Verslag van de vergadering van 21 mei 2024 (2023/2024 nr. 32)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.19 uur
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met de heer Jaspers te feliciteren met zijn maidenspeech. Dit lijkt mij een mooi voorstel om als vertegenwoordiger van de BBB-fractie een maidenspeech over te houden.
Voorzitter. In onze westerse wereld zijn heel veel dieren op de een of andere manier gedomesticeerd om te leven als huisdier of om te worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten. Hierdoor is een speciale verantwoordelijkheid van de mens voor deze gehouden dieren ontstaan. Het denken over dierenwelzijn is ook in ons land in de loop der jaren geëvolueerd. De intrinsieke waarde van een dier, dus los van de gebruikswaarde die de mens eraan toekent, is al sinds 1970 als begrip erkend in de Wet op de dierproeven en later ook opgenomen in de Flora- en faunawet. Ook in de dierenwelzijnsregelgeving die opging in de Wet dieren, speelde de intrinsieke waarde van het dier een belangrijke rol.
Dat de huisvesting van dieren aan hen moet worden aangepast en niet andersom werd al eerder benoemd door het tweede paarse kabinet in 2002 en het kabinet-Balkenende IV in 2007. Deze zorgplicht is echter niet concreet ingevuld. Dat bleek ook uit de evaluatie van de Wet dieren in 2020. Het amendement-Vestering sloot hierop aan. Het voorliggende wetsvoorstel is een resultaat van afspraken in het kabinet-Rutte IV waarbij de discussie zich toespitst op het amendement-Vestering uit 2021. De in dat amendement-Vestering genoemde doelen met betrekking tot het kunnen houden van dieren in een bepaald houderijsysteem of een bepaalde wijze van huisvesting zonder een dier pijn te doen of letsel toe te brengen dan wel de gezondheid of het welzijn ervan te benadelen worden gehandhaafd, maar de wijze waarop dat wordt ingevuld, wordt nog nader bepaald via AMvB's.
Het voorliggende wetsvoorstel stelt de intrinsieke waarde van dieren vast als wezens met gevoel die pijn en plezier kunnen ervaren. Nieuwe stalontwerpen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan een dierwaardige veehouderij. Uiterlijk in 2040 zouden alle stallen en het diermanagement in Nederland de zorgplicht moeten kunnen borgen op het gebied van de zes leidende principes van de Raad voor Dieraangelegenheden. De hiertoe op te stellen AMvB's dienen deze doelen te concretiseren op basis van nog te formuleren convenantafspraken die met de totale veesector, ketenpartners en de markt zullen worden gemaakt. Het gaat om een eigen AMvB per landbouwhuisdier met duidelijkheid over de eigen gedragsbehoeften binnen een dierwaardige veehouderij met reële overgangstermijnen om dit te realiseren. Binnen een jaar na aanvaarding van dit voorstel door de Eerste Kamer zouden al AMvB's moeten worden geformuleerd met betrekking tot het houden van varkens, melkvee, kalveren en pluimvee.
Voorzitter. Het wetsvoorstel sluit, zoals gezegd, aan bij de doelstellingen van amendement-Vestering. Het voorstel ziet toe op dieren in de veehouderij, het stoppen met pijnlijke ingrepen en het voorzien in de gedragsbehoeften van de betreffende dieren. Het voorziet kortom in een toekomstgerichte dierwaardige veehouderij met veel aandacht voor de respectvolle omgang met dieren binnen een nog steeds robuuste sector. Hoewel het voornemen zoals gecodificeerd in het amendement-Vestering al twintig jaar oud is, was de formulering niet heel concreet en daarmee minder goed toepasbaar en handhaafbaar. Nu is bovendien duidelijk vastgelegd dat het gaat om veehouderijdieren en is de timing ruimer geformuleerd met de mogelijkheid van het formuleren van tussendoelen op weg naar 2040. Het valt de Partij voor de Dieren te prijzen dat zij zich in de Tweede Kamer, zij het knarsetandend, heeft aangesloten bij de datum van 2040.
