T02423

Toezegging Inschakeling onafhankelijke adviescommissie bij beoordeling bevordering maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef (34.412)



De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Bruijn (VVD), Martens (CDA), Rinnooy Kan (D66), Gerkens (SP), Nooren (PvdA), Bikker (ChristenUnie) en Schalk (SGP), toe om een adviescommissie in te stellen die zal oordelen over individuele cases inzake discriminatoire uitingen in het onderwijs, welke een zwaarwegend advies uitbrengt aan de minister van OCW. De minister van OCW zegt toe dit nader uit te werken en de Kamer hierover te informeren in een brief die uiterlijk vrijdag 3 maart aan de Kamer zal worden aangeboden. In deze brief neemt de minister eveneens op hoe zij de rol en taken van de adviescommissie wettelijk zal borgen (via een Nota van Wijziging op een bij de Tweede Kamer aanhangig wetsvoorstel), waarbij zij in ieder geval de ministeriële regelingen aan de Kamers zal sturen. Tot slot zegt de minister toe om artikel 1.3, vijfde lid niet in werking te laten treden.


Kerngegevens

Nummer T02423
Status voldaan
Datum toezegging 21 februari 2017
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Kamerleden Mr. M.H. Bikker (ChristenUnie)
prof. dr. J.A. Bruijn (VVD)
A.M.V. Gerkens (SP)
Drs. M.J.Th. Martens (CDA)
Drs. J.E.A.M. Nooren (PvdA)
Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66)
P. Schalk (SGP)
Commissie commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen discriminatie
hoger onderwijs
leraren
Kamerstukken Bescherming namen en graden hoger onderwijs (34.412)


Uit de stukken

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 36-37

Minister Bussemaker:

(...)

De andere taak, het oordelen, gaat over een individuele casus, over individuele personen die een beroep op het college doen met de vraag of in een concrete casus een ongeoorloofd onderscheid is of wordt gemaakt. Het probleem is dat wij hier met een tussenvariant zitten, want het gaat om het adviseren van de overheid in individuele gevallen en dus om het adviseren over de uitvoering van beleid. En dat maakt het voor het College voor de Rechten van de Mens diffuus en ingewikkeld om als adviseur op te treden. De wetgever heeft eerder aangegeven dat men geen rolvermenging wil van het College van de Rechten voor de Mens. Mijn ambtgenoten van V en J en van BZK, maar ook het college zelf is van mening dat, gezien de potentiële rolvermenging, ook deze adviestaak ten aanzien van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef niet aan het college gegeven moet worden.

Voorkomen moet worden dat het college in een heel moeilijke positie terechtkomt. Stel dat ik advies ga vragen voor de uitvoering. Dan kan er een samenloop van rollen ontstaan. Het kan zijn dat het college gelijktijdig door de minister én door een student of docent van een instelling die vindt dat hij gediscrimineerd wordt, om een oordeel wordt gevraagd. Als ik advies vraag over een uitspraak, kan het college oordelen dat het om discriminatie gaat. Dan steunt het college mij dus. Maar daarmee hoeft de individuele casus van een student nog niet door het college gesteund te worden. Immers, het college kan goede redenen hebben om in dat specifieke individuele geval, de context in beschouwing nemend, zich niet gebonden te voelen aan de eerdere uitspraak.

Dat brengt mij op een laatste alternatief: een adviescommissie. In de vragenronde ben ik er al op ingegaan. Zo'n commissie zou kunnen helpen bij stap 1 en stap 2, waarbij de inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. Die zou dan minder bij mij en mijn departement komen te liggen, maar er meer buiten worden geplaatst. Dan zou er een adviescommissie komen die een zwaarwegend advies geeft. Tegen mevrouw Martens zeg ik dat die commissie niet makkelijk genegeerd kan worden. Wat ik dan zou doen, is een adviescommissie inschakelen die onafhankelijk is en die de grondrechten en de relatie met andere rechten moet wegen.

Het is mijn suggestie dat dit een permanente commissie zou moeten zijn, omdat dat betekent dat ik er dan minder mijn persoonlijke voorkeuren een plek in kan geven. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht ben ik eraan gebonden om het advies van zo'n commissie te volgen. Ik kan alleen van een advies afwijken als ik onderbouwd kan motiveren waarom dat nodig is. Als ik het niet goed kan onderbouwen, wordt dit snel door de rechter afgestraft. Een instelling die vindt dat ik het niet goed gedaan heb, kan dan namelijk nog steeds naar de rechter, in dit geval naar de bestuursrechter.

