Plenair Van Apeldoorn bij behandeling Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2024 en invoeren capaciteitsfixus bachelor- of ad-opleiding



Verslag van de vergadering van 14 mei 2024 (2023/2024 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.27 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Dank, voorzitter. En nogmaals van mijn kant felicitaties aan collega Van Knapen voor zijn mooie maidenspeech.

Als Eerste Kamer behandelen we begrotingen vaker niet dan wel. Ook in dit geval was het niet het initiatief van mijn fractie om hierover een debat te houden, maar toen andere fracties daaraan behoefte bleken te hebben, wilden wij wel graag meedoen, want dit is een goede gelegenheid om stil te staan bij een van de pijlers van onze samenleving en zeker van onze toekomstige samenleving: het onderwijs. Daarmee is deze begroting wat ons betreft een van de belangrijkste begrotingen.

Voor de transparantie: ik ben zelf al 25 jaar actief in het hoger onderwijs, nu als hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Ook ik heb dus een onderwijshart. Ik weet dat deze minister dat ook heeft. Ik heb veel van zijn inzet in de afgelopen jaren gewaardeerd, niet in de laatste plaats de manier waarop hij zich hard heeft gemaakt voor een sterk en gewaardeerd mbo. We moeten echt af van het stigmatiserende onderscheid tussen laag- en hoogopgeleiden in ons land en we moeten mbo'ers ook als volwaardige studenten gaan zien en behandelen. Dat is nog niet in alle opzichten gebeurd, bijvoorbeeld als het gaat om ons beurzenstelsel. In die zin loopt het beleid nog achter bij de woorden van de minister. Wel is het goed dat de herwaardering van het mbo nu eindelijk is ingezet. Ik hoop dat dit met een nieuw kabinet ook zal worden doorgezet.

Voorzitter. Ondanks het hart voor onderwijs dat deze minister heeft, is de staat van ons onderwijs niet goed. Dat begint bij ons primair en voortgezet onderwijs. Met de basisvaardigheden van lezen, schrijven en rekenen is het slecht gesteld. Net als iedereen ben ook ik enorm geschrokken van het meest recente PISA-onderzoek van eind vorig jaar. Een op de drie heeft bij het verlaten van de middelbare school niet de lees- en schrijfvaardigheid die je nodig hebt om goed te kunnen functioneren in onze maatschappij. We bungelen inmiddels onderaan in Europa. Kan de minister ook ten overstaan van deze Kamer nog eens reflecteren op deze dramatische cijfers? Wat zouden zijn opvolgers op het ministerie van OCW volgens hem moeten ondernemen om dit tij te keren? Het is duidelijk dat dit een overheidstaak is. We zien nu, ook in reactie hierop, een enorme groei van de bijlesindustrie, een parallel circuit van privaat aanvullend onderwijs dat de kansenongelijkheid nog verder vergroot. De minister vindt dit ongetwijfeld ook een onwenselijke ontwikkeling, maar wat is ertegen gedaan?

Wat er volgens mijn fractie in ieder geval zou moeten gebeuren is dat we eindelijk eens het nog steeds dramatische lerarentekort in dit land structureel en effectief aanpakken. Dat is ook dit kabinet niet gelukt. In de grote steden heeft een op de vijf kinderen geen bevoegde leraar voor de klas. In sommige wijken loopt dit nog verder op. De tekorten zijn ongelijk verdeeld en treffen de meest kwetsbare kinderen, zoals in het passend onderwijs, het hardst. Intussen worden wel massaal stagiaires in het onderwijs ingezet, van wie meer dan driekwart geeneens een stagevergoeding krijgt. Dat is een zeer slechte zaak, vindt ook mijn fractie. Kan de minister daar nog iets aan doen? Dagelijks ervaren leraren de dramatische gevolgen van het tekort aan collega's. Door de hoge werkdruk vallen ook veel leraren uit, wat het tekort vergroot. Wat betekent het voor de samenleving als kinderen naar huis moeten omdat er geen docent is om voor hun klas te staan? Graag een reactie van de minister. De kansengelijkheid en de PISA-scores zullen zeker niet verbeteren als het lerarentekort niet drastisch gereduceerd wordt. Is de minister dat met mij eens? Is hij het met mij eens dat deze regering, waarvan hij nu nog demissionair deel uitmaakt, er onvoldoende in geslaagd is om wat aan dat lerarentekort te doen? Heeft hij zelf ideeën over wat er nog meer zou kunnen en moeten gebeuren?

