Verslag van de vergadering van 10 februari 2015 (2014/2015 nr. 20)
Aanvang: 13.40 uur
Status: gecorrigeerd
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet in verband met de implementatie van richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (33913).
De voorzitter:
De minister van Economische Zaken heb ik reeds welkom geheten. Het woord is aan mevrouw Vos.
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Voorzitter. Het is prettig om vandaag weer een debat te voeren met minister Kamp over het belangwekkende onderwerp van energie en alles wat daarmee te maken heeft. We bespreken de EU-richtlijn energie-efficiëntie.
Energiebesparing is vaak de effectiefste manier om minder uitstoot van broeikasgassen te realiseren en grondstoffen te besparen, terwijl je tegelijkertijd kosten bespaart. Er is dus sprake van een enorme win-win-winsituatie. En er valt nog enorm veel te winnen door energiebesparing. Je kunt nogal wat maatregelen nemen die je heel snel terugverdient. Dat heet "laaghangend fruit" maar ook die laaghangende vruchten worden vaak nog niet geplukt. Daarom is het belangrijk dat overheden een actieve rol spelen op dit gebied, met stimulerende maatregelen, financiële wortels en stokken, verplichtingen, handhaving en voorlichting. Met de Europese richtlijn energie-efficiency hebben de lidstaten van de EU gezamenlijk afspraken gemaakt voor energiebesparing, waar elk land zijn bijdrage aan zal moeten leveren. Dat is een verplichting waar niet aan te ontkomen valt, die duidelijkheid schept, een inspiratiebron vormt voor maatregelen en een level playing field schept.
Toch was het Nederlandse kabinet in het begin helemaal niet zo enthousiast over dit idee van een gemeenschappelijke, bindende afspraak op het gebied van energiebesparing. Het heeft geprobeerd deze richtlijn van tafel te krijgen, daartoe overigens geïnspireerd vanuit de Tweede Kamer. Toen bleek dat dit verzet geen schijn van kans had, is Nederland meegegaan, en heeft het zich ingezet voor meer keuzevrijheid bij het invullen van de verplichtingen uit de richtlijn. Nu ligt de wetgeving ter implementatie van deze richtlijn voor.
De minister stelt, en dat is zo, dat het energieakkoord het belangrijkste wapen is bij de uitvoering van de richtlijn. Het kabinet geeft aan dat gemiddeld 1,5% energiebesparing per jaar voldoende is om de doelen van de richtlijn te halen. Dat komt volgens het kabinet neer op 100 PJ extra energiebesparing, de afspraak uit het energieakkoord. De minister heeft het volste vertrouwen in een succesvolle uitvoering en het behalen van de doelen. Hij vond het dan ook niet nodig om de motie-Van Ojik van september 2014, aangenomen in de Tweede Kamer, waarin werd gevraagd om extra energiebesparingsmaatregelen, uit te voeren. Hij stelde dat hij al voldoende doet en dat het allemaal al gebeurt met het energieakkoord; dit, ondanks de wake-up call in de Nationale Energieverkenning 2014, waaruit blijkt dat op basis van de concrete maatregelen en plannen in 2020 slechts 60% van de doelstelling voor energiebesparing wordt behaald. Waar baseert de minister zijn optimisme op en tot wanneer geeft hij zichzelf de tijd om te geloven in een goede afloop? Wanneer komt het moment dat hij gaat ingrijpen, als dat nodig blijkt?
Dit jaar komt er weer een Nationale Energieverkenning. Die komt in september. Als in die energieverkenning wederom wordt gewaarschuwd dat de doelstelling voor 2020 niet gehaald gaat worden, en dat er meer concrete maatregelen nodig zijn, komt de minister dan wel met een aanvullend pakket? Graag een toezegging van de minister op dit punt.
Wij hebben een aantal kritische vragen over de uitvoering van de richtlijn, allereerst over de energiebesparing in de industrie en in de bedrijven. De gewone bedrijven moeten voldoen aan de Wet milieubeheer, die voorschrijft dat een bedrijf elke besparingsmaatregel moet nemen die zich binnen vijf jaar terugverdient. Dat is natuurlijk een sterk punt in de wet, maar de handhaving is een andere zaak en valt vies tegen. Ik weet uit eigen ervaring, toen ik wethouder was in Amsterdam, hoe ingewikkeld het is. Toen het college aankondigde dat het echt zou gaan handhaven, stond het lokale en regionale bedrijfsleven op de achterste benen. Wij troffen elkaar direct voor de rechter, omdat moest worden bewezen dat er inderdaad veel meer maatregelen te nemen waren die binnen vijf jaar konden worden terugverdiend. Kortom, het was in mijn periode nogal een opgave om tot handhaving te komen. Dus is het heel goed dat het kabinet nu ook via het energieakkoord zegt: wij gaan een lijst maken met erkende maatregelen die een bedrijf kan nemen. Daarmee zal in ieder geval dat type juridische strijd en bureaucratie verminderen. Dat is een belangrijk pluspunt. Ook komt er een energiebesparingskeuring, waarbij een keuringsbedrijf aan de hand van de lijst met erkende maatregelen gaat bezien of een bedrijf wel alles doet wat het kan. Dit jaar zullen er pilots plaatsvinden en volgt er een evaluatie. Mijn vraag aan de minister is: is hij bereid om het systeem van de energiebesparingskeuring door een onafhankelijk keuringsbedrijf verplicht te stellen? Is hij ook bereid om het tempo van het vaststellen van de erkende maatregelen op te voeren?
