Plenair Janssen bij behandeling Wet versterking participatie op decentraal niveau



Verslag van de vergadering van 28 mei 2024 (2023/2024 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.01 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb dit wetsvoorstel twee keer voorbereid. Eén keer voor de voorziene datum van een aantal weken geleden en nog een keer voor vandaag. Dat twee keer voorbereiden had, behalve de veranderde datum, nog een reden. Ik wist eerlijk gezegd echt niet wat ik met het wetsvoorstel aan moest. Wie kan er immers tegen participatie zijn? Hoe kritisch moet je dan nog zijn? Gaat het dan alleen nog over punten en komma's? Dat ongemak bleef na mijn eerste voorbereiding knagen, ook na het herhaaldelijk lezen van de 36 pagina's memorie van toelichting. Ik vond het eerlijk gezegd heel veel tekst voor een wetsvoorstel waarvan de Raad van State constateerde dat nut, noodzaak en effectiviteit niet aangetoond werden.

Wat gaat er nu zo fout bij het lokale en regionale bestuur dat de rijksoverheid met een wet moet komen om dat te repareren? Dat is mijn vraag. De bijlage met honderden en nog eens honderden voorbeelden schetst namelijk een ander beeld. Het kan al en het gebeurt al. Kan de minister nog eens kort duiden wat er misgaat als deze wet er niet komt? Heeft de wet daadwerkelijk het effect waar die voor bedoeld is? Als er verbetering nodig is, moet dat per se met een wet of kan het ook op een andere manier?

Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer ik erover las en hoe meer ik de voorbeelden uit mijn eigen praktijk, provinciaal en gemeentelijk, naar boven haalde, des te meer begon ik te twijfelen over nut en noodzaak van de wet in deze vorm, eigenlijk in lijn met wat de Raad van State als kritiek op dit wetsvoorstel al naar voren bracht. Ik ben het eens met het doel, maar het middel is niet effectief.

Die twijfels werd vorige week nog eens gevoed bij het lezen van het jaarverslag van de Nationale ombudsman over 2023, met als titel Burgerperspectief, een manier van doen. De heer Van Zutphen sloeg de spijker op de kop toen hij het volgende zei: "De overheid heeft de wilde neiging om bij problemen nieuwe wetten en regels te maken, terwijl dat vaak niet in het belang van de burgers is. Die zijn beter geholpen als er goed naar hen wordt geluisterd. De overheid moet dan ook haar gedrag veranderen in plaats van zich te verschuilen achter telkens nieuwe systemen." De kern van zijn opmerkingen raakt wat mij betreft ook aan dit wetsvoorstel. Het gaat om houding en gedrag van de overheid. Daarin heeft hij gelijk. Je kunt verordeningen opleggen tot je een ons weegt, maar als de gemeente, de provincie of het waterschap er niets mee doet, helpt het niet. Dan worden verordeningen, of het nu een inspraakverordening of een participatieverordening is, dode letters.

Ik zeg daar nadrukkelijk bij dat heel veel gemeenten, provincies en waterschappen nu al op een voortreffelijke manier omgaan met de inspraak, ook heel breed. Maar aan dode letters heeft de burger helemaal niets. Die gemeenten, provincies en waterschappen zijn wat mij betreft dan ook een voorbeeld voor de rijksoverheid van hoe het ook zou kunnen en zou moeten. De afstand tussen overheid en burger wordt naar de mening van mijn fractie met dit voorstel niet kleiner, integendeel. Waar een inwoner iets aan heeft, is als er naar hem wordt geluisterd. Ik zeg de Ombudsman na: geluisterd. En dus niet aangehoord. Er is een wereld van verschil tussen naar iemand luisteren of iemand aanhoren. Natuurlijk zal iedere overheid naar haar burgers moeten luisteren, want anders is die volgens mijn fractie geen knip voor de neus waard. Als dat niet gebeurt, zal dat niet wijzigen door alleen een inspraakverordening te vervangen door een participatieverordening. Het gaat om gedrag en houding.

Hoe staat het overigens met de afstand van de rijksoverheid naar de burger? Daar hoor ik de mensen die ik spreek toch vooral over. Wat gebeurt daar? Die afstand zal nog verder toenemen naarmate de rijksoverheid meer regie gaat nemen. We zullen meer en meer ingrepen van het Rijk in de leefomgeving van de burgers gaan zien, met voorlichtingsavonden waar, zo is de ervaring, nog een keer wordt uitgelegd en benadrukt dat het alleen op de manier van het Rijk kan. Zou het Rijk niet bij zichzelf moeten beginnen als lichtend voorbeeld en dat optreden als lichtend voorbeeld moeten gebruiken om ook andere overheden de goede weg te wijzen? Zoals gezegd, er zijn heel veel gemeenten, provincies en waterschappen waar het Rijk een voorbeeld aan kan nemen als het gaat om het verkleinen van de afstand tot de burgers. Graag een reactie van de minister op dit punt. Waarom begin je als rijksoverheid niet bij jezelf?

Een ander punt dat ik vaststel, is dat dit wetsvoorstel misschien wel past in een wat bredere ontwikkeling, namelijk het introduceren van steeds meer informele, vormvrije en vrijblijvende participatie aan de voorkant, maar wel met als keerzijde de formele rechtsbescherming. We zien dit aan een wetsvoorstel dat ons nog te wachten staat. De fractie van de SP vindt dat een slechte weg die is ingeslagen. We komen daar op een later moment nog over te spreken als het betreffende wetsvoorstel of enig ander wetsvoorstel met die strekking de Eerste Kamer bereikt.