Hoe moet zo'n commissie eruitzien? Mevrouw Nooren vroeg daarnaar. Gehoord de vragen die hier leven, moet het een commissie zijn die niet alleen kennis heeft van de bestaande normen rond discriminatie, maar ook van academische vrijheid, de vrijheid van onderwijs en andere grondrechten. Ik denk aan drie leden. Een van de leden zou moeten beschikken over kennis van het gelijkebehandelingsrecht en de mensenrechten. Een van de leden moet beschikken over kennis van onderwijsrecht, dus ook over de vrijheid van onderwijs. En een van de leden moet ervaring hebben als rechter. Je zou dan kunnen denken aan ten minste één oud-lid van het College voor de Rechten van de Mens, die dan op persoonlijke titel in de commissie plaatsneemt.

Voor de deskundigheid en de onafhankelijkheid zou ik iets kunnen vastleggen, namelijk dat de leden van de commissie moeten voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijke ambtenaar. Dat betekent dat ik geen politieke benoemingen kan doen. Het is bijvoorbeeld ook een vereiste voor de leden van het College van Beroep voor de Examens en het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. Als het dan ook nog een permanente commissie wordt waarvoor ik bij ministerieel besluit het een en ander kan vastleggen, dan zijn ook mijn ambtsopvolgers eraan gebonden om het advies van deze onafhankelijke en deskundige adviescommissie in te winnen.

Om dit allemaal vast te leggen, zou ik ook nog kunnen aangeven dat ik het koppel aan een wetsvoorstel. Ik zal de vormgeving van het ministeriële besluit aan beide Kamers sturen. Diverse leden hebben daar nadrukkelijk om gevraagd. Dat betekent dat de adviescommissie nog een sterkere basis heeft. Om het helemaal af te ronden zou het zelfs nog mogelijk zijn — ik weet dat sommige leden bang zijn dat zo'n ministeriële regeling door een opvolger ongedaan wordt gemaakt — om het bij wet vast te leggen. Er liggen nog twee wetten bij de Tweede Kamer. Als de leden dit voldoende vinden, ben ik bereid om te bekijken of ik het via een nota een wijziging in een van die wetten kan vastleggen. Ik denk aan de wet inzake associate degrees. De procedure daarvoor moet beginnen. Voor zover ik weet, is het geen controversiële wet. Iedereen wil die associatie-degreegraad graag regelen. In die wet zou ik het juridische haakje kunnen opnemen om het in de WHW op te nemen, zoals mevrouw Gerkens en mevrouw Nooren vroegen. Een opvolger is er dan aan gebonden.

Hoe lang moet dit duren? De heer Bruijn en mevrouw Nooren vroegen dat. Ik kan het niet afdwingen, maar ik kan wel een inspanningsverplichting vragen om het zo snel mogelijk te kunnen regelen. Ik kan zo'n onafhankelijke adviescommissie vragen om het binnen een bepaalde termijn te doen, maar ook daar gaat kwaliteit natuurlijk boven snelheid.

Als ik het zo zou doen, hoop ik dat dit onderdeel van de wet de goedkeuring van de Kamer krijgt. Dat zou betekenen dat wij door kunnen met het concretiseren. Instellingen die het maatschappelijk normbesef met voeten treden, kunnen dan worden aangepakt. Ik zeg erbij dat het betekent dat ik ook meer werk kan maken van een motie uit de Tweede Kamer die mij vraagt om onmiddellijk de Islamitische Universiteit aan te pakken, zodra deze wet is aangenomen. Ik heb die motie ontraden, omdat dit zou betekenen dat ik met terugwerkende kracht iets moet doen. Dat vind ik niet redelijk. Ik zeg er wel bij dat de motie breed is ondertekend, ook door fracties als van het CDA, de ChristenUnie en de SGP. Ik wil dus zo veel mogelijk proberen om in de geest van de motie te opereren. Ik doel dan niet alleen op deze motie, maar ook op alle moties die daarvoor al door de Tweede Kamer zijn ingediend.