De grotere bedrijven vallen onder het MEE-convenant. Het zijn de bedrijven die onder het ETS, het emissiehandelssysteem, vallen. Deze bedrijven moeten een energiebesparingsplan opstellen waarin zij aangeven wat zij eraan gaan doen. Als zij dat netjes uitvoeren, krijgen ze een fiscaal voordeel. Tot voor kort werd dat voordeel zelfs al uitgekeerd voordat duidelijk was of men eigenlijk wel deed wat men had beloofd. Gelukkig maakt het kabinet nu aan die praktijk een einde. Uit onderzoek bleek dat 80 van de 110 bedrijven die aan dit convenant meededen, hun energiebesparingsprogramma niet volledig uitvoerden. De vraag van mijn fractie is, wat het kabinet daarom nu gaat doen om ervoor te zorgen dat de naleving echt van de grond gaat komen, naast de inderdaad terechte wijziging dat je pas het fiscale voordeel krijgt als je hebt bewezen dat je doet wat je hebt beloofd. Ik krijg graag een antwoord van de minister op de vraag wat hij nu gaat doen om ervoor te zorgen dat de besparingen wel van de grond gaan komen. De Nationale Energieverkenning (NEV) liet zien dat de besparing in de industrie het komende decennium een stuk trager zal verlopen. De groep bedrijven waarover wij het hebben, moet samen 9 petajoule extra besparing gaan opleveren. Dat is afgesproken in het energieakkoord. Maar wat zijn nu de concrete afspraken die worden gemaakt? Mij bereiken steeds geluiden dat het buitengewoon moeizaam gaat en dat de concretisering van deze afspraak eigenlijk niet van de grond komt. Steekt de minister er zijn hand voor in het vuur dat deze besparing er ook echt gaat komen? Energiebesparing in de industrie is immers vaak nog steeds goedkoper dan in de gebouwde omgeving. De vraag is dus echt: waar wachten wij nu op? Dit moet gewoon gebeuren.
Het ETS is nu niet helemaal een onderwerp van discussie, maar het is natuurlijk wel een groot punt van zorg. De CO2-prijzen zijn veel te laag. Er is een enorm overschot aan emissierechten. De prikkel tot besparing en duurzame energie wordt stelselmatig ondermijnd. Willen wij ook op het gebied van besparing succes boeken, dan zal er ook aan dit systeem iets moeten gebeuren. Wat gaat het kabinet doen om het weer tot leven te wekken?
Ik heb in algemene zin een vraag over de handhaving. Uit rapporten blijkt dat een echt goede handhaving van alle maatregelen die in de wet staan en die zijn afgesproken, een grote energiebesparingswinst zou kunnen opleveren. Er wordt zelfs gesproken van 35 petajoule. Wat gaat het kabinet nu doen om de handhaving echt aan te scherpen? Welke concrete maatregelen zullen er komen? Wat zal de inspanning van de overheid zijn om dit te gaan doen?
Binnen het energieakkoord is ook afgesproken dat al in 2016 een behoorlijk deel van de opgave van 100 petajoule moet zijn binnengehaald, namelijk 35 petajoule. Zal de minister aan de hand van het nationale energieverkenningsrapport van dit jaar al een beoordeling maken van de noodzaak tot aanvullende maatregelen? Ik vroeg daar zojuist overigens ook al naar. Het gaat erom dat wij in ieder geval zeker weten dat er maatregelen worden genomen en dat wij in 2016 die afspraak van 35 petajoule hoe dan ook gaan realiseren. Op dit punt wil ik heel graag helderheid van de minister.
Ik heb nog een aantal opmerkingen en vragen rond de gebouwde omgeving. Er komen — en dat is heel belangrijk — twee fondsen met geld voor de stimulering van de energiebesparing in de woningsector. Er is een fonds voor de particuliere eigenaar en er is een fonds voor verhuurders in de sociale sector. Het is jammer dat er tot nu toe weinig voortgang is geboekt. Er zijn nog weinig concrete resultaten. Is de minister het met ons eens dat een versnelling op dit punt echt noodzakelijk is om snel flink wat energiebesparing van de grond te krijgen?
