T00699

Toezegging Tijdige aanbieding goedkeuringswetten (31.267)



De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt de Kamer naar aanleiding van de interpellatievragen van de leden Slagter-Roukema en Van Driel toe dat in de toekomst zal worden voorkomen dat goedkeuringswetten voor internationale verdragen aan de Eerste Kamer zullen worden aangeboden nadat de opzegging een feit is geworden.


Kerngegevens

Nummer T00699
Oorspronkelijke nummer tz_VWS/JG_2008_11
Status voldaan
Datum toezegging 18 maart 2008
Verantwoordelijke(n) Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Kamerleden drs. S.J. van Driel (PvdA)
drs. T.M. Slagter-Roukema (SP)
Commissie commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport / Jeugd en Gezin (VWS/JG)
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen goedkeuring
verdragen
verdragenrecht
Kamerstukken Goedkeuring opzegging deel VI Europese Code inzake sociale zekerheid (31.267)


Uit de stukken

Handelingen I 2007-2008, nr. 24 – blz. 972

Mevrouw Slagter-Roukema (SP): Evenals in 2001 is vandaag de kwaliteit van het openbaar bestuur in het geding. De regering behoort een wetsvoorstel, in dit geval de opzeggingswet voor de Europese Code inzake sociale zekerheid, op tijd in te dienen, zodat beide Kamers der Staten-Generaal het wetsvoorstel kunnen toetsen op inhoudelijke en wetstechnische kwaliteiten. Het is duidelijk dat dat in dit geval niet is gebeurd in de richting van de Eerste Kamer; collega Van Driel heeft dat toegelicht.

Minister Klink: Voorzitter. Mag ik beginnen door aan te haken bij een enkele passage uit de inbreng van mevrouw Slagter, namelijk de ’’ongewenste situatie’’. U moet van ons aannemen dat ook wij dit een buitengewoon ongewenste situatie vinden. (…) Ook past op voorhand de toezegging dat dit – in elk geval wat mij betreft, maar dat geldt ook voor de minister van Sociale Zaken – niet meer zal gebeuren. (…) De goedkeuring van deze Kamer is natuurlijk in juridische zin nog even relevant als deze was geweest als het wetsvoorstel voor 16 maart was behandeld. Dat geeft mij iets meer comfort bij de toch gevoelde omissie. Dat neemt niet weg dat die omissie door ons als een verzaking van een plicht wordt ervaren, dat moet de Kamer van mij aannemen. Dit zal, mede hierom, geen tweede keer plaatsvinden. (…) U kunt ervan op aan dat mij dit in elk geval geen tweede keer zal overkomen gedurende de periode dat ik als minister mag fungeren. Wij hebben hier ook over gesproken in de ministerraad afgelopen vrijdag. Ik word niet geacht uit de school te klappen over hetgeen daar aan de orde is geweest, maar u kunt van mij aannemen dat wij daarover hebben gesproken. Wij hebben aan het eind van de ministerraad gezamenlijk de conclusie getrokken dat dit geen pas gaf en in ook de toekomst geen enkele pas zal geven.


Brondocumenten


Historie