Plenair Talsma bij behandeling Wet betaalbare huur



Verslag van de vergadering van 18 juni 2024 (2023/2024 nr. 36)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u zeer, meneer de voorzitter. Nog geen twee maanden geleden debatteerden wij met deze minister over het brede thema van bouwen en wonen in Nederland. Mijn fractie was bepaald niet de enige die daarbij artikel 22, lid 2 van de Grondwet aanhaalde: "Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid." De opvatting dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om aan dit sociale grondrecht invulling te geven, bleek breed gedragen te worden. Er is immers een enorme behoefte aan goede en betaalbare woonruimte. Geruime tijd heeft de overheid geprobeerd met liberalisering en deregulering invulling te geven aan die grondwettelijke opdracht, maar in de afgelopen jaren is in toenemende mate gebleken dat naast de wetmatigheden van de markt, ook wetgeving door de overheid nodig is om voldoende woongelegenheid te bevorderen.

Voorzitter: Vos

De heer Talsma (ChristenUnie):

Dat geldt onder meer voor de huurmarkt, het onderwerp waarover we vandaag spreken. Veel huurders betalen meer voor hun woning dan redelijk is. In en rond de grote steden is het soms zelfs ronduit onredelijk. Door de krapte op de huurmarkt besteden mensen noodgedwongen een groot deel van hun inkomen aan het dak boven hun hoofd en hebben ze minder geld voor andere uitgaven. De huren zijn in de afgelopen jaren fors gestegen, mede door handig gebruik van korte huurcontracten, en verhuurders van woonruimte hebben in die jaren hele fraaie rendementen behaald. Het belangenevenwicht — ik het eraan dat woord te gebruiken — is in de visie van mijn fractie verstoord geraakt. Dat de overheid nu ingrijpt in onder meer de huursector is dan ook in de visie van mijn fractie geen onheuse marktverstoring, maar een correctie op vele jaren van deregulering. Dat vertrekpunt — ook dat woord is bewust gekozen — kan rekenen op de steun van mijn fractie.

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, heeft een buitengewoon sympathiek klinkende naam en een nobel doel, namelijk het werken aan betaalbare huren. Voor veel huurders zal deze wet zeer welkom zijn. Dat blijkt ook uit mails en brieven die wij ontvangen hebben. Veel huurders zijn onvoldoende op de hoogte van hun rechten of blijken niet voldoende in staat om hun recht te halen. Terecht wordt ook daar aandacht aan besteed. Bovendien — het kwam al aan de orde — wordt de werking van het woningwaarderingssysteem met dit wetsvoorstel uitgebreid.

De minister berekende dat de helft van de private woningen onder huidige liberalisatiegrens te duur wordt verhuurd. Huurders betalen gemiddeld €150 per maand te veel. Dat klinkt misschien overzichtelijk, maar dat is voor veel betrokkenen een heel fors bedrag. Die €1.800 op jaarbasis had natuurlijk ook anders besteed of gespaard kunnen worden. Het is goed dat de minister deze groep huurders een stevigere positie geeft.

Geen onderdeel van de sympathieke benaming van de wet, maar wel van de afweging die wij moeten maken, is de notie van het, zoals ik het maar noem, redelijk rendement. Mijn fractie is geen principieel tegenstander van het om commerciële redenen verhuren van woonruimte en scheert bonafide verhuurders niet over één kam met huisjesmelkers of krottenkoningen. Graag steunen wij regelgeving die bijdraagt aan betaalbare huren, maar we hebben ook oog voor de positie van de velen die ons benaderd hebben met grote zorgen over wat deze wet mogelijk betekent voor hun pensioenvoorziening of met angst voor een verliesgevende woning.

In de schriftelijke voorbereiding zijn door verschillende fracties, waaronder de mijne, tal van vragen gesteld over hoofdlijnen en over details. De snelheid en de inhoud van de beantwoording dwingen respect af. Graag maak ik de minister en zijn staf hiervoor een welgemeend compliment.

Die voorbereiding doe ik vandaag niet over. Daarom richt ik mij in dit debat hoofdzakelijk op datgene waar voor mijn fractie nog het grootste vraagteken zit, namelijk de effecten en de mogelijke bijwerkingen van het wetsvoorstel. Voor- en tegenstanders van dit wetsvoorstel hebben in groten getale hun visie met deze Kamer gedeeld, compleet met rekenvoorbeelden, wetenschappelijk onderzoek, prognoses en persoonlijke verhalen. De zonzijde van dit wetsvoorstel licht daarin op in de vorm van verbetering van de huurbescherming, een realistischere huurprijs en meer kansen op de huurmarkt voor groepen die nu te vaak niet aan bod komen. Maar heel nadrukkelijk wordt ook de schaduwzijde belicht. Veel beleggers zijn bezorgd. Zij vrezen voor hun rendement en waarschuwen voor het risico van massale uitponding van huurwoningen. Ook vermoeden zij dat zittende huurders geen toestemming zullen geven voor bijvoorbeeld verduurzaming, omdat woningen met een E-, F- of G-label na een jaar gekort zullen worden op het aantal punten en daardoor goedkoper worden. Bovendien verwachten de verhuurders die verduurzaming niet binnen een jaar te kunnen realiseren. Wat is de reactie van de minister op deze zorgen?