Mijn fractie signaleert een ander punt. Veel mensen willen gewoon zekerheid. Zij willen weten waar zij aan toe zijn met hun woning en wat zij straks zullen moeten doen. Wij vragen ons af of het niet nu al echt noodzakelijk is om met meer regelgeving op dit punt te komen en om verplichtingen aan mensen op te leggen, maar natuurlijk wel in combinatie met financiële stimulansen, ondersteuningen en fiscale voordelen. GroenLinks is van mening dat dit veel meer zoden aan de dijk zal zetten. Zie bijvoorbeeld de hele discussie rond de energielabels van de woningen. Dat ligt overigens ook op het terrein van de collega van deze minister, minister Blok. Ik spreek echter graag het kabinet aan. De EU verplicht in feite via de richtlijn om van elke woning die verkocht of verhuurd gaat worden, met een label duidelijk te maken waar de koper of de verhuurder aan toe is. Toch voert Nederland die verplichting niet in. Alle eigenaren hebben wel een verklaring in de brievenbus gekregen met het label waarop staat waar de woning aan voldoet, maar daar is veel kritiek op van allerlei onafhankelijke experts. Zij zeggen: het is nogal willekeurig, want er is gewoon gekeken naar het bouwjaar en er is verder niet gekeken naar wat er in die woning allemaal al is gebeurd. Kortom, wat mensen in hun brievenbus krijgen, is voor hen eigenlijk een heel onduidelijk papier. De vraag is of het kabinet nu niet echt aan die richtlijn moet gaan voldoen en verplicht moet stellen dat je, wanneer je je woning verkoopt, je label oplevert naar de laatste stand van zaken. Datzelfde geldt voor huurwoningen. Het label moet ook worden vastgesteld door een onafhankelijke instelling, die dat doet op basis van hoe de woning er dan aan toe is.
Ik maak even een uitstapje naar Groningen. Ik denk dat er heel veel warmte en dus gas kan worden bespaard in onze Nederlandse woningen. Dan gaan wij de Groningers echt helpen, in plaats van alleen een halfjaar, zoals de minister heeft beloofd. De gasbehoefte zal enorm omlaag moeten in Nederland. Dat kan ook en het is bijzonder jammer als wij die kansen laten liggen.
CE Delft heeft in oktober 2014 in opdracht van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie in de gebouwde omgeving een buitengewoon interessant rapport opgeleverd, waarin verschillende transitiescenario's worden geschetst tot 2030, waaronder ook een transitiescenario voor de gebouwde omgeving. Dat rapport schetst dat met een forse investering van 2,3 miljard euro per jaar er jaarlijks een enorme hoop energie kan worden bespaard. Interessant is dat die impuls ook leidt tot een enorm bruto werkgelegenheidseffect van gemiddeld 24.000 arbeidsjaren, een verbetering van de handelsbalans met gemiddeld 1,7% en een verbetering van het bruto nationaal product met gemiddeld 0,7% per jaar, oftewel 4,3 miljard euro. Ook wordt naar verwachting in die periode 20 miljard euro uitgespaard aan energie-import. Dit zijn cijfers waarbij je denkt: dit is dermate interessant dat het kabinet dit zou moeten oppakken. Betekent dit niet dat wij ons hele energiebesparingsprogramma fors moeten gaan aanscherpen? Ik hoor graag een reactie van de minister op dit rapport en vraag hem of dit niet een aanleiding is om het energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving fors aan te scherpen.
Hoe staat het met de extra maatregelen voor energiebesparing in het verkeer? Welke concrete nieuwe maatregelen voorziet het kabinet in het kader van het energieakkoord en de energiebesparingsafspraken?
Ten slotte vraag ik de minister hoe het zit met een aantal effecten van ons energiebelastingsysteem. Als we het dan toch hebben over die echte energietransitie: er zit iets vreemds in het systeem zoals dat er nu is. Naar het idee van mijn fractie, wordt een aantal partijen nauwelijks gestimuleerd om echt het onderste uit de kan te halen wat betreft energiebesparing. Ik noem graag een voorbeeld waarover ik laatst hoorde. Het is vreemd dat IKEA, een grote keten in Nederland, die behoort tot de grootverbruikers, over de hoogste schijf nauwelijks energiebelasting betaalt en in elk geval veel minder betaalt dan de Nederlandse concurrenten. Die concurrenten zijn vaak de kleinere meubelzaken en winkelketens. IKEA heeft naar mijn idee een oneigenlijk concurrentievoordeel in Nederland omdat hij toevallig als heel grote keten dat grootverbruikersvoordeel mag incasseren. Het gaat er daarbij helemaal niet meer om of er energie wordt bespaard of niet. Op voorhand staan de kleinere winkels gewoon al op achterstand vergeleken met IKEA. Dat is toch een gekke situatie? Ik hoor graag wat de minister daarvan vindt. Is dit niet aanleiding, naast tal van andere voorbeelden, om toch eens heel fundamenteel te kijken naar het energiebelastingsysteem en om eens te kijken naar een manier waarop we kunnen komen tot eerlijke prikkels die echt tot energiebesparing leiden, voor iedereen?