Voorzitter. Dan nog kort terug naar het eigenlijke terrein van de minister. Dat is naast het mbo en het hbo ook het wetenschappelijk onderwijs. Na jaren van desastreuze bezuinigingen is hier door deze regering gelukkig weer meer in geïnvesteerd, zij het dat het aantal studenten ook is toegenomen. Ook goed is dat eindelijk het asociale leenstelsel is afgeschaft. Wel blijft mijn fractie ontevreden over hoe mager de generatie die afhankelijk was van het schuldenstelsel nu gecompenseerd wordt. De rente op studieleningen zou wat ons betreft in ieder geval naar nul moeten, maar is juist enorm omhooggegaan. Het amendement-Omtzigt, dat ervoor moet zorgen dat voor de zogenaamde pechgeneratie de rente in ieder geval weer omlaaggaat, is nog niet uitgevoerd. Er liggen verschillende varianten voor. Waarom is hier niet meer mogelijk, zo vraag ik de minister. Ook vindt mijn fractie het kwalijk dat de basisbeurs nu alweer omlaaggaat met meer dan €164 per maand, terwijl de kosten voor studenten niet lager zijn geworden. De SP wil de basisbeurs juist structureel verhoogd zien. Waarom heeft de minister geen ruimte kunnen maken in zijn begroting om dat in ieder geval voor volgend jaar te regelen?

Voorzitter. Dan bijna tot slot het amendement-Martens-America, waarover net al is gesproken, dat een numerus fixus mogelijk maakt voor anderstalige varianten. Richting de heer Van Meenen zeg ik dat ik zijn motie afwacht. U heeft gelijk dat het amenderen van materiële wetgeving via een begroting niet per se de wenselijke route is, maar het is nu eenmaal een feit en daarmee is dit onderdeel van de wet. Inhoudelijk is mijn fractie voor dit amendement. Het is van groot belang dat we de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in Nederland, en van Nederlandstalige opleidingen in het bijzonder, waarborgen. Dat kan eigenlijk ook geen uitstel velen. Dat onderwijs staat zeker onder druk door de explosieve groei van Engelstalig onderwijs. Dat probleem is niet overal even groot, maar waar die druk zo groot is dat ook de toegankelijkheid in gevaar komt, is het belangrijk dat universiteiten dit instrument in handen hebben om zo de instroom bij bepaalde Engelstalige varianten te kunnen beperken. De stelling dat dit discriminatie is op basis van nationaliteit is wat mij betreft niet aan de orde. Dat suggereert een beetje dat mensen die in Nederland komen studeren, een recht hebben op Engelstalig onderwijs, en waarom dan niet ook Franstalig, Spaanstalig of Baskisch of Koreaans, zou ik eraan willen toevoegen.

De heer Van Meenen i (D66):

Ik begrijp dat allemaal, maar even voor de helderheid, de heer Van Apeldoorn doet nu net alsof het een soort natuurverschijnsel is dat er zo veel Engelstalige opleidingen zijn, dat het de universiteiten is overkomen. Maar het zijn toch de universiteiten zelf geweest die ongeveer hun hele master in het Engels zijn gaan aanbieden en die steeds meer bacheloropleidingen in het Engels zijn gaan aanbieden, met maar één doel, namelijk zo veel mogelijk mensen van buiten halen, waar ook een financiële component in zit? Daar zit toch ook een deel van de oplossing? Het is toch niet zo dat de universiteiten nu willoos moeten wachten tot er in Den Haag een keer iets gebeurt? De universiteit — ook die van de heer Van Apeldoorn — heeft toch zelf instrumenten om die instroom te beperken?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Volgens mij stelt de heer Van Meenen nu twee verschillende dingen. Het ene is dat de universiteiten er zelf aan bijgedragen hebben dat die groei van Engelstalige opleidingen de afgelopen jaren enorm is geweest, en misschien ook wel is doorgeschoten. Dat ben ik met de heer Van Meenen eens. Overigens is dat wel degelijk ook gestimuleerd door de politiek. Het heeft ook te maken met het model van financiering of bekostiging dat we in Nederland hebben, waarbij je betaald krijgt per student. Wat mij betreft is dat een enorme perverse prikkel geweest voor de universiteiten om maar zo veel mogelijk studenten te trekken. Op mijn universiteit is er ook over gesproken, na de brexit: dit is een kans, want zo kunnen we groeien en meer studenten uit het buitenland trekken, uit Duitsland et cetera; dat hebben we nodig om geld in het laadje te brengen. Ook daar heeft de politiek een gedeelde verantwoordelijkheid met de universiteiten die daarvoor gekozen hebben.

