De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ganzevoort (GroenLinks) en Rinnooy Kan (D66), toe nog een keer op schrift stellen wat zij allemaal doet op het gebied van het stimuleren van medezeggenschap en cultuurverandering en met aantal gremia de komende tijd te kijken naar nieuwe ideeën op dit terrein. Ze neemt in de brief ook ideeën en opvattingen uit andere landen en bij andere universiteiten mee, alsmede de suggestie de stimulerende maatregelen op te nemen in de medezeggenschapsmonitor.
Nummer | T02332 |
---|---|
Status | voldaan |
Datum toezegging | 7 juni 2016 |
Deadline | 1 januari 2017 |
Verantwoordelijke(n) | Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Kamerleden | Prof.dr. R.R. Ganzevoort (GroenLinks) Prof.dr. A.H.G. Rinnooy Kan (D66) |
Commissie | commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Soort activiteit | Plenaire vergadering |
Categorie | brief/nota |
Onderwerpen | bestuurskracht medezeggenschap stimulering |
Kamerstukken | Versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (34.251) |
Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 12 - blz. 4-5
De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik ben blij met de hartelijke reactie van de minister op het idee om met proeftuinen en experimenteerruimte te werken. Daar is inderdaad geen wettelijk kader voor nodig; die ruimte is er gewoon. De vraag is echter hoe je de cultuurverandering stimuleert. Op dat punt zou ik graag een wat meer proactieve houding van de minister willen zien. Zij zou moeten zeggen dat zij het van belang vindt dat het gaat gebeuren, dat zij het gaat stimuleren en mogelijk maken en dat zij de instellingen bij elkaar gaat brengen. Het gaat echter niet alleen over studenten. Het gaat ook over wat in het middelbaar onderwijs gebeurt, over de mbo's en over de instellingen zelf. Ik zou dus graag zien dat de minister het voortouw neemt om de cultuurverandering te faciliteren die we kennelijk met elkaar belangrijk vinden. Dat wil niet zeggen dat zijzelf concrete stappen moet zetten. Dat moet inderdaad bottom-up gebeuren. Wat betreft het faciliteren en het stimuleren van de cultuurverandering kan zij echter wel meer doen dat dit.
Minister Bussemaker: Dat doe ik graag. Laten we echter ook vaststellen dat we met deze wetgeving nog wel werk hebben om de algemene cultuurverandering goed tot stand te laten komen. Verschillende van de leden hebben verwezen naar artikelen in de Volkskrant over het opkomstpercentage van studenten bij recente verkiezingen. Dat houdt niet over, om het maar zo te zeggen. Ik denk dat dit voldoende reden is om de wet te wijzigen, zodat studenten wel komen. Daar zullen we dus ook iets aan moeten doen. Los daarvan ben ik al bezig om te stimuleren. Ik ga dit thema morgen graag met de LSVb en het ISO bespreken op de Dag van de Medezeggenschap. JOB, de studentenorganisatie in het mbo, krijgt ook structurele subsidie van mij om de studentenraden te ondersteunen. Zij doen dat op verschillende manieren. In PO/VO wordt in het kader van het project Versterking medezeggenschap samengewerkt met de sectorraden, Ouders & Onderwijs, het LAKS en de bonden om de cultuur een impuls te geven. Dit thema zou ook goed op de Dag van het Onderwijsbestuur die we sinds drie jaar hebben — we organiseren die dag aanstaande september weer — naar voren kunnen komen. Maar, nogmaals, ik kan dat alleen doen als die voorbeelden en voorstellen voor een belangrijk deel vanuit de studenten, de bestuurders en de docenten zelf komen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks): Ik snap dat die daar een grote rol in moeten spelen. Dat geldt voor alle sectoren. We hadden het eerder, buiten de vergadering, over hoe er bij VWS juist vanuit het ministerie allerlei initiatieven voor cultuurverandering worden genomen. Die zijn bedoeld om de al bestaande, belangrijke beweging energie te geven. Het zou goed zijn om crosssectoraal te bekijken hoe je van elkaar kunt leren. Daarbij zou ik graag de stelselverantwoordelijkheid van de minister willen onderstrepen, ondanks dat de mensen het inderdaad zelf moeten doen en de initiatieven van hen moeten komen. Ook internationaal gebeurt er heel veel interessants. De minister zou die dingen ook kunnen voorleggen, zodat de sectoren daar hun voordeel mee kunnen doen.