Er is, kortom, nog een wereld te winnen op het terrein van energiebesparing. Als er ergens iets te winnen valt, dan is het hier wel, in relatie tot het milieu, de werkgelegenheid en grote kostenbesparingen. Het zorgt ervoor dat we minder afhankelijk worden van gas en olie uit het buitenland. Bovendien kunnen we ook nog eens tegemoetkomen aan de Groningers. Ik vraag het kabinet om de ambities te verhogen, maar wacht graag ook de antwoorden van de minister af.
De heer Van Beek i (PVV):
Voorzitter. We bespreken vandaag in dit huis de wijziging van de Wet implementatie EU-richtlijn energie-efficiëntie, de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de Warmtewet. Alvorens in te gaan op het wetsvoorstel, maak ik enige beschouwende opmerkingen over milieuproblematiek en energievoorziening. De wereldbevolking neemt in rap tempo toe en in lijn daarmee ook de energiebehoefte. Alternatieven of zogenaamde "duurzame energiebronnen" worden al jaren gepromoot en zwaar gesubsidieerd. De kosten daarvan voor de samenleving zijn enorm. Als gevolg hiervan komt onze concurrentiepositie steeds verder in het geding. Daarnaast zullen de energiekosten voor de burgers en de samenleving steeds verder stijgen. Over de vraag waarop het geloof in duurzame energie gebaseerd is, kan niet meer in redelijk worden gediscussieerd. Politici, de milieulobby's en de massaal gesubsidieerde milieu-industrie hebben zich in onwrikbare standpunten ingegraven. Enig kritisch vermogen van deze belanghebbenden ten aanzien van de eigen standpunten over de haalbaarheid van een groter aandeel van duurzame energie in de totale energiebehoefte is ver te zoeken. Kritiek hebben of onderzoekende vragen stellen over dit onderwerp wordt vanuit een houding van morele superioriteit doodgezwegen of onder de tafel geveegd met soms zeer bedenkelijke argumenten. Een voorbeeld hiervan is de Nobelprijswinnaar en econoom Paul Kruger, die zegt dat iedereen die de opwarming van de aarde ontkent, hiervoor gestraft moet worden in het hiernamaals. The Observer-columnist Nick Cohen zegt over klimaatcritici dat zij op één lijn te stellen zijn met Holocaustontkenners.
In dit klimaat is de milieukerk niet voor rede vatbaar en staat deze niet meer open voor fossiele energiebronnen die de problemen met de energievoorziening in de toekomst al dan niet kunnen helpen beheersen. Shell-topman Van Beurden merkte onlangs op dat nieuwe energiebronnen als wind- en zonne-energie er 30 jaar over hebben gedaan om nog geen 1% van de energiebehoefte te dekken. De productie van fossiele brandstoffen zal naar zijn mening moeten blijven groeien omdat het aandeel van alternatieve energiebronnen bij lange na niet de mogelijkheid biedt om in de wereldwijde, toenemende energiebehoefte te voorzien. Als de klimaatlobby blijft volharden in zijn huidige, welhaast religieuze fanatisme wat betreft duurzaamheid en wind- en zonne-energie, zullen de lasten astronomisch stijgen. Het trieste van dit alles is dat de inspanningen die wij met name lokaal in Nederland maar ook in Europa leveren, niets opleveren wat betreft het terugdringen van de CO2-uitstoot. CO2 en andere stoffen stoppen immers niet bij onze landsgrens. De discussie over milieuproblematiek moet en kan alleen in wereldwijd, internationaal verband gevoerd en opgelost worden. Anders zijn alle pogingen om energie te besparen en de vervuiling terug te dringen zonder effect. We kunnen in Nederland wel denken dat we op de goede weg zijn — we voelen ons daar vaak ook heel goed bij, want kijk ons eens doen op het gebied van milieuproblematiek — maar in relatie tot de globale problematiek is wat wij hier plaatselijk doen op het gebied van het terugdringen van de milieubelasting redelijk zinloos.