Nu kunnen universiteiten er natuurlijk wat aan doen, als een opleiding enorm uit de kluiten gewassen is, bijvoorbeeld door minder in te zetten op werving voor die opleiding. Maar dat is soms niet genoeg. Als er een Engelstalige opleiding is, bijvoorbeeld Psychology, net over de grens, en er geldt geen numerus fixus, dan kan iedereen vanuit Duitsland in principe die opleiding volgen, ook nog een keer met een basisbeurs. Als je dan een Nederlandstalige variant hebt waarvoor zich maar enkele tientallen studenten inschrijven, dan is er dus een goede reden om te differentiëren. Volgens mij is dat geen discriminatie op basis van nationaliteit, maar dan maak je onderscheid op basis van taalvaardigheid. Er zijn ook Nederlanders, bijvoorbeeld uit andere landsdelen, die misschien beter Engels dan Nederlands spreken. Er zijn ook niet-Nederlanders die hier al jaren wonen en uitstekend Nederlands spreken en misschien minder goed Engels kunnen. Dan maak je een ander soort onderscheid dan op basis van nationaliteit.

De heer Van Meenen (D66):

Nee, maar dat noemen we dan een indirect onderscheid. Je maakt feitelijk geen onderscheid op grond van nationaliteit, maar door de taal maak je dat wel. Zo ver zijn we inmiddels. In Duitsland was dat destijds niet zo. Daar werd het onderwijs gewoon in het Duits gegeven. Als je er zin in had om dat in het Duits te doen, dan ging je dat volgen. Zo zou het in Nederland ook kunnen zijn, maar zo is het niet. We faciliteren dat allemaal.

Nogmaals, er is geen verschil van opvatting over dat dit instrument bij die instellingen terecht moet komen. Maar is de heer Van Apeldoorn niet met mij van mening dat dat dan ook wel met een zekere zorgvuldigheid moet gebeuren? Is het niet de rol van de Eerste Kamer om te zien dat zo'n geïsoleerde maatregel niet omgeven wordt door enige zorgvuldigheid en door maatregelen die ook die internationale student zo nodig beschermen? Zou dat niet de koninklijke weg zijn?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Nogmaals, over dat eerste punt hoeven we nu misschien niet heel lang een discussie te voeren. Volgens mij is het geen aantasting van grondrechten en is het ook geen indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. Je maakt gewoon een gerechtvaardigd onderscheid op basis van taalvaardigheid. Maar ik ben altijd voor zorgvuldigheid. Of dat in dit geval nodig is en op welke manier dat nodig is: ik begrijp dat er een motie aankomt … Nee?

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb een toezegging gevraagd.

De heer Van Apeldoorn (SP):

U heeft een toezegging gevraagd. Nou, goed. Ik wacht het antwoord van de minister af. Ik denk dat het goed is dat er nog een keer goed naar gekeken wordt.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Ik vervolg mijn betoog, voorzitter. Tot slot. Gisteren nam ik als hoogleraar aan de Vrije Universiteit met collega's en studenten deel aan een zogenaamde walk-out voor Palestina, een protest uit solidariteit met het Palestijnse volk tegen de waarschijnlijke genocide die in Gaza plaatsvindt en voor een academische boycot. Dat wil zeggen: voor het verbreken van institutionele banden tussen mijn universiteit en andere universiteiten en Israëlische academische instellingen die medeplichtig zijn aan de instandhouding van de bezetting en bovenal aan de oorlog tegen Gaza, waarin Israël onschuldige burgers, vrouwen en kinderen doodbombardeert. Het was een indrukwekkende en ook een vreedzame demonstratie, tot het einde.

En ja, uiteraard vind ook ik de vernielingen die daarna, dus na afloop, door enkelen zijn gepleegd in het universiteitsgebouw, verwerpelijk vandalisme. Geweld, van welke kant dan ook, is nooit een oplossing. Maar ik hoop heel erg — en ik hoop dat de minister dat met mij hoopt — dat ondanks het toenemende repressieve politieke klimaat studenten en medewerkers ook in de toekomst dit in vrijheid en in veiligheid kunnen blijven doen: demonstreren tegen wat zij zien als onrecht, ook en juist op hun eigen campus. Ik maak me zorgen om die vrijheid als ik bijvoorbeeld zie dat universiteiten met protocollen komen waarin het absurde verbod staat op het uitdelen van flyers, zoals, naar ik begrepen heb, bij de Universiteit Utrecht. Is de minister het met me eens dat dat bijvoorbeeld een ongewenste beperking is van de vrijheid van meningsuiting en bovenal ook van de publieke democratische ruimte die een universiteit ook moet zijn? Graag een reactie van de minister.

Ik dank u, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is tot slot het woord aan de heer De Vries namens de SGP.