Na de schorsing zal ik op alle andere onderdelen terugkomen. Ik zeg erbij dat er onderdelen bij zitten die niet enorm wereldschokkend zijn, maar die voor de uitvoering van het beleid wel relevant zijn. Het ophouden van het hele wetsvoorstel zou ik om heel veel redenen zeer, zeer onwenselijk vinden.

De voorzitter:

Mevrouw Martens, ik zie dat u wilt interrumperen, maar dit lijkt mij een natuurlijk punt om de beantwoording van de minister te onderbreken voor een dinerpauze. Als er nog vragen zijn over wat de minister zojuist heeft gezegd, kunnen die na de schorsing worden gesteld. Daarna kan de minister de resterende onderwerpen naar voren brengen.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 40-41

Mevrouw Martens (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden en de compacte adressering van het belangrijkste zorgpunt. Er is veel besproken. Wij zijn in grote lijnen tevreden met de antwoorden van de minister op al onze individuele vragen. Ik wil mij in deze tweede termijn graag beperken tot wat de minister het pièce de résistance noemde, namelijk de zorg in de Kamer dat een minister tamelijk subjectief zou kunnen oordelen over wat discriminatie is en hoe zwaar dat weegt ten opzichte van de andere grondrechten.

Wij hebben met veel waardering kennisgenomen van de reactie van de minister op onze zorg. Zij heeft een heel creatief voorstel gedaan waarvoor onze fractie wel enig begrip kan opbrengen. Als ik het goed begrijp, gaat zij bij stap één en twee eerst een onafhankelijke deskundige adviescommissie raadplegen. Die commissie zal een zwaarwegend advies uitbrengen waarvan de minister alleen gemotiveerd afstand zal kunnen nemen. Het is een permanente commissie met drie leden: een expert op het gebied van gelijke behandeling, een op het gebied van het onderwijsrecht en een met ervaring als rechter. Zij wil het bestaan van de commissie koppelen aan een wetsvoorstel en daarmee de commissie een wettelijk haakje, een wettelijke verankering geven. Dat wil zij in een ministeriële regeling uitwerken. Die wettelijke verankering komt dan via een nota van wijziging, zo hebben wij begrepen, aan een wet die binnenkort of nu al in de Tweede Kamer aan de orde is, zodat een en ander snel kan worden gerealiseerd. De minister is bereid om dit alles in de precieze formuleringen in een brief aan de Eerste Kamer te bevestigen. Als de ministeriële regeling definitief wordt, zal die aan de Kamers worden voorgelegd.

Als ik mij tot dit onderwerp beperk, dat toch het zwaarste punt was, en als ik het goed heb begrepen — misschien wil de minister dat straks even herbevestigen — ben ik bereid dat met een positief advies aan onze fractie voor te leggen.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 41

De heer Bruijn (VVD):

(...)

De permanente commissie kan zeker op steun van mijn fractie rekenen. Mijn fractie was wel terughoudend. We hebben op zich vertrouwen in het parlementaire stelsel. We hebben vertrouwen in de checks-and-balances die daarin zitten. Wij zijn er niet zo voor om daarin extra lagen in te bouwen. Dus wij hopen dat de minister die commissie zo klein mogelijk wil houden. Drie is al aan de maat.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 41

De heer Rinnooy Kan (D66):

Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de waarderende woorden van eerdere sprekers in de richting van de minister voor de wijze waarop zij onze zorg heeft willen vertalen in een constructief en creatief voorstel. Ik denk met bijzonder veel genoegen terug aan dit debat. Ik heb het een voorrecht gevonden om als lid van deze Kamer daarin te mogen participeren. We hebben hier met elkaar een karwei geklaard waarvoor we zo ongeveer bedoeld zijn, in ieder geval in mijn beleving. Het valt mij des te meer op dat de Tweede Kamer aan dit ene aspect, dat onze volle tijd heeft opgeslokt, nauwelijks tot geen aandacht heeft geschonken, terwijl we bij nader inzien diep verstopt onder de namen en de graden een vrij fundamentele kwestie aantroffen. Naar mijn idee hebben we dat een heel passend vervolg gegeven met inschikkelijkheid en creativiteit die alleen maar te waarderen zijn. Wat mij betreft is dat een heel mooie afronding van deze avond en ontknoping van het debat.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 42