Na deze korte beschouwing maak ik nog een paar opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel. We weten allemaal dat dit in de Tweede Kamer geen debat heeft opgeleverd. Toch heeft een aantal fracties, waaronder de PVV-fractie, gemeend hieraan een aantal woorden te moeten wijden. Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot implementatie van een Europese richtlijn voor energie-efficiëntie. De richtlijn heeft als doel: het bereiken van 20% energiebesparing op het energieverbruik in 2020 ten opzichte van het gebruik in 2010. Bij het lezen van de EU-richtlijn valt onmiddellijk het grote aantal verplichtende bepalingen op. De lidstaten worden verplicht jaarlijks 3% van de centrale overheidsgebouwen te renoveren en energiezuiniger te maken. Brussel verplicht ons jaarlijks 1,5% energie-efficiëntie bij de eindverbruikers te realiseren. De richtlijn verplicht met name grote bedrijven om eens in de vier jaar een energieaudit uit te voeren. En ga zo maar door.
De PVV onderkent het belang van energie-efficiëntie en energiebesparing, zolang dat maar op vrijwillige basis gebeurt en zonder overheidsdwang. Energiebesparing zou leuk moeten zijn in plaats van alleen maar duur en verplichtend. Als gevolg van de implementatie van de EU-richtlijn worden we in Nederland op kosten gejaagd, wordt er weer een dure bureaucratische laag gecreëerd en neemt Brussel ook op dit onderwerp weer een stukje Nederlandse soevereiniteit weg.
Mijn fractie concludeert dan ook dat de EU-richtlijn inzake energie-efficiëntie onnodig, te duur en te verplichtend is. Zij zal daarom tegen dit wetsvoorstel stemmen.
Mevrouw Koning i (PvdA):
Voorzitter. Zoals net al gememoreerd is, is het voorliggende wetsvoorstel bedoeld om een Europese richtlijn in onze Nederlandse wetgeving te implementeren. Het doel van de richtlijn is net ook al aangehaald: 20% besparing op het energieverbruik in 2020. Energiebesparing is een belangrijk onderdeel van het verduurzamen van onze energievoorziening. Dat doel en de weg ernaartoe zijn voor de PvdA-fractie erg belangrijk en worden van harte gedeeld. Sterker nog, het is voor mijn fractie zo van belang dat de beoogde energiebesparing echt bereikt wordt dat mijn fractie vandaag graag met de minister in gesprek gaat over de uitvoering van de maatregelen. De recente situatie in Groningen geeft des te meer reden om te werken aan de verduurzaming van de energieproductie, om over te gaan op duurzame energieopwekking en om tegelijkertijd een besparing in het energiegebruik te realiseren en daarmee op termijn ook een vermindering van de gasonttrekking.
Om de richtlijn te implementeren, is niet voor alle onderdelen een wetswijziging noodzakelijk. Bijvoorbeeld artikel 8 van de richtlijn kent verplichtingen op het gebied van de energieaudits. Deze dienen om informatie te verstrekken over huidig energiegebruik en om kosteneffectieve besparingen in beeld te krijgen. Dat is dus iets anders dan wat de heer Van Beek net zei. Het is echt de bedoeling dat die besparing op termijn rendeert. Deze energieaudits moeten grote bedrijven, het mkb en huishoudens helpen om de aanbevelingen echt te implementeren. Voor de implementatie van de energieaudits zijn al enkele stappen gezet. Er zijn convenanten gesloten. Er wordt informatie gegeven via zaken als het energielabel — mevrouw Vos heeft gevraagd of dat helemaal goed uitpakt — en het energieprestatieadvies.
Om de richtlijn volledig te implementeren wordt, zo lezen wij op bladzijde 6 van de memorie van toelichting, een aantal aanvullende voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat zette ons bij het voorbereidend onderzoek al aan het denken. Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer schrijft al voor dat alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder worden genomen. Dus vroeg de PvdA fractie hoeveel overtredingen op dit punt zijn geconstateerd. Wij hadden namelijk sterk de indruk dat de bevoegde gezagen geen prioriteit gaven aan controle op naleving van deze verplichting. Mevrouw Vos heeft vanuit haar rol als oud-wethouder ook aangegeven waartegen de bevoegde gezagen soms aanlopen. In het antwoord dat wij kregen op 31 oktober is aangegeven dat de regering daarover geen cijfers beschikbaar had. Graag vraag ik nu dan ook aan de minister of inmiddels wel bekend is of er een of meer overtredingen zijn geconstateerd door het bevoegd gezag. Wij weten dat het Rijk hierin niet het bevoegd gezag is.
Voorts vragen wij hoe de minister denkt over de handhaafbaarheid van de verplichte energieaudits. Zouden die nog kunnen worden bevorderd? Uiteindelijk is namelijk het bevorderen van kostenefficiënte energiebesparingsmaatregelen gediend bij echte naleving van de verplichting, dus bij echte handhaving: niet alleen regels stellen, maar ook daarop controleren. Is de minister bereid om ons toe te zeggen om bij de geplande evaluatie in 2016 van het energieakkoord ook te rapporteren over dit aspect van de uitvoering? Dan heb ik het dus over de handhaving, over kostenefficiënte maatregelen op het gebied van energiebesparing.