Natuurlijk zullen mensen voor meer betrokkenheid zijn bij de plannen die hun leefomgeving raken. Maar of de mensen ook in ruil daarvoor voor het inperken van hun rechtsbescherming zullen zijn, waag ik te betwijfelen. Ik hoor graag de reactie van de minister op dit punt. Ik wijs hier nu op, bij de behandeling van dit wetsvoorstel, omdat je erop kunt wachten dat straks het argument zal worden: dat verminderen van de rechtsbescherming is geen probleem, want de participatie aan de voorkant is immers versterkt. Wij vinden dat een oneigenlijk argument.

Mevrouw Roovers i (GroenLinks-PvdA):

Dit vind ik een intrigerende passage uit uw bijdrage. Daar zou ik graag iets meer over horen. Waar doelt de heer Janssen precies op? Welke concrete aanwijzingen dat die twee zaken verband houden heeft de heer Janssen als hij hierover spreekt? Zijn er concrete aanwijzingen?

De heer Janssen (SP):

Ik verwijs naar het wetsvoorstel dat nu in de Tweede Kamer in behandeling is. Dat gaat over het beperken van de formele rechtsbescherming bij bijvoorbeeld de woningbouwopgave. Dat wetsvoorstel betreft het afschaffen van het hoger beroep in het ruimtelijk domein en alles nog bij één instantie. Dat zit eraan te komen. Wat was het tweede deel van de vraag van mevrouw Roovers?

Mevrouw Roovers (GroenLinks-PvdA):

Mijn vraag is eigenlijk: zijn er aanwijzingen dat die twee samenhangen of is het een verband dat de heer Janssen op eigen titel legt?

De heer Janssen (SP):

Nee, als beide zich realiseren, zie ik daar een feitelijke situatie ontstaan. Ik wil tegen niemand zeggen dat dit bewust zo gebeurt, maar ik stel feitelijk vast wat er gebeurt als beide plannen doorgang vinden. Ik heb gezegd dat wij een onderlinge verwijzing daarnaar een oneigenlijk argument zouden vinden.

Mevrouw Van Langen-Visbeek i (BBB):

Denkt u niet dat het bij participatie ook vaak een probleem is dat er bepaalde verwachtingen worden gewekt die vervolgens door regelgeving of wat dan ook niet kunnen worden waargemaakt? Dat is mijn vraag.

De heer Janssen (SP):

Daar zal ik zo nog antwoord op geven, want ik kom daar verderop in mijn betoog nog op terug. Ik denk dat dit zo is.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Janssen (SP):

Kijkend naar de praktijk, stelt mijn fractie vast dat zowel de participatie als het uitdaagrecht nu al volop in de praktijk uitvoering krijgen. Kijk naar de lange lijst met voorbeelden die ons is toegestuurd. Die is zeker niet uitputtend. Net als de minister stellen ook wij vast dat het bij veel overheden nog niet gebeurt. Maar zoals ik al eerder in mijn betoog aangaf, zal dat met een participatieverordening in plaats van een inspraakverordening niet veranderen als die overheden er zelf niet van doordrongen zijn dat je op deze wijze met je burgers moet omgaan. In plaats van een inspraakverordening negeren ze dan een participatieverordening die hun als modelverordening is aangereikt. Dat heeft alles te maken met de houding en het gedrag van de overheid, waar de Ombudsman zo nadrukkelijk op wijst. Die houding en dat gedrag veroorzaken afstand tussen overheid en burger. Die houding bevestigt voor de burger het aloude gezegde: met hoge heren is het kwaad kersen eten. Die hoge heren uit het gezegde doen immers wat ze zelf willen. De burger kan praten als Brugman, maar het leidt tot niets. Dat is hetgeen we aan alle kanten moeten vermijden en wat we moeten doorbreken. Alleen een verordening die inhoudelijk verder niks afdwingt maar alleen een mogelijkheid geeft — mogelijkheden die er nu ook al zijn — vinden wij gewoon onvoldoende.

Natuurlijk heeft mijn fractie veel lof voor al die gemeenten, provincies en waterschappen die wel naar hun inwoners luisteren en ook daarnaar handelen. Dan begrijpen inwoners ook, op voorwaarde dat je die serieus neemt en ook zo behandelt, dat je niet altijd je gelijk kunt krijgen. Dat is een belangrijke kanttekening die ik wil plaatsen bij het wekken van een te groot verwachtingspatroon met de nu voorgestelde participatieverordening. Meepraten vooraf, tijdens en na leidt niet automatisch tot uitvoering van jouw wensen. Dat kan echt niet voor iedereen. Ook daar waarschuwt de Ombudsman voor: wees voorzichtig met het wekken van verwachtingen die je niet waar kunt maken.

In de kern regelt dit wetsvoorstel dat de burger de overheid aan mag spreken. Wat mijn fractie betreft zal de houding echter moeten zijn dat de overheid zichzelf verplicht voelt om de burger zelf op te zoeken, te luisteren en daarnaar te handelen.

Voorzitter. Tot slot. De Ombudsman verwoordde het vorige week als volgt: "Burgers zijn geholpen met veranderingen in het gedrag van de overheid, niet met nog meer systemen." Mijn fractie kijkt daarom uit naar de beantwoording door de minister op de vraag waarom het nu voorgestelde systeem in dit wetsvoorstel daarop een uitzondering zou vormen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Talsma namens de ChristenUnie.