Voorzitter. Vanuit het standpunt van uitvoerbaarheid kan de VVD zich vinden in het voorliggende gewijzigde wetsvoorstel met de wet als kaderwet die nader wordt ingevuld op basis van het met het totale veld via convenantafspraken bereikte draagvlak. Bepalend daarbij is wel een aantal randvoorwaarden, die uitvoerig aan bod kwamen tijdens de vorige week gehouden, zeer informatieve deskundigenbijeenkomst. De VVD stipt daarbij enkele aandachtspunten en oproepen uit het veld aan waarop zij graag een reflectie van de minister hoort. Wij begrijpen vanzelfsprekend de demissionaire status van de minister, maar horen toch graag zijn visie op een aantal punten. Dat is vast ook nuttig voor het overgangsdossier voor zijn opvolger, zeker nu blijkt dat het hoofdlijnenakkoord van het beoogde nieuwe kabinet op dit punt aansluit bij de lijn van het voorliggende voorstel.
We gaan op weg naar een toekomstbestendige en nog meer dierwaardige veehouderij, waarbij ook gesproken wordt over flankerend beleid. De genoemde randvoorwaarden zijn van beleidsmatige, juridische en financiële aard. Zet zo veel mogelijk in op doelvoorschriften. Hiermee worden flexibiliteit en maatwerk mogelijk en krijgt innovatie de ruimte. We horen graag een nadere toelichting van de minister in aanvulling op zijn antwoorden in de nota naar aanleiding van het tweede verslag.
De AMvB's moeten toetsbaar zijn voor de NVWA en tegelijkertijd managementruimte aan de boer geven. We begrijpen dat er via de convenanttafel wordt gewerkt aan de juridische borging, maar hoe ziet de minister die juridische borging?
Zorg voor een versnelling van de vergunningverlening bij de landelijke overheid, de provincies en de gemeenten. Het traject voor het bouwen van een nieuwe stal duurt nu ongeveer vijf tot zeven jaar. Lever hulp bij de versnelde afschrijving van investeringen. Nu ligt die periode op 30 tot 40 jaar. Zorg voor voldoende verdiencapaciteit, dus voldoende afzetmarkt, ook in relatie tot het Europese en mondiale speelveld.
De voorzitter:
Mevrouw Kluit namens GroenLinks-Partij van de Arbeid en waarschijnlijk mede namens Volt.
Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter ...
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Voorzitter, zou u mijn klokje willen stilzetten?
De voorzitter:
Dat heb ik zojuist gedaan.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Dank u wel.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Dat is belangrijk.
Mevrouw Klip-Martin stelt een aantal vragen die wij ook hebben. We hebben nu tegelijkertijd zicht op wat de nieuwe coalitie wil. Daar gaat de minister natuurlijk geen antwoord op geven, maar ik hoop dat u dat wel doet. Daarin zijn middelen voor de landbouw ter beschikking gesteld, maar dat is ongeveer een kwart van wat er nodig is voor een dierwaardige houderij tot 2040. Misschien kunt u reflecteren op dat bedrag en op de vraag of de minister of zijn opvolger daarmee in staat wordt gesteld om te komen tot een dierwaardige veehouderij.
De voorzitter:
Op de agenda van vandaag staat het nu voorliggende wetsvoorstel. Graag binnen die kaders blijven.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Ik wilde net zeggen dat ik dat wel zou kunnen, maar dat ik dat niet ga doen. Het debat over het hoofdlijnenakkoord is morgen in de Tweede Kamer. Daar hoort die discussie, ook over geld, in eerste instantie thuis en niet hier.
Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):
Dan stel ik een iets andere vraag. Vindt u dat deze wet voldoende geïnstrumenteerd moet worden voordat wij tot een goede beoordeling en stemming kunnen overgaan?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Ik vind dat deze wet goed flankerend beleid behoeft, maar ik ga niet zo ver dat dat zou betekenen dat we nu nog niet kunnen stemmen. Ik wacht graag de antwoorden van de minister af. Nogmaals: wat we hier bespreken, is in lijn met het hoofdlijnenakkoord. Bovendien komt er ongetwijfeld een overdrachtsdossier voor zijn opvolger.