Namens de PvdA-fractie stel ik graag nog enkele vragen over de studie naar het potentieel voor de toepassing van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming, die voortvloeit uit artikel 14 van de richtlijn. In de memorie van toelichting is aangegeven dat deze studie wordt uitgevoerd door de rijksoverheid en relevante brancheorganisaties en uiterlijk 31 december van dit jaar, 2015, gereed is. Graag vraag ik de minister namens de PvdA-fractie of het mogelijk is in die studie mee te nemen dat het vervangen van gasnetten met zich lijkt te brengen dat voor de eerste 40 tot 50 jaar na de vervanging gas als de belangrijkste bron voor verwarming wordt gehanteerd. Als je zo'n nieuw gasnet aanlegt, wil je tenslotte dat net ook gebruiken. Deze gasnetten zijn door ons gezamenlijk betaald, gesocialiseerd. Dat is niet het geval bij warmtenetten. Uiteindelijk willen wij dat huizen worden verwarmd. Warmtenetten zijn daarvoor een alternatief. Een overstap van gas op warmte heeft daarmee een aantal financiële gevolgen voor de businesscase.
De aardbevingen in Groningen maken het volgens de PvdA-fractie opportuun om bij een keuze tussen gas en warmte voor de verwarming van gebouwen meer dan alleen financiële overwegingen te betrekken. In de tekst die ik vorige week al had voorbereid, had ik de vraag staan of de minister het met ons eens is dat het over meer dingen gaat dan alleen geld. Wij hebben vanochtend kunnen constateren dat het besluit om in ieder geval tot 1 juli minder gas te onttrekken ook echt aantoont dat de regering meer dingen dan alleen financiën leidend laat zijn; een compliment daarvoor van onze kant. Misschien kan de minister wel aangeven hoe hij daartegen aankijkt op de iets langere termijn.
De heer Van Boxtel i (D66):
Ik heb ook kennisgenomen van die afspraak. Mevrouw Koning geeft er nu een mooie uitleg aan, maar vindt zij het een echt op inhoud gebaseerde maatregel? Of is dat halfjaar gewoon heel handig om iedereen even politiek uit de wind te houden en daarna weer verder te kijken, waarbij misschien de VVD en de PvdA weer geheel uit elkaar lopen als het gaat om de gasboringen in Groningen? Dat hoor ik cynici ook weer zeggen in de commentaren vanochtend.
Mevrouw Koning (PvdA):
Ik ben niet van plan er heel cynisch naar te kijken. Ik nam mij vorig week voor om te vragen of de regering ook andere overwegingen dan alleen de financiën wilde meenemen in het besluit rondom gasonttrekking. Ik constateer nu dat dit ook echt het geval is. De vraag van de heer Van Boxtel lijkt te impliceren dat het gewoon een politieke afweging is en dat ze het over een halfjaartje weer anders doen. Ik denk dat niet. Ik heb vertrouwen in de regering. Ik denk — ik hoor daarop graag de reactie van de minister — dat dit een signaal is dat ook de regering inzet op een ander systeem dan gas voor het verwarmen van huizen en dat je daar ook andere overwegingen dan alleen geld bij betrekt. Ik zie het eigenlijk zeer hoopvol tegemoet en ik hoop de heer Van Boxtel ook.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Begrijp ik goed van mevrouw Koning dat zij in feite verwacht dat dat halfjaar geen halfjaar blijft, maar dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van een langdurigere, permanente lage gasonttrekking?
Mevrouw Koning (PvdA):
De PvdA-fractie in de Eerste Kamer ziet dat het nu onttrekken van gas dermate negatieve gevolgen heeft dat we echt moeten nadenken over alternatieven. Stadsverwarming en verwarmingsnetten kunnen een alternatief zijn. Die moet je natuurlijk wel kunnen aanleggen. Daarvoor is de financiële businesscase heel belangrijk, maar het gaat niet om geld alleen. Precies dat proberen wij hier naar voren te brengen. Het besluit dat de regering nu heeft genomen, geeft ons heel veel hoop voor de toekomst.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
In feite hoor ik mevrouw Koning zeggen dat er in de toekomst inderdaad permanent, structureel minder gas uit de Groningse bodem moet worden gehaald en dat dit ook mogelijk is. Klopt mijn constatering?
