Plenair Klip-Martin bij behandeling Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie



Verslag van de vergadering van 12 november 2024 (2024/2025 nr. 07)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 15.15 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Klip-Martin i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Voorzitter, zoals u vermoedelijk bekend is, wordt deze tijdelijke plenaire zaal van de Eerste Kamer door enkelen van ons ook wel aangeduid met de benaming "scheikundelokaal". Daarbij kan het prachtige kunstwerk achter u, van de hand van kunstenaar Navid Nuur, worden gezien als het periodiek stelsel. Kortom, dit lijkt ons een passende omgeving om het indringend over stikstof te hebben.

Ter voorbereiding op dit debat las ik het boekje Het stikstofweb, een aanrader voor iedereen bij wie, zoals bij mij, de scheikundelessen van vroeger wat zijn weggezakt. Kennis helpt je om een mening te vormen. We zitten met z'n allen gevangen in het stikstofdepositieweb: industrie, bouw, boeren, natuurbeschermers, bezitters van fossielebrandstofauto's, bestuur en politiek. Stikstof is niet het probleem, maar de verbindingen met zuurstof of waterstof, dus nitraat en ammoniak, zijn dat wel. Nitraat komen we vooral in water en bodem tegen, vaak via afspoeling van wegen en het agrarisch erf. Het leidt, samen met fosfaat, tot verontreinigd grond- en oppervlaktewater. Dat is een van de redenen waarom we in 2027 niet volledig gaan voldoen aan de normen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Ammoniak is in Nederland voor een groot deel afkomstig uit de mest van boerderijdieren. Door de verzurende werking van de stikstofdepositie op de bodem kunnen planten en dieren verdwijnen. Dat verschijnsel is inmiddels bijna overal zichtbaar. Het is een van de redenen dat we voorlopig niet voldoen aan de eisen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

De VVD is al veel langer een voorstander van ingrijpen in de uitstoot van onder meer stikstof, niet omdat het moet van Europa, maar omdat we het zelf willen. Het vorige kabinet had zelfs een VVD-minister voor Stikstof en Natuur in zijn gelederen. Natuurlijk niet alleen in de landbouw, maar bijvoorbeeld ook in de industrie en het weg- en vaarverkeer is stikstofreductie noodzakelijk. De VVD onderschrijft dat de landbouw schoner en op sommige plekken diervriendelijker moet, dat natuur en milieu moeten herstellen en dat boeren een nieuw en groener verdienmodel nodig hebben, ten behoeve van onze leefomgeving, mogelijkheden tot klimaatadaptatie, economie en huizenbouw, om maar enkele redenen te noemen. Aangezien de stikstofemissie waarover we het vandaag hebben voor 49% afkomstig is van de landbouw, is daar echt een wereld te winnen. Wat de VVD betreft doen we dat doordacht, evenwichtig, weloverwogen en met respect voor de boer, maar wel duidelijk en effectief. Nietsdoen is al enige tijd geen optie meer. Snelheid is geboden.

Voorzitter. Om die reden bestaat al enige jaren de Europese Nitraatrichtlijn, die dwingende grenzen stelt aan de productie en toepassing van stikstof in de agrarische sector. Nederland heeft daarbij jarenlang een uitzonderingspositie bekleed, maar die houdt via een afbouwregeling in 2026 echt definitief op. De VVD-fractie steunt daarom in principe ook het voorliggende wetsvoorstel van de regering, als invulling van de voorwaarden in de derogatiebeschikking en als een volgende stap in het terugdringen van de stikstofemissie. Het regelt dat de mestplaatsingsruimte afneemt en dat de sectorale mestproductieplafonds navenant worden verlaagd. Bovendien worden dierproductierechten — sorry, mevrouw Visseren — afgeroomd, dus uit de markt gehaald, bij bedrijfsoverdracht of verkoop van dierproductierechten buiten de familiesfeer.

Daarbij komt dat dit kabinet niet bij nul begint. Zo wordt al geruime tijd mest verwerkt via vergisting of verbranding, waarbij groen gas of stroom wordt opgewekt. Er wordt ervaring opgedaan met minder eiwit in het voer en met innovatieve stalconcepten. Ook heeft de regering een brede vrijwillige beëindigingsregeling aangekondigd, boven op de door het vorige kabinet ingestelde Lbv- en Lbv-plusregelingen ten behoeve van boeren en meer specifiek piekbelasters. Parallel hieraan is ook voor akkerbouwgebieden het systeem van de zogenaamde NV-gebieden, met nutriënten vervuilde gebieden, ontwikkeld. Verspreid over het hele land kennen deze gebieden met het oog op een kwetsbare bodem een lagere stikstofgebruiksnorm voor landbouwers. Deze verplichte reductienorm bedraagt per 2025 20%.