Mevrouw Nooren (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie dankt de minister voor haar heldere, uitgebreide en ook zeer gemotiveerde antwoorden. Zij heeft in de ogen van mijn fractie toereikend beargumenteerd dat zij haar systeemverantwoordelijkheid waar wil maken en dat zij waar het gaat om het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van alle instellingen in het hoger onderwijs niet genoeg heeft aan de weg via strafrechter, dus dat zij daar meer in nodig heeft. Zij heeft mij en mijn fractie ervan overtuigd dat ook de weg die wij even bewandeld hebben richting het College voor de Rechten van de Mens, geen wenselijke en haalbare optie is. Daarmee komen wij tot de conclusie dat het instellen van een onafhankelijke permanente commissie de beste oplossing is om procesmatig en inhoudelijk een goed oordeel te vellen en een zwaarwegend en bindend advies aan de minister te geven.

Net als mevrouw Martens zou mijn fractie het op prijs stellen als de minister de toezegging die zij heeft gedaan wat betreft de vormgeving, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en, zoals de heer Bruijn zei, de juridische verankering ervan in een brief aan de Kamer te bevestigen voor de stemming die wij, als het goed is, hebben op 7 maart.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 42

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik denk dat ik in eerste termijn redelijk scherp uiteen heb gezet waarom mijn fractie zorgen heeft over de nieuwe ruimte die de minister krijgt. De minister oordeelt zelf of er sprake is van discriminatie en daar volgt dan een bestuursrechtelijk traject op. Ik heb de minister een geste zien doen die volgens mij de uiterste is om te bezien of er sprake is van discriminatie, namelijk het aanstellen van een commissie van advies. Mijn fractie heeft wel moeite met de rol van de minister. Het zal immers dezelfde minister zijn die de verantwoordelijkheid heeft voor het aanstellen van zo'n commissie, dus ergens blijft dat wringen. Als ik haar goed heb begrepen, komt wat zij net heeft gezegd in een brief met een wettelijk haakje. Het is een van de opties die zij noemde, maar zij kan het in elk geval met een wettelijk haakje voorleggen. Ik zou dat willen aanmoedigen. Bovendien kan de minister, als ik het goed heb begrepen, alleen gemotiveerd afwijken van het advies dat die betreffende commissie geeft. Tja, dat lijkt me in de keuze die we vanavond hebben de best haalbare verbetering van het voorstel. Vervolgens is natuurlijk de afweging wat je doet met het voorstel als geheel. Die houden we nog heel even in de lucht.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 43

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Dit debat is zeer zeker ergens nuttig voor geweest. Ik kan me eigenlijk volledig aansluiten bij wat de heer Rinnooy Kan zei. Ik heb ook met genoegen de voorbereiding van dit debat gedaan en zie hier ook precies waar nu de Eerste Kamer voor is. Het is een wetsvoorstel waarover we het over het algemeen allemaal wel eens waren, maar we waren het er ook over eens dat er toch wat meer borging in zou moeten zitten. Ik dank de minister voor haar ruimhartige toezegging op dit punt. Ik denk dat zij echt goed met ons heeft gezocht naar een manier om dit op te lossen. Ik kijk er ook naar uit dat zij dit op schrift stelt voor ons, zodat we het nog een keer goed kunnen nalezen. Ik denk dat mijn fractie positief zal zijn en gaat instemmen met de voorstellen die er liggen.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 43

De heer Schalk (SGP):

(...)

De minister heeft heel nadrukkelijk aangegeven dat er een adviescommissie moet komen. De voorwaarden zijn al door verschillende van mijn collega's herhaald. Als die commissie haar werk heeft gedaan en de minister tot intrekking van de erkenning komt, verwacht ik eerlijk gezegd dat vrijwel altijd bezwaar en beroep zal worden aangetekend. De minister heeft al aangegeven dat ze een en ander in een brief zal verwoorden. Ik vind het belangrijk dat die brief er tijdig is, voordat we gaan stemmen. Misschien kan de minister toezeggen dat ze in die brief ook weergeeft welke hoofdlijnen ze ziet, maar ook welke routes er te voorzien zijn als er bezwaar of beroep wordt aangetekend. Verder vraag ik om een tijdpad. Resumerend ben ik heel benieuwd naar die brief, die mijn fractie zeer zorgvuldig zal bestuderen om tot een afgewogen oordeel te komen.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 43