Mevrouw Koning (PvdA):
Huizen moeten verwarmd kunnen worden. Volgens mij kan deze stap misschien wel gecontinueerd worden, maar ik denk dat de minister daarover meer kan zeggen dan ik. Huizen moeten verwarmd worden. Warmtenetten zijn daarvoor echt een serieus alternatief, maar die moet je wel kunnen aanleggen.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel is opgesteld om richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie te implementeren. Over twee onderdelen van de richtlijn, te weten de handhaving op energieaudits — eigenlijk het uitvoeren van energiebesparingsmaatregelen — en de studie naar en het werk maken van stadsverwarming, heb ik namens de PvdA-fractie enkele vragen voorgelegd aan de minister. Wij wachten nu de beantwoording met belangstelling af.
De heer Reuten i (SP):
Voorzitter. De minister schrijft in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn: "Doel van de richtlijn is het behalen van het Europese streefdoel van 20% energiebesparing op het energieverbruik in 2020 ten opzichte van het verbruik in 2010." Toen ik dat aanvankelijk las, nog naïef, was ik niet attent op het cryptische gehalte van die zin en dacht ik dat we het energieverbruik met 20% omlaag zouden gaan brengen. Nee, dat is helaas niet het geval. Het betekent slechts, kort gezegd, dat de toename van het energieverbruik moet achterblijven bij de economische groei. Ik vrees dat de planeet en onze kindskinderen het daarmee niet gaan redden, tenzij we in voortdurende economische stagnatie blijven steken of het spoedig gaan doen met grootschalige circulaire vormen van energieopwekking. Relevant is dat het grootschalig investeren in circulaire energieopwekking ons deels uit het groeistagnatiemoeras kan trekken. Maar ja, dat vereist wijsheid en durf. Ik hoor hierover straks graag de opvatting van de minister. Intussen aarzel ik niet om de kritische vragen van de voorgaande sprekers via soms een herhaling kracht bij te zetten.
Een deel van deze energiediscussie wordt gevoerd in termen van petajoules. Ik heb me net door collega Elzinga laten uitleggen dat 1 joule de energie is die het kost om een appel een meter op te tillen. Een petajoule is het energie-equivalent van het optillen van 1000 biljoen appels. Dan weten we waarover we het hebben.
Kort nadat de commissie voor Economische Zaken over dit wetsvoorstel nader voorlopig verslag deed, verscheen begin oktober 2014 de eerste Nationale Energieverkenning (NEV), uitgebracht door het ECN, het PBL en het CBS. Veel van mijn vragen zijn daarin intussen beantwoord, zonder dat die kennis mij tot juichen stemt. De rapporteurs stellen onder andere het volgende. Ten eerste: bij een gemiddelde economische groei van net boven de 1% zal de verandering van het energieverbruik in 2020 uitkomen tussen de -6% en de +4%. Ten tweede: "De Nederlandse doelstelling volgens de Europese richtlijn energie-efficiëntie wordt bij vastgesteld beleid waarschijnlijk niet gehaald. Wanneer ook rekening wordt gehouden met het voorgenomen beleid, dan ligt het doel naar verwachting binnen bereik." Ten derde: "Het doel uit het Energieakkoord van 100 petajoules extra besparing in 2020 wordt met de nu bekende maatregelen in beide beleidsvarianten niet gehaald." Ten vierde: ten aanzien van de hernieuwbare (of circulaire) energie geldt dat, indien het voorgenomen beleid zou worden uitgevoerd, het aandeel ervan in 2020 op 12,4% ligt, binnen een bandbreedte van 10,5% tot 13,0%. Daarover stellen de rapporteurs: "Het in Europees verband overeengekomen Nederlandse doel voor hernieuwbare energie (14% in 2020) valt buiten de genoemde bandbreedtes." Ook hier wordt het doel dus niet gehaald.
Ik vraag de minister of hij deze vier prognoses onderschrijft. Indien dit het geval is, dan vraag ik wat de regering hier op welke termijn aan gaat doen. Indien dit niet het geval is, dan vraag ik hem ten eerste welke ten deze contraire informatie hij heeft die de rapporteurs niet hebben en ten tweede of hij in voorkomend geval deze informatie met de rapporteurs deelt. Ten derde, indien hij deze informatie met de rapporteurs heeft gedeeld, vraag ik hem wat hun repliek was en waar wij de repliek van de rapporteurs kunnen vinden. Ook vraag ik de minister — gesteld dat hij vermoedt dat de richtlijndoelstellingen krap bemeten net gehaald zouden kunnen worden — of de regering meent dat zij op dit vlak voortvarend optreedt met het oog op onze kindskinderen. Voortvarend zou toch zijn om zeer ruime positieve marges aan te houden?