Met het vandaag voorliggende wetsvoorstel erkent de regering dat voldoen aan de wettelijk verplichte verlaagde stikstofproductie op dit moment alleen haalbaar is als naast innovaties en andere maatregelen het aantal dieren ook echt afneemt. Meerdere fracties stelden net als de VVD-fractie ook vragen over het "what if"-scenario. Wat als de maximale mestproductieplafonds in 2025 en 2026 wél worden overschreden, KRW-doelen dus echt niet in zicht komen en de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te hoog blijft? Ook dan zal alle inzet erop gericht moeten een generieke korting voor alle bedrijven te voorkomen. De minister verwijst daarbij in haar antwoorden consequent naar de aanpak van de mestmarkt, zoals beschreven in de brief die zij op 13 september jongstleden naar de Tweede Kamer stuurde.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks-PvdA):

Het is altijd een plezier om naar mevrouw Klip te luisteren over landbouw. Ik heb een vraag. U weet veel van water. We zitten op 2% van het bereik van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. In twee à drie jaar moeten wij die doelen realiseren. Hoe realistisch denkt u, met uw kennis, dat het is dat wij met de huidige plannen deze doelen gaan halen?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Niet realistisch. Dat stond ook in mijn tekst.

Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):

Zou u dan liever meer vaart maken om te zorgen dat snel duidelijk is waar we naartoe moeten om die doelen wel te halen?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Het enige antwoord kan natuurlijk "ja" zijn, maar ik heb mij heel erg geconcentreerd op dit wetsvoorstel. Ik denk dat wij over water nog een heel debat samen zouden kunnen voeren, waarbij we het misschien grotendeels met elkaar eens zijn. Of over een langeretermijnlandbouwvisie, waarbij wij uw insteek zeer goed kunnen volgen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Kluit.

Mevrouw Kluit (GroenLinks-PvdA):

Dank. Ik hoop dat wij samen gaan optrekken met de langetermijnvisie.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Op landbouwgebied doen we dat volgens mij al langer, maar niet op alle gebieden.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik had het over de brief die de minister 13 september jongstleden naar de Tweede Kamer stuurde. Daarin wordt ingezet op de vergroting van de verwerkingscapaciteit, waarbij emissies worden gereduceerd, groen gas kan worden opgewekt en nutriënten kunnen worden hergebruikt. Dat gebeurt, zoals gezegd, overigens allemaal al. Daarbij wordt door de minister gesproken over de aanstelling van een bestuurlijke versneller — tegen mevrouw Visseren zeg ik: ook wel "mestgezant" geheten — en over een subsidieregeling. Maar ja, welk budget hoort daar dan bij? Is dat dan een deel van het jaarlijkse bedrag, dat overigens pas in 2026 beschikbaar komt, zo vragen wij de minister.

Ook constateert de VVD-fractie dat de minister in al haar antwoorden verwijst naar het volgend jaar al voldoen aan de derogatie-eisen. Het is goed om bij het antwoord op vraag 33 te lezen dat de implementatie van alle andere verplichtingen in de derogatiebeschikking grotendeels is afgerond. De minister gaat ook consequent in al haar antwoorden niet in op vragen over beide daarbij betrokken Europese richtlijnen. Maar die richtlijnen zijn geen doel op zich. Ze zijn een middel. Ze vormen het noodzakelijke pad om te gaan voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Onderzoek hiernaar is ook verwoord in de motie-Van Campen/Grinwis. Die beide richtlijnen zijn bovendien geen hobbyproject van de Europese Commissie. Ze betreffen Europese afspraken die we zelf mede hebben vormgegeven.

Dan het volgende, om even in het "what if"-scenario te blijven. De VVD-fractie is verheugd om te lezen dat de minister, zoals ook toegezegd in de Tweede Kamer, haar uiterste best zal doen om de aangekondigde vrijwillige uitkoopregeling naar voren te halen en al in 2025 te laten ingaan. Maar wat als die nieuwe vrijwillige uitkoopregeling maar heel beperkt effect blijkt te hebben, zoals het PBL stelt? Hoe kijkt de minister naar deze voorspelling van het PBL? Er is eenmalig 1 miljard als onderdeel van de in het hoofdlijnenakkoord genoemde 5 miljard voor uitgetrokken. Klopt dat? Is dat wel voldoende?

Kortom, als de veelvuldig door de minister genoemde brief van 13 september bedoeld is als plan B, dan moeten er nog wel heel wat onzekerheden worden weggenomen. We horen graag een reactie van de minister daarop.