Wat betreft uitponding vraag ik de minister om ons nog eens onderbouwd en heel concreet mee te nemen in zijn beeld van de omvang en de impact van deze te verwachten bijwerking van het wetsvoorstel. De gepresenteerde visies op dit punt gaan diametraal uiteen. Waarop baseert de minister de overtuiging dat dit effect binnen aanvaardbare proporties blijft? Heb ik de minister goed begrepen dat zijn departement met name ook op dit punt niet zal wachten op de evaluatie van de wet, maar ook tussentijds voortdurend de vinger aan de pols zal houden? Graag hoor ik van de minister welke mogelijkheden hij ziet om tijdig en effectief in te grijpen als deze bijwerking substantieel groter zou zijn dan hij nu verwacht. Sprekend over een vinger aan de pols vraag ik de minister ook naar de handhaving door de gemeenten. Zijn zij in staat om per 1 juli hun rol te vervullen? Staat de minister hierover in nauw contact met de VNG en hoe houdt hij zicht op de handhaving?

Voorzitter. Een breed en divers huuraanbod is van belang voor de volkshuisvesting. Ook uit dat begrip — ik vind een mooie term — spreekt iets van de taak van de overheid. Woningverhuur met een redelijk rendement past daarbij. Mijn fractie blijft daarom behalve voor betaalbare huur ook aandacht vragen voor redelijk rendabele verhuur. Ook op dat punt vraag ik de minister om zijn visie nog eens onderbouwd uiteen te zetten. Welke mogelijkheden ziet hij om een redelijk rendement te handhaven? Op welke wijze zouden de effecten van deze wet voor verhuurders bijvoorbeeld fiscaal gedempt kunnen worden? Zijn bijvoorbeeld het veronderstelde rendement in box 3 en de overdrachtsbelasting van 10,4% na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet onredelijk hoog? Zouden die in het Belastingplan 2025 dan ook niet naar beneden bijgesteld moeten worden? Mijn fractie begrijpt wel dat deze minister dat niet eigenstandig kan beslissen en is zich ook terdege bewust van de demissionaire staat van dit kabinet. Toch vraag ik de minister om een toezegging op dit punt, want ook demissionair regeren is vooruitzien.

Zoals ik al eerder zei, steunt de ChristenUnie-fractie het vertrekpunt van dit wetsvoorstel. Dat woord is, nogmaals, bewust gekozen, want ook na eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel is de huurmarkt niet af, laat staan de woningmarkt in breder perspectief. Het is van belang dat deze wet wordt aangevuld met beleid en wetgeving die bijdragen aan een verruiming van de woningvoorraad, betere benutting van de bestaande woonruimte, waarover we tijdens het beleidsdebat al uitgebreid spraken, en ook een gezond evenwicht tussen koop en huur. Graag nog een schets van dat kader en het bijbehorende tijdspad.

Ten slotte vraag ik namens de fractie aandacht voor het mogelijk maken van subsidies en garantstellingen bij de bouw van middelhuurwoningen. Door Europese staatssteunregels kan dat nu niet. De minister gaf al eerder aan dat hij probeert om dat te veranderen, door in Europa te pleiten voor wijziging van het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012. Mijn fractie staat positief tegenover het vergroten van het aanbod in de middelhuur. Ik vraag de minister om nog eens uiteen te zetten welke vormen van overheidssteun mogelijk zouden zijn na zo'n uitbreiding van het vrijstellingsbesluit, ook voor private partijen. Kan de minister daarnaast schetsen welke mogelijkheden er onder het huidige vrijstellingsbesluit zijn en toelichten of die al dan niet worden verruimd door de Wet betaalbare huur?

Met meer dan gebruikelijke belangstelling ziet mijn fractie uit naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Dessing.

De heer Dessing i (FVD):

Ik heb met belangstelling naar het betoog van de ChristenUnie geluisterd. Zoals ik de ChristenUnie ken, is er een duidelijke afweging gemaakt tussen de verschillende argumenten voor en tegen deze wet. Als ik luister naar het betoog kan ik me toch niet aan de indruk onttrekken dat er wel heel veel vragen en opmerkingen, mitsen en maren worden gesteld. Het lijkt alsof we de huisjesmelkers als het ware willen ontzien en daarmee de huurders willen beschermen. Is de ChristenUnie het niet met onze fractie eens dat die balans ook weleens te veel kan doorslaan naar de andere kant, door een overreguleringseffect in deze wet?

De heer Talsma (ChristenUnie):

Nou, ik zou richting collega Dessing willen zeggen dat ik mijn bijdrage ben begonnen met namens mijn fractie te constateren dat te weinig regulering ons in ieder geval niet op het juiste punt heeft gebracht. Mijn fractie hoopt dat deze wet ertoe gaat bijdragen dat regulering wat meer effect gaat hebben. Als de heer Dessing uit mijn bijdrage heeft afgeleid dat de ChristenUnie van plan is om huisjesmelkers te ontzien, dan heeft hij mij verkeerd verstaan.

De voorzitter:

De heer Dessing? Nee? Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Perin-Gopie van de fractie van Volt.