Ter afsluiting van dit onderdeel heb ik nog een ermee samenhangend punt. De NEV rekent in termen van doelstellingrealisatie voor de jaren 2020 en 2030. Op onze vraag naar informatie over jaarlijks te realiseren besparingsdoelen stelt de nadere memorie van antwoord over de toen net uitgebrachte NEV: "In de NEV is niet gekeken naar besparingspercentages, maar uitsluitend naar de cumulatieve doelstelling uitgedrukt in petajoules. Er zijn dan ook geen cijfers voorhanden welke percentages de komende jaren gerealiseerd moeten worden om de cumulatieve doelstelling uit de richtlijn te halen." Mijn fractie vraagt de minister om jaardoelen te formuleren en de Kamers jaarlijks over de realisatie daarvan te informeren. Ik weet dat in 2016 een tussentijdse evaluatie voorzien is, maar ik vraag de minister om een, gezien de belangen, meer continue rapportage zodat tijdige bijstelling mogelijk is.
Ik ga nu kort in op de aard van het wetsvoorstel. Zoals gezegd stelt de memorie van toelichting: "Doel van de richtlijn is het behalen van het Europese streefdoel van 20% energiebesparing op het energieverbruik in 2020 ten opzichte van het verbruik in 2010." Niettemin is het wetsvoorstel beperkt tot zaken zoals registratie van energieverbruik en administratieve voorschriften betreffende onder meer factureringsinformatie en energiekostenramingen. Uiteraard is registratie van belang om te weten of de doelen al dan niet bereikt worden. Zie ik het goed dat het wetsvoorstel zich hiertoe in hoofdzaak of zelfs geheel beperkt? Zo ja, waarom is het genoemde doel en het politiek instrumentarium daartoe niet in het wetsvoorstel opgenomen? Wat betekent dit volgens de minister voor de hardheid van de Nederlandse parlementaire controlemogelijkheid van zijn politiek in dezen?
Ten slotte ga ik in op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. De regering zal begrijpen dat de Kamer, na het debacle met de op 22 december aangenomen Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT, voortaan de inwerkingtredingsbepalingen van wetsvoorstellen nauwkeurige aandacht zal geven. In het onderhavige geval vroeg mijn fractie in het voorlopig verslag in verband met artikel V welke artikelen of onderdelen daarvan de regering op het oog heeft om later in werking te doen treden dan onmiddellijk nadat de Eerste Kamer het wetsvoorstel eventueel aanvaard heeft. De regering antwoordde in de memorie van antwoord van 1 september 2014: "Naar verwachting is nog niet alle op dit wetsvoorstel gebaseerde uitvoeringsregelgeving gereed op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt. Enkele bepalingen over de inrichting van energiefacturen en de inrichting van verbruiks- en kostenoverzichten voor energieverbruikers zullen daarom op een later moment in werking treden." Het gaat hier zogezegd wel om grote zaken, maar niet om groot geld. Toch wil ik graag weten of nu, vijf maanden later, die uitvoeringsregels gereed zijn en, zo nee, waarom niet.
Ik wijs erop dat de richtlijn van 25 oktober 2012 stamt. Dat is ruim drie jaar en drie maanden geleden. De richtlijn had acht maanden terug, op 5 juni 2014, geïmplementeerd moeten zijn. Als de regering zich niet aan de regels houdt, hoe kan zij dan verwachten dat in casu bijvoorbeeld de ondertekenaars van het energieakkoord zich daaraan gebonden achten? Graag het commentaar van de minister op een en ander.
Ik wacht de beantwoording van de minister graag af.
De heer Van Boxtel i (D66):
Voorzitter. De richtlijn energie-efficiëntie sluit aan op een breder pakket maatregelen om de klimaatverandering zo veel mogelijk te beperken. Ieder jaar bereikt de mondiale CO2-uitstoot door het gebruik van fossiele energie nieuwe recordhoogtes, mede doordat deze brandstoffen nog vaak gesubsidieerd worden. Ruim 85% van de totale energie komt uit olie, kolen en gas, tegenover 1,1% uit wind en 0,2% uit zonne-energie. Door opkomende economieën als Brazilië en China zal de energiebehoefte met maar liefst 37% toenemen in de komende 25 jaar, aldus het Internationaal Energie Agentschap (IEA).
In de afgelopen tien jaar is uitgebreid onderzocht wat de gevolgen zijn van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen voor de Nederlandse samenleving. De rijksoverheid heeft al meer dan 25 kwetsbaarheidsanalyses en rapporten over klimaatverandering laten opstellen; het is een hele industrie op zich. Deze rapporten zijn meestal toegespitst op specifieke beleidssectoren, maar in al deze rapporten komt de noodzaak tot vergroening sterk naar voren. Op basis van deze onderzoeken zijn er op nationaal en internationaal niveau verschillende convenanten en akkoorden gesloten. Het recentste voorbeeld is natuurlijk het energieakkoord.
Het is echter van belang dat het kabinet zich aan de afspraken houdt om uitputting van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen te voorkomen en om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te dringen en zo een leefbaar klimaat te behouden voor toekomstige generaties. Het is daarnaast een uitgelezen