Voorzitter. Zorg voor voldoende verdiencapaciteit, dus voldoende afzetmarkt, ook in relatie tot het Europese en mondiale speelveld. Zorg ook voor ruimte voor proeftuinen en experimenten en, niet onbelangrijk, een onafhankelijke autoriteit. Hierover bestaat brede consensus, van LTO tot de Dierenbescherming. Die autoriteit moet breed monitoren of er voldoende voortgang bij alle partijen wordt geboekt in de richting van de geformuleerde doelen, of de randvoorwaarden voldoende worden ingevuld en hoe de wisselwerking is tussen de internationale en Nederlandse markt. Ook de overheid wordt bij de les gehouden.
Hierbij wordt vaak het succesvolle voorbeeld genoemd van de Autoriteit Diergeneesmiddelen bij het fors terugdringen van met name het antibioticagebruik in de veesector. We hadden het hier vorige week ook al even over met de woordvoerders. Het succes van deze autoriteit kwam vooral door het vertrouwen van de sector in de deskundigheid van de personele bezetting van de autoriteit, die voornamelijk uit dierenartsen bestaat. Hoe gaat de regering de inhoudelijke kwaliteit en de objectiviteit van de nieuwe autoriteit dierwaardigheid bewaken, zo vragen wij de minister.
Voorzitter. Het wordt druk op het boerenerf, met belangrijke uitdagingen op het gebied van stikstof en CO2-reductie. Ik noem er enkele: het aflopen van de derogatie, het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering en het halen van de kwaliteitsdoelen van de Kaderrichtlijn Water. Wij horen dat er een parallel convenanttraject loopt over deze verduurzaming van de veehouderij. Het is in onze ogen cruciaal dat de uitkomsten van dit traject, dat gericht is op de NPLG-doelen, worden meegenomen in de AMvB's, zodat er logische combinaties gemaakt kunnen worden zonder dat daarbij vertraging wordt opgelopen. Hoe ziet de minister dat deze noodzakelijke en door veel collega's benoemde integraliteit wordt uitgewerkt in de praktijk?
Voorzitter. Tijdens de genoemde deskundigenbijeenkomst werd het kabinet opgeroepen een visie op de toekomstige voedselvoorziening te ontwikkelen, een visie op wat voor veesector we in Nederland en Europa eigenlijk zouden willen hebben, inclusief een kritische blik op de huidige verhouding tussen baten en lasten. De VVD-fractie kan zich vinden in die oproep om een brede visie op voedsel, die ontegenzeggelijk een relatie heeft met het voorliggende voorstel. Maar dat is een discussie die, hoe interessant ook, in eerste instantie thuishoort in de Tweede Kamer en dit is bovendien niet de vraag die hier vandaag voorligt.
Voorzitter, afsluitend. We hebben een professionele, succesvolle agrarische sector, die ook innovatief is op het gebied van dierenwelzijn. Laten we die sector koesteren en daarbij het internationale perspectief betrekken, maar wel met medeneming van de genoemde eigentijdse eisen. Ook via eigen keurmerken, zoals de keurmerken PlanetProof of Beter Leven, worden belangrijke vorderingen geboekt. Op basis van deze particuliere, bovenwettelijke en door de markt gefinancierde keurmerken worden voortdurend stappen gezet op het gebied van diergezondheid, landschap, duurzaamheid en huisvesting. Ook hier wordt dat keurmerk onafhankelijk getoetst. Hierbij dient de nationale wetgeving eigenlijk als garantie van de bodem "om de bodem te verhogen en zo de achterblijvers mee te krijgen", aldus de zegsvrouwe van LTO vorige week.
