkingsgroei te komen. Noodzakelijk is dat politiek en bestuur meerjarige afspraken maken over beperking van de migratie. Wat wij missen bij deze wet is de instroombeperking. Het afgelopen jaar was het drukste asieljaar sinds 2015. Bijna 50.000 mensen vroegen hier asiel aan. Het jaar daarvoor ging het ook om meer dan 46.000 mensen. Het asielsysteem zit inmiddels muur- en muurvast. Ook voor komend jaar worden weer hoge instroomcijfers voorzien. Dit alles moet te denken geven. Wat kan onze samenleving dragen? Waar gaan we deze mensen allemaal huisvesten? Hoe kunnen we hun allemaal de voorzieningen bieden waar ze aanspraak op maken? En vooral, hoe houden we dit op de langere termijn vol?

Als jaar op jaar dergelijke aantallen ons land binnenkomen, zijn deze vragen niet opgelost door het probleem over te hevelen richting gemeenten, zoals dat in deze spreidingswet wordt gedaan. Dat vraagt een duidelijk en draagkrachtig antwoord van de nationale overheid. Voelt de staatssecretaris deze verantwoordelijkheid? Wat is er op dit punt tot nu toe ondernomen? Kan hij een begin van een antwoord formuleren op deze vragen en tegemoetkomen aan de zorgen vanuit de samenleving?

Mijn fractie heeft weinig vertrouwen in de uitwerking van deze wet, want stel dat de opvang op deze wijze geregeld wordt, dan is het toch de bedoeling om het soepeler, sneller en eenvoudiger te maken om asielzoekers te plaatsen? Welke signaalwerking kan hiervan uitgaan? Bestaat de kans van een aanzuigende werking als asielzoekers ongeveer verzekerd zijn van opvang? Concreet, haalt deze wet ook de prikkel weg om de asielinstroom te beperken?

Voorzitter. Mijn laatste punt is het draagvlak. Er is al heel wat gediscussieerd over de gemeenten die niet genoeg opvangplaatsen willen bieden. Heel vaak wordt dat geschaard onder het kopje onwil. Zeker, er zijn gemeenten die gewoon hun snor drukken. Dat vindt de SGP onwenselijk. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Tegelijkertijd leven er bij gemeenten ook reële zorgen. Naast statushouders, Oekraïners, arbeidsmigranten en de eigen inwoners moeten zij ook nog eens asielzoekers onderdak bieden. Wat zegt de staatssecretaris tegen gemeenten die vragen: waar haal ik de ruimte en de huizen vandaan?

Voorzitter. Deze wet is in de Tweede Kamer nog ruim voor de verkiezingen behandeld. In het verkiezingsreces, of beter gezegd in de verkiezingscampagne, heeft ook deze wet een belangrijke rol gespeeld. De uitkomst van de verkiezingen laat zien hoe de bevolking aankijkt tegen het asielvraagstuk. Voor de SGP is dat een belangrijk ijkpunt, ook als het gaat om de betrouwbaarheid richting de kiezers. Mijn fractie had het passend gevonden als dit wetsvoorstel controversieel verklaard was. De Kamer heeft daar niet voor gekozen. Maar het klemt temeer door de ontwikkelingen die voor en na de verkiezingen zichtbaar waren binnen de partijen die het demissionaire kabinet steunen. Daardoor komt het niet over als hele stabiele wetgeving. Wantrouwen in de politiek komt onder meer doordat politici bij problemen steeds vaker moeten zeggen: daar gaan we niet over. Dit probleem gaan we nu ook loslaten op lokale bestuurders. Er is geen lokaal draagvlak voor een azc. De burgers beklagen zich bij lokale politici. Die laatsten kunnen vervolgens alleen maar zeggen: het moet van Den Haag. Dat is funest voor het vertrouwen en het ondermijnt de lokale economie.

Ten slotte, voorzitter. Het oordeel van de Raad van State is stevig en valt onder de categorie: niet indienen, tenzij het is aangepast. Het gros van de opmerkingen van de Raad van State die tegemoet zouden komen aan het tenzij, is echter door de regering terzijde geschoven. Dat helpt niet, vindt de fractie van de SGP. Maar net als altijd luisteren we graag naar de beantwoording door de regering.

Voorzitter. Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank aan meneer Schalk. Dan geef ik het woord aan de heer Van der Goot namens de fractie van OPNL.