Dan de maatregelen uit het voorliggende voorstel. Afroming is een essentiële maatregel om onder de afgesproken mestproductieplafonds te komen. Dat komt neer op een verlaging van ongeveer 10% ten opzichte van het sinds 2022 geldende nationale mestplafond. Het voldoen aan de eisen van de derogatiebeschikking heeft de hoogste urgentie en prioriteit en wordt vaak door de minister in haar antwoorden benoemd, teneinde een generieke korting voor alle agrarische bedrijven te vermijden. Naast die generieke korting kunnen ook forse Europese boetes en dwangsommen aan de orde zijn.

Dan nog een keer die brief van 13 september, voorzitter. Wij lezen dat in Brussel gepleit gaat worden voor een aanpassing van de Nitraatrichtlijn en voor een nieuwe derogatietoelating voor het gebruik van RENURE-meststoffen. Kan de minister nader toelichten hoe daarmee de stikstofuitstoot substantieel naar beneden gaat? Zijn de huidige voorliggende maatregelen dan als tijdelijk bedoeld?

Voorzitter. Dan tot slot nog iets over het NPLG, waar al een forse streep door is gehaald. De minister kondigt aan dat de regering een volledig andere koers gaat varen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar allerlei aanstaande brieven. De VVD-fractie vindt dat antwoord volstrekt onvoldoende; wij verwachten van de minister in het debat een antwoord met iets meer inhoud. Vanzelfsprekend wachten wij de antwoorden van de minister met grote belangstelling af.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Klip. Mevrouw Visseren.

Mevrouw Visseren-Hamakers i (PvdD):

Dank aan collega Klip voor het heldere, klip-en-klare verhaal. Die grap is al heel vaak gemaakt.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

U bent niet de eerste die dat grapje maakt.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Daar was ik al bang voor. Mevrouw Klip uit haar zorgen over de vraag of we met deze wet nu wel de doelstellingen gaan halen. Mijn vraag aan mevrouw Klip is dan: wat voor maatregelen zou u voorstellen om ervoor te zorgen dat we die doelstellingen wel op korte termijn halen?

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Daar kan ik nu over gaan speculeren, maar dat ga ik niet doen. Ik ben het heel erg eens met het feit dat we een veel langere langetermijnvisie moeten hebben over waar we met de landbouw naartoe willen, en überhaupt met de ruimtelijke inrichting van ons land. Daarbij spelen natuurlijk ook nog een aantal andere zaken een rol, maar zeker ook de vraag welke plek we de landbouw willen geven. Wat hier nog niet aan de orde kwam, dus los van alle milieudiscussies die we hebben, is dat op het punt van water — ik kijk even naar mevrouw Kluit — we vanaf 2050 helemaal niet voldoende zoetwater hebben om al die landbouwactiviteiten vol te houden. Wil de landbouw in dit land überhaupt voortbestaan, dan zullen we heel anders met onze zoetwatervoorziening moeten omgaan. Dat staat even los van de stikstofreductie. Het vorige kabinet had wat ambitieuzere plannen. Helaas is dat landbouwakkoord niet doorgegaan. Ik zou de minister willen oproepen om verder te gaan met een wat langere langetermijnvisie. Wij erkennen samen met de minister dat we nu wat moeten doen. Dat is ook de reden dat we dit voorstel steunen. Nogmaals, zij heeft dat beleid ook van haar voorgangers gekregen. Ik ga nu niet speculeren over andere maatregelen, maar we zijn het erover eens dat er een aantal zaken moet gebeuren.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Ik dacht dat mevrouw Klip lid was van een partij die het regeerprogramma ondersteunt en onderstreept. In dat regeerprogramma staat toch een heel ander landbouwbeleid dan wat ik vandaag van mevrouw Klip hoor. Hoe kijkt mevrouw Klip naar het regeerprogramma? Ik weet dat het kabinet buitenparlementair is, maar hier wordt de rek wel heel erg opgezocht.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Ik heb niet het idee dat ik die rek opzoek, maar daar komt bij dat de Eerste Kamerfractie nooit een regeerprogramma ondertekent.

De voorzitter:

Mevrouw Visseren, tot slot.

Mevrouw Visseren-Hamakers (PvdD):

Dat biedt ruimte om op het landbouwdossier samen op te trekken.

Mevrouw Klip-Martin (VVD):

Binnen liberale partijen kun je altijd elkaar proberen te overtuigen. Dat zou ik zeker gaan doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik zie dat u het eens bent geworden. Dan geef ik het woord aan de heer Jaspers, die spreekt namens de BBB.