T02041

Toezegging Stelselverantwoordelijkheid jeugdzorg, Wmo en Wlz (33.891)



De staatssecretaris van VWS zegt de Kamer, naar aanleiding van een opmerking van het lid Slagter-Roukema, een brief toe over de stelselverantwoordelijkheid op het gebied van de jeugdzorg, de wet maatschappelijke ondersteuning en de Wet langdurige zorg. 


Kerngegevens

Nummer T02041
Status voldaan
Datum toezegging 25 november 2014
Deadline 1 juli 2015
Verantwoordelijke(n) Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen jeugdzorg
langdurige zorg
maatschappelijke ondersteuning
stelselverantwoordelijkheid
verantwoordelijkheidsverdeling
Kamerstukken Wet langdurige zorg (33.891)


Uit de stukken

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 30/31

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik wil hier nog even op inhaken. De staatssecretaris zegt zich eindverantwoordelijk te voelen. Ik denk dat we allemaal kunnen beamen dat hij dat duidelijk laat merken. Maar net als alle ministers en staatssecretarissen heeft hij niet het eeuwige leven in deze positie. Ik zou toch iets duidelijker willen weten wat de "eindinstantie" is waar de schrijnende gevallen zich kunnen melden voor een beroep op hardheidsclausules en dergelijke. Anders klinkt het wel heel mooi, maar is het toch niet helemaal praktisch.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is niet zo dat de eindverantwoordelijke voor het systeem alle individuele problemen kan en zou moeten oplossen. Dat is ook de reden waarom we in de diverse wetten de positie van de cliënt en soms van verwanten en mantelzorgers, geregeld hebben zoals we die geregeld hebben: een passende voorziening op basis van zorgvuldig onderzoek. We hebben een rechtsgang bedacht voor mensen die daar ontevreden mee zijn. In het kader van de Zorgverzekeringswet kunnen mensen terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. Als mensen het niet eens zijn met het besluit van het CIZ, kunnen zij naar de bestuursrechter omdat aan te vechten. Dat zal allemaal plaatsvinden. We geven individuen rechten en waarborgen in dat nieuwe systeem. Die moeten er zijn en moeten hun beloop hebben. We merken vandaag dat die ook hun beloop hebben omdat er twee mensen naar de rechter zijn gegaan. Dat is op zich jammer, maar het is prima dat dit er is. Daarnaast zullen wij, gemeenten, verzekeraars en Rijk, ook met elkaar moeten kijken hoe het systeem presteert. Deze herschikking van verantwoordelijkheden doen we niet omdat de verantwoordelijkheden worden herschikt. We doen die omdat we denken dat we de zorg weer dichter bij de mensen kunnen brengen, dat we in staat zijn om betere kwaliteit te leveren en dat het systeem efficiënter wordt. Dat zullen we met elkaar moeten blijven volgen en moeten blijven aanpassen op het moment dat dit aan de orde is. Overigens heb ik de Kamer beloofd om een aparte brief te sturen over de stelselverantwoordelijkheid, zowel op het gebied van de jeugdzorg en de Wmo als op het gebied van de Wet lang-durige zorg. Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Slagter daarin geïnteresseerd is.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 51

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik heb met name gevraagdom een vangnet voor schrijnende gevallen. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij eindverantwoordelijk is en dat hij voor de zomer een brief zal sturen over de eindverantwoordelijkheid voor de stelselwijzingen in het kader van de Wmo, de Jeugdwet en de Wlz. Enerzijds is dat een geruststelling. Anderzijds legt het een heel zware last op de schouders van de staatssecretaris. Ik weet dat hij sterke schouders heeft, net als een onafhankelijke, doelgerichte en empathische houding. Dat waardeer ik, maar het zou ook zijn zwakte kunnen zijn. Ik wens hem er heel veel sterkte bij.

Handelingen I 2014-2015, nr.9, item 8, blz. 51

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik hoop dat mijn toezegging om nog eens voor de Kamer op te schrijven wat die stelsel-verantwoordelijkheid inhoudt niet mijn zwakte maar mijn kracht zal blijken te zijn. Ik denk dat het verstandig is om bij die grote decentralisaties, overigens niet alleen op dit terrein, heel goed met elkaar na te denken over wat de verhoudingen tussen gemeenten en Rijk zullen zijn in de toekomst. Ik denk dat die fundamenteel anders en inhoudelijker zullen zijn. Ik denk dat het inhoudelijke gesprek over wat wij in Nederland met elkaar willen bereiken op het gebied van passend onderwijs, participatie, jeugdhulp en langdurige zorg voortdurend moet worden gevoerd. Het moet natuurlijk niet gaan om de bestuurlijke instrumenten, maar om de resultaten van beleid. Wat mij betreft, zal dat ook altijd leading topic zijn in het debat met de gemeenten.


Brondocumenten


Historie