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Mevrouw Martens, mevrouw Gerkens en mevrouw Nooren stelden vragen over de onafhankelijke commissie. Ik ben graag bereid de Kamer een brief te sturen over hoe die commissie eruit gaat zien. Vanzelfsprekend doe ik dat voor de stemmingen. Verder ben ik graag bereid, de ministeriële regeling naar beide Kamers te sturen, maar ik worstel nog met het volgende. Aan het eind van mijn eerste termijn heb ik gezegd, bereid te zijn een en ander in een ministeriële regeling te gieten. Verder ben ik ook, als dat helpt om hier breed draagvlak te creëren, bereid om dat via een nota van wijziging(en) wettelijk te borgen. Maar ik doe dat niet omdat ik dat zelf heel graag wil, ik doe dat omdat ik dan hoop dat ik daarmee hier een breed draagvlak kan krijgen. De fracties van de ChristenUnie en de SGP heb ik horen zeggen: dan gaan we toch nog maar eens de balans opmaken. Kijk, als het niet helpt, doe ik het niet, want ik zit er persoonlijk niet op te wachten. Ik wil eigenlijk zo snel mogelijk voortgang maken. Maar tegelijkertijd besef ik dat dit een discussie is die het hart van deze Kamer raakt, waaraan ik recht wil doen. Ik ben bereid, daartoe stappen te zetten. Het zou chantage zijn als ik de genoemde leden zou vragen om akkoord te gaan, maar ik wil dat wel gezegd hebben. Ik ga dat opnemen in een brief. Het is best onzeker: er komen verkiezingen in de Tweede Kamer, er komt dus een nieuwe Tweede Kamer waarvan ik niet weet wat ze met mijn wetsvoorstellen gaat doen. Ik hoop dat die nieuwe Tweede Kamer ze gaat behandelen, en ik denk dat de associate degree helemaal niet zo conflictueus is en dat iedereen dat wil. Maar ik hoop dat de Kamer dat dan wel meeweegt in haar uiteindelijke oordeel.

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Niet voor niets heb ik redelijk diplomatiek gezegd dat ik het een uiterste geste van de minister vond om dat haakje te maken. Daarmee geef ik aan, waardering te hebben voor haar inspanning. Mijn uitspraken over de constructieve houding van mijn fractie mag de minister dan ook in dat licht zien. Dat laat inderdaad nog wel iets boven de markt hangen, omdat ik heel stevig in eerste termijn heb aangegeven, na overleg met mijn fractie, wat onze bezwaren zijn. Maar ik zie deze stap en die vind ik betekenisvol.

Mevrouw Martens (CDA):

Hierbij aansluitend: misschien kan het helpen als de minister — we bespraken dat al even buiten de orde van de vergadering — dat deel van de wet dat hierop betrekking heeft, niet in werking laat treden, dan nadat de nieuwe wijziging is aangenomen. Ik ben vergeten dat in mijn tweede termijn te noemen. De heer Ganzevoort heeft hier heel nadrukkelijk naar gevraagd, maar hij voelde zich niet erg lekker, zodat hij is weggegaan. Mede namens hem ben ik zo vrij te vragen of de minister dat ook wil toezeggen.

Minister Bussemaker:

Ik ben bereid om daarop in de brief in te gaan. Maar ik wil hier gewoon wel gezegd hebben — ik maak van mijn hart ook geen moordkuil — dat ik dat doe. Mevrouw Bikker heeft helder geantwoord, waarvoor dank, want ik apprecieer dat zeer. Ik ga haar niet vragen of ze wel of niet voor gaat stemmen. Maar als ik dat opneem in de brief, doe ik dat omdat ik hecht aan een breed draagvlak, ook in deze Kamer. Niet omdat ik zelf denk dat dat de beste oplossing is, maar omdat ik graag voortgang wil maken en omdat de wet goed in elkaar zit. Ondertussen heb ik met een Tweede Kamer te maken die heel andere dingen van mij vraagt. Ik wil dat alleen met deze Kamer delen. Dat is wat mij betreft voldoende, maar ik wil dat wel gezegd hebben.

