T02342

Toezegging Onderzoek taakafbakening pensioenfondsen en verzekeraars (34.255)



De staatssecretaris van SZW zegt de Kamer, naar aanleiding van opmerkingen van de leden Oomen-Ruijten en Van Rooijen, toe om te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden. Mocht dit leiden tot een herziening van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars, dan zou dit, indien dit past in de tijd, kunnen worden meegenomen in de veegwet.


Kerngegevens

Nummer T02342
Status voldaan
Datum toezegging 14 juni 2016
Deadline 1 januari 2018
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Kamerleden M.G.H.C. Oomen-Ruijten (CDA)
drs. M.J. van Rooijen (50PLUS)
Commissie commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen pensioenfondsen
variabel pensioen
verzekeraars
werkgeversbijdrage
Kamerstukken Initiatiefvoorstel-Lodders Wet verbeterde premieregeling (34.255)


Uit de stukken

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 28

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen stelde, net als overigens de heer Van Rooijen, de vraag waarom een pensioenfonds alleen een variabel nettopensioen kan uitvoeren met een werkgeversbijdrage van 10%. Pensioenfondsen hebben de mogelijkheid om hun deelnemers individuele pensioenproducten aan te bieden als aanvulling op hun basispensioenregeling. Het nettopensioen voor mensen met inkomens boven een ton is daarvan een voorbeeld. Fondsen begeven zich met deze producten op de verzekeringsmarkt voor individuele oudedagsvoorzieningen. Omdat fondsen een verplicht aangesloten deelnemersbestand en daarmee eigenlijk een concurrentievoordeel hebben, moeten hun individuele pensioenproducten voldoende kenmerken van solidariteit en collectiviteit bevatten. Omdat verplichte inkoop in de basispensioenregeling niet mogelijk is bij een variabel pensioen blijft de eis van een werkgeversbijdrage van minimaal 10% over. Het schrappen van deze eis zou betekenen dat pensioenfondsen zich zonder nadere voorwaarden op de markt voor variabele pensioenen kunnen begeven. Dat is een fundamentele stap, die een aparte zorgvuldige afweging in het kader van de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars vergt. Ik vind dat we dit mee moeten nemen in de discussie over het stelsel.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 32

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Dan artikel 120 over de taakafbakening. Ik begrijp de stelling niet waarop de staatssecretaris baseert dat er geen sprake zou mogen zijn van concurrentie tussen nettopensioenuitkeringen en variabele uitkeringen van fondsen met verzekeraars. Ik begrijp dat echt niet. De staatssecretaris weet toch ook dat de pensioenfondsen zich pas op die markt hebben begeven op het moment dat de fiscaliteit op die 100.000 is gemaximeerd. Waarom zou men zich dan nu, vanwege die concurrentiepositie met verzekeraars, daarop niet mogen begeven? We kunnen het ook omkeren. Waarom brengt de staatssecretaris verzekeraars in een voordeligere positie dan de pensioenfondsen?

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 35

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ten slotte. We hebben vanmiddag uitvoerig stilgestaan bij de actualisering van de taakafbakeningsafspraken in relatie tot de eventuele aanpassing van artikel 120 van de Pensioenwet. Samen met mevrouw Oomen heb ik daarover een motie.

Handelingen I 2015-2016, nr. 31, item 4, blz. 41

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Mij valt op dat er bij de vorige motie, mede door de nadere verduidelijking door de heer Rinnooy Kan, alle ruimte bleef om te bekijken wat er na verder onderzoek uitkomt, terwijl de staatssecretaris bij deze motie heel kort door de bocht gaat: ontraden. In de motie wordt echter aangegeven dat door nieuwe ontwikkelingen vanwege het feit dat er nu een nettopensioen is, je zou kunnen bekijken of je niet een actualisatie van de situatie zou moeten onderzoeken. Mijn vraag is of de staatssecretaris deze motie zo kan verstaan— misschien moeten we daarvoor de motie aanpassen; dat kunnen we dan nog overwegen — dat ze, net als bij de vorige motie, in ieder geval bereid is om te onderzoeken of hier openingen mogelijk zijn. Het verzoek is dus om het voordeel en nadeel ervan eerst in kaart te brengen. Dan komt eventueel de vraag aan de staatssecretaris of ze ermee uit de voeten kan of niet — dat zal dan blijken — en of ze dan alsnog tot een standpunt komt zoals ze de heer Rinnooy Kan in een negatief scenario schetste.

Staatssecretaris Klijnsma:

We zijn aan het eind van ons debat gekomen, althans bijna, denk ik. Maar even serieus: ik vind dat de indieners dan wel heel goed moeten kijken naar de tekst van de motie. Misschien kan de motie worden aangepast in de richting van "wil onderzoeken" … Nu moet ik bijna zelf de pen hanteren. Kijk, hier staat heel stellig: de regering wordt verzocht om voor 1 januari een aantal zaken te realiseren. Dit ontraad ik uiteraard. Nou ja, "uiteraard", ik ontraad dit. Ik kan me voorstellen dat wordt gevraagd om nog eens heel goed te kijken naar met name de werkgeversbijdrage — dat is dan natuurlijk het pièce de résistance — maar dan zou het dictum van de motie echt moeten veranderen. Hier staat namelijk wel heel stevig wat er staat. Het dictum dat er nu staat, moet ik dus echt ontraden.

Brief 30 mei 2016 (34255, L), blz. 7  

Staatssecretaris Klijnsma:

Zonder de taakafbakeningseisen zouden pensioenfondsen zich vrijelijk op de markt voor vrijwillige pensioenproducten kunnen begeven, terwijl zij het concurrentievoordeel hebben van een verplicht aangesloten deelnemersbestand.