Minister Bussemaker: Ik snap goed wat de heer Ganzevoort bedoelt. We hebben al een heleboel van dit soort programma's die dit stimuleren en waardoor goede ontwikkelingen met elkaar gedeeld worden. Dat is een van de redenen waarom we die Dag van het Onderwijsbestuur geïnitieerd hebben. Er wordt daar gedeeld over thema's waar bestuurders van het basisonderwijs tot de universiteit mee te maken krijgen. We vragen ook elk jaar iemand, een kritische buitenstaander die naar het onderwijs kijkt, om hiervoor een essay te schrijven. En er is ook het initiatief van de Dag van de Medezeggenschap. Dat zijn de momenten waarop het moet gebeuren op het specifieke gebied van de medezeggenschap. Ik wil heel graag bekijken hoe we dit nog meer crosssectoraal kunnen organiseren, zoals we dat bij de Dag van het Onderwijsbestuur ook met alle organisaties doen. Tegelijkertijd constateer ik dat de medezeggenschap in het basisonderwijs en het voorgezet onderwijs een heel andere vorm heeft dan de medezeggenschap op bijvoorbeeld een universiteit. Het is dan de vraag hoe zinvol het is om mensen verplicht bij elkaar te laten zitten. Bij het mbo doen we dat met de ondersteuning van de deelnemersraden. Ik ben daar weleens bij geweest. Alle deelnemersraden uit Nederland komen dan bij elkaar. Die krijgen niet alleen een cursus, maar ze praten ook met elkaar over hoe dingen beter kunnen. Misschien helpt het als ik toezeg dat we nog een keer op schrift stellen wat we allemaal al doen op dit vlak. Dat wil ik wel toezeggen. Ik wil ook nog toezeggen dat ik met een aantal gremia de komende tijd ga bekijken of er nog verdere ideeën bestaan over wat we kunnen doen. Maar sommige ideeën moeten eerst maar eens een keer bij één instelling geprobeerd worden.
De heer Rinnooy Kan (D66): We hebben hier opnieuw een heel wezenlijk punt van deze discussie te pakken, met de wenselijkheid van een goede cultuur, waarin een onderwijsgemeenschap kan bloeien en groeien. Ik bespeur grote overeenstemming tussen vrijwel alle partijen die hier aan het woord geweest zijn en de minister zelf over wat voor soort cultuur dat zou moeten zijn. De vraag die voorligt, is of de formele structuur, die vervat is in dit wetsvoorstel, daar maximaal toe bijdraagt. Ik zou het interessant vinden om daar wat van de minister over te horen. Veel van de aanscherpingen die we nu beleven lijken mij geïnspireerd door wat in de wereld van de ondernemingsraad gewoon is, ook in het taalgebruik en in de methodiek. Er is een grote reeks van instemmings- en adviesrechten. Het jargon komt volledig overeen. Mijn zorg is vooral dat dit misschien kán werken, maar niet per se zál werken. Daarom alleen al kan het wenselijk zijn om eens na te denken over andere filosofieën van medezeggenschap dan we tot dusver hebben besproken. Ik ben er zelf lang niet van overtuigd dat die achtergrond de ideale is om de gewenste cultuur voor een onderwijsgemeenschap tot stand te laten komen.