Voorzitter. Er is een uitdrukking: elke generatie bouwt haar eigen stal. Wij denken dat de invulling van de AMvB's met de genoemde noodzakelijke randvoorwaarden daar een toekomstgerichte ondersteuning aan kan geven. Met dit voorstel kunnen belangrijke en in de ogen van de VVD ook noodzakelijke stappen gezet worden in de geest van het amendement-Vestering, maar concreter en qua timing realistischer en daardoor beter haalbaar, handhaafbaar en zeker ook doeltreffender. Maar vanzelfsprekend zijn we eerst geïnteresseerd in de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip. Er is een vraag voor u van mevrouw Visseren-Hamakers namens de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):
Mevrouw Klip-Martin zegt dat elke generatie haar eigen stal bouwt. We weten dat het debat over dierenwelzijn in de veehouderij al decennialang voortgaat. Hoe ziet mevrouw Klip de einddatum van 2040 in het voorliggende voorstel, gezien het feit dat we al decennialang bezig zijn? Kunnen we dus niet sneller dan in 2040? Als de vorige generatie de stal had gebouwd volgens de vigerende wetten en regelgeving, hadden we dan niet nu al klaar kunnen zijn met de transitie naar een dierwaardige veehouderij?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Kijk, dit is het wetsvoorstel dat nu voorligt. We redeneren nu dus vanuit het huidige wetsvoorstel. Volgens mij hebben we het daar vorige week ook uitvoerig over gehad met mevrouw Van de Ven, die LTO vertegenwoordigde. We weten niet wat de beste innovaties zijn over tien jaar of over vijftien jaar. Als je nu een stal bouwt, zul je als boer dus gevrijwaard moeten zijn van extra eisen, omdat je niet van boeren kunt verwachten dat ze elke vijf jaar een nieuwe stal bouwen. Als de onderliggende gedachte achter uw vraag is of we nu moeten beginnen, is mijn antwoord driewerf ja, maar laten we de sector wel de tijd geven. In mijn ogen heeft de sector die tijd ook gebruikt, want ik begreep vorige week van de heer Roest, de voorzitter van de convenanttafel, dat er hele gedetailleerde, uitgewerkte plannen liggen, maar dat er even gewacht wordt op de ontwikkelingen in Den Haag. Dus ja, vandaag beginnen, maar wel de ruimte geven om innovaties toe te passen. Dan zal een stal die je over twaalf jaar bouwt, er weer anders uitzien dan een stal die over een jaar gebouwd wordt.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Dat is nou net het probleem dat ik probeerde aan te kaarten: we moeten niet vandaag beginnen, maar we zijn al decennialang bezig. Hoe reflecteert mevrouw Klip op het feit dat we nu doelstellingen aan het formuleren zijn voor 2040, terwijl er in 1986 al Europese richtlijnen waren op het niet routinematig toepassen van ingrepen? Kunt u daarop reflecteren?
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Als je met de kennis van nu en de visie die we nu hebben, terugkijkt — dat geldt niet alleen voor de veehouderij; ik denk dat dit ook geldt voor vijfhonderd andere onderwerpen — denk je: god, hadden we het misschien beter zus of zo kunnen doen of hadden we niet toen al kunnen beginnen? Ik denk dat het heel waardevol is dat dit hanteerbare en haalbare wetsvoorstel nu voorligt, waarbij er een belangrijke rol ligt voor de convenanttafel, zoals ik de heer Jaspers ook hoorde zeggen, en voor de kenners uit het veld, of dat nou de boeren, de ketenpartners of de markt betreft, om te zorgen dat we inderdaad haalbare doelen nastreven in de geest van het amendement-Vestering. Dat hebt u mij ook een aantal keren horen zeggen.
Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):
Het was niet alleen wenselijk geweest als we het eerder hadden gedaan maar het was ook wettelijk verplicht.
Mevrouw Klip-Martin (VVD):
Maar u kunt niet van mij verwachten dat ik over iets anders ga praten dan het wetsvoorstel dat nu voorligt want dat is onze taak.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer De Vries namens de SGP.