Voor vrijwillige premieregelingen, die door pensioenfondsen worden uitgevoerd, geldt in het kader van de taakafbakening de eis dat het kapitaal wordt gebruikt voor een verplichte inkoop in de basispensioenregeling, tenzij het pensioenfondsen een werkgeversbijdrage van ten minste 10% heft.

Met de motie van senator Van Rooyen (50PLUS) c.s. wordt de regering verzocht om te realiseren dat pensioenfondsen – zonder de belemmering van een verplichte werkgeversbijdrage – hun deelnemers een variabele pensioenuitkering kunnen aanbieden. Het wijzigen of volledig schrappen van de eisen voor taakafbakening is een fundamentele ingreep in de marktverhouding tussen pensioenfondsen en verzekeraars. Ik acht het niet verstandig om daar in het kader van dit wetsvoorstel wijzigingen in aan te brengen. Wel zal ik op korte termijn in overleg met het pensioenveld onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele uitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen worden aangeboden, waarbij eerlijke concurrentieverhoudingen tussen pensioenfondsen en verzekeraars uiteraard een belangrijk aandachtspunt zullen blijven.

Brief 10 juni 2016 (34255, M), blz. 3     

Staatssecretaris Klijnsma:

In het gesprek met vertegenwoordigers van de Pensioenfederatie zijn ook de wettelijke eisen voor de taakafbakening tussen fondsen en verzekeraars aan de orde gesteld. De motie van senator Van Rooijen c.s. verzoekt de regering vóór 1 januari 2017 te realiseren dat pensioenfondsen in geval van vrijwillige pensioenregelingen een variabele uitkering kunnen aanbieden, waarbij de eis van een werkgeversbijdrage niet belemmerend werkt. In het gesprek is gewezen op mijn toezegging in de brief van 30 mei jl. om op korte termijn in overleg met het pensioenveld te onderzoeken in hoeverre de taakafbakeningseisen belemmerend kunnen zijn voor een goede uitvoering van variabele pensioenuitkeringen in de vorm van vrijwillige pensioenvoorzieningen door pensioenfondsen. Eerlijke concurrentieverhoudingen blijven hierbij het uitgangspunt. Ik heb begrip voor de behoefte om de taakafbakeningseisen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het licht te houden. Met een heroverweging en eventuele herziening van de wettelijke taakafbakeningseisen is echter enige tijd gemoeid. Het wetsvoorstel verbeterde premieregeling dient primair het belang van de deelnemer. Voor de deelnemer met een premie- of kapitaalovereenkomst is van belang dat de keuzemogelijkheid tussen een vast en een variabel pensioen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is tot stand komt.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 1

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

Mijn vierde punt gaat over de interessante opmerkingen over de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Die wil de staatssecretaris tegen het licht houden, maar daar is tijd mee gemoeid. Hoeveel tijd is er nodig volgens de inschatting van de staatssecretaris? Zonder wijziging betekent dat dat deelnemers die niet bij een verzekeraar of een werkgever die ten minste 10% bijstort zitten, maar gewoon deelnemer zijn van een pensioenfonds meteen premieregeling, dus niet kunnen profiteren van de geneugten die de staatssecretaris voor de rest wel ziet. Voor deze groep is er dus een omgekeerde, negatieve, concurrentie en dus een bijna gedwongen winkelnering bij degenen die het wel mogen. De toezegging van de staatssecretaris op dat punt is voor de CDA-fractie niet hard genoeg. Ga het gewoon regelen, zeggen wij tegen de staatssecretaris. Heel concreet zou ik haar graag zo willen interpreteren dat zij de intentie heeft om dit najaar met een concreet voorstel te komen zodat in de eerder aangekondigde veegwet een en ander gerealiseerd kan worden.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 5-6

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dan de motie die ik de vorige keer met mevrouw Oomen heb ingediend. De staatssecretaris antwoordt dat zij begrip heeft voor de behoefte om de taakafbakeningseisen tussenverzekeraars en pensioenfondsen in het licht van de introductie van een variabel pensioen opnieuw tegen het lichtte houden. Met een heroverweging en een eventuele herziening van die wettelijke eisen is enige tijd gemoeid. Maar hoe lang duurt dat? Wij merken op dat de taakafbakening een spel is tussen verzekeraars en pensioenfondsen, waarvan de deelnemers niet de dupe mogen worden. Wij vragen de staatssecretaris dit nu te regelen. Ik verwijs naar het betoog van mevrouw Oomen, die sprak over een bijna gedwongen winkelnering bij de verzekeraars. Ik heb de eer een gewijzigde motie te mogen indienen, mede namens mevrouw Oomen en nu ook de heer Ten Hoeve.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 10

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Oomen vroeg hoelang het onderzoek naar de taakafbakening duurt. Dit onderwerp gaat fondsen en verzekeraars aan het hart. Het is niet eenvoudig. Het is heel principieel. Het gaat om marktordening. Ik denk dat het een halfjaar zal duren, maar zeg toe dat wij het zo spoedig mogelijk van start laten gaan.

Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):

U zegt dat onderzoek toe, maar als de uitslag positief is, bent u dan ook bereid om dit mee te nemen in de veegwet?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, als dat tenminste in de tijd past. Dat moet ik er wel bijzeggen, want wij willen de veegwet natuurlijk ter hand nemen. Als het onderzoek op tijd klaar is en het resultaat zou zijn dat wij de veegwet hiervoor kunnen gebruiken, dan vind ik dat prima.

Handelingen I 2015-16, nr. 34, item 7, blz. 12

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Van Rooijen heeft aan het eind van de rit — dat vind ik eigenlijk heel mooi — zijn motie aangepast en wederom ingediend. Nu die motie vraagt om een onderzoek, kan ik het oordeel erover aan de Kamer laten.


Brondocumenten


Historie