De heer Bruijn (VVD):

Ik waardeer wat de minister zegt, evenals haar uitgestoken hand. Tot en met deze week zien we zeer aanstootgevende tweetjes langskomen van de casus waarmee het allemaal begonnen is. Dat zijn echt schokkende zaken en daar gaat het in dit geval om. Ik kan me voorstellen dat de minister dat wettelijke haakje overweegt. Maar ik pleit er heel sterk voor om niet over te gaan tot het uitstellen van dat artikel. Want als we dat wettelijke haakje wel plaatsen, moet dat nog door de Tweede Kamer, en dan weet je nooit wat er gebeurt, want daar wordt ook heel grondig en goed gewerkt. Dan kan nog steeds niet worden ingegrepen waar we allemaal vinden dat er ingegrepen moet worden. Bovendien zie ik geen reden om dat wetsartikel uit te stellen als we zo'n stevige toezegging van de minister hebben op die commissie en die toets. Ik interpreteer het ook zo dat, als de minister zou ingrijpen in de onderhavige casus, zij een dergelijke commissie zou inzetten, zelfs al zou dat wettelijke haakje nog niet gerealiseerd zijn. Misschien kan de minister toezeggen dat ze zo'n commissie alvast bij deze casus betrekt, eventueel in afwachting van de wettelijke regeling. Ik pleit er namens mijn fractie voor om dat artikel niet uit te stellen, ook niet omdat dat overbodig is. Het is namelijk ook nog eens heel contraproductief.

De voorzitter:

De heer Schalk zat al te wachten, maar hij geeft eerst mevrouw Martens de kans om te interrumperen.

Mevrouw Martens (CDA):

Onze fractie heeft, als het artikel niet buiten werking wordt gesteld, een probleem. Ik meen dat ook van andere fracties te hebben begrepen. Er zit sowieso al vertraging in: je kunt niet morgen beginnen, maar wel snel, als het bij een wet kan worden aangehangen die al voorligt en waarvan de verwachting is dat deze niet controversieel is. Dat is het maximale. De minister weet dat mijn fractie veel problemen had en een andere route voorstond. Wij doen al behoorlijk wat water bij de wijn. Dan ga ik ervan uit dat dit uitstel blijft.

De heer Schalk (SGP):

De minister deed een dringende oproep om zo duidelijk mogelijk te zijn. Ik heb expres in mijn tweede termijn gevraagd in de brief zo duidelijk mogelijk weer te geven welke routes de minister ziet. Ik heb daarbij gezegd dat ik vervolgens zorgvuldig zal overwegen wat onze slotconclusie zal zijn. Natuurlijk heeft de minister gezegd dat ze ons niet wil chanteren, en ik zal me ook niet laten chanteren. We moeten gewoon de inhoud van de brief goed bekijken; ik zal dat zorgvuldig en constructief doen.

Minister Bussemaker:

Ik heb heel goede nota genomen van wat net is gezegd. Ik neem dat mee in mijn overwegingen bij het schrijven van de brief, die de Kamer voor de stemmingen zal ontvangen. Ik zeg de Kamer toe dat ik daarin ook meeneem wat de bezwaar- en beroepsprocedures kunnen inhouden.

Mochten we de procedure zo bewandelen dat het haakje en de nota van wijziging in een andere wet komen — zo zeg ik ook tegen de heer Bruijn — dan is het uiteindelijk aan zowel de Tweede als de Eerste Kamer om ervoor te zorgen dat het met enige spoed wordt behandeld. Als we het allemaal belangrijk vinden, moeten we ervoor zorgen dat het bijtijds ingaat.

Handelingen I, 2016-2017, nr. 19, item 6, pagina 45

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. We hebben volgende week reces en dan wordt er niet vergaderd. Als er over deze wet gestemd zal worden — ik vermoed dat er gevraagd zal worden om een stemming — dan zal dat pas op 7 maart zijn. Minister, ik heb u horen zeggen dat u met een brief komt. Voor de diverse partijen is het van belang dat die brief er is voordat er gestemd gaat worden. Het zou het mooist zijn als de brief uiterlijk de donderdag of vrijdag voorafgaand aan de stemming gestuurd kan worden, dus op 2 of 3 maart.

Minister Bussemaker:

Ik zeg toe dat de Kamer die brief uiterlijk 3 maart zal ontvangen.

De voorzitter:

Dank u wel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Ik stel voor, dinsdag 7 maart over het wetsvoorstel te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Wij ontvangen uiterlijk op vrijdag 3 maart de brief van de minister.


Brondocumenten


Historie