Minister Bussemaker: In het begin ben ik daar al op ingegaan. Met uw collega's aan de overzijde, in de Tweede Kamer, hebben we hierover in 2013 een heel uitgebreide discussie gehad. We hebben toen geïnventariseerd wat mogelijke andere modellen zijn. Met de Tweede Kamer zijn we er uiteindelijk op uitgekomen dat dit het meest wenselijke model is. Het is ooit afgeleid van het model van de ondernemingsraden bij bedrijven, maar het heeft zich ontwikkeld tot een model dat is toegesneden op het onderwijs, met verschillende mogelijkheden. Sommige instellingen hebben een or voor de werknemers en een studentenraad voor de studenten. Andere hebben dat samengevoegd. Dat is allemaal specifiek voor het onderwijs. We hebben toen vooral geconstateerd dat we beter pragmatisch met verbeteringen aan de slag kunnen gaan, dan dat we een principieel heel ander model kiezen. Daarom zeg ik op dit moment: het is misschien een interessante discussie, maar dan vooral een theoretische. Met de collega's aan de overzijde hebben we er immers twee jaar geleden heel bewust voor gekozen om voorlopig op deze weg door te gaan.
De heer Rinnooy Kan (D66): Maar juist vanwege de door de minister zelf gememoreerde lange voorgeschiedenis en het vooruitzicht van de vele wijzigingen die ons nog te wachten staan, is een beetje theoretische discussie af en toe ook niet verkeerd. Ik hoop daarom dat in het verlengde van wat de minister zojuist tegen collega Ganzevoort zei, er ook ruimte zal zijn om die discussie te voeren en om die te laten voeden door ideeën en opvattingen die elders, buiten Nederland, in de wereld van het onderwijs zijn ontwikkeld en misschien zelfs wel uitgeprobeerd.
Minister Bussemaker: Ik zeg toe dat ik daar voorbeelden van zal noemen in de brief die ik al toegezegd heb aan de heer Ganzevoort. Dat zullen dan voorbeelden zijn die ik eerder heb genoemd in een brief aan de Tweede Kamer. Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen om in dit kader een en ander eens bij elkaar te nemen, zodat de Kamer het in ieder geval in één geheel goed bij elkaar heeft. Dan kan de heer Rinnooy Kan voorbeelden zien van andere landen en andere universiteiten, zoals de universiteit in Leuven, waar men verkiezingen heeft gehouden en het voorbeeld van Schotland waar verkiezingen zijn gehouden. Ik geloof dat John Cleese daar een erg populaire kandidaat was om universiteitspresident te worden. Soms is het dus heel grappig, maar de vraag is wel of het uiteindelijk altijd leidt tot het beste bestuur en de beste governance.
(...)
Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 12 - blz. 16
De heer Ganzevoort: Ik dank de minister voor de toezegging om inzicht te geven in wat daar al aan gebeurt en hoe dat kan worden gestimuleerd. Op dat punt zou ik nog één klein puntje willen meegeven, als mogelijkheid of wellicht als vraag. Zou het een idee zijn om, in ieder geval voor het hoger onderwijs, dit ook onderdeel te laten worden van de medezeggenschapsmonitor? Op een bepaalde manier komt het dan namelijk eens in de zoveel tijd terug. Dan zien we wat er aan winst of vooruitgang geboekt wordt in die nieuwe vormen. Ik hoor ook graag wanneer de brief over dit punt komt.
(...)
Handelingen I 2015-2016, nr. 33, item 12 - blz. 17
Minister Bussemaker: De andere toezegging, over alternatieve systemen van medezeggenschap en de proeftuinen, probeer ik eerder gestand te doen; dat wordt aan het einde van dit jaar.
(...)
Minister Bussemaker: Ik vind het idee van de heer Ganzevoort wat betreft die monitor wel heel interessant. Het zit er nu niet direct in omdat het over feitelijke gegevens gaat, maar ik zeg toe overleg te zullen voeren met de studentenbonden, want die gaan vooral over wat er nu in die medezeggenschapsmonitor staat. Ik zal daarop terugkomen in een brief.
Brondocumenten
-
voortzetting behandeling Verslag EK 2015/2016, nr. 33, item 12
-
17 januari 2017
nieuwe status: voldaan
Voortgang: -
23 december 2016
nieuwe status: openstaand
Voortgang:documenten: -
7 juni 2016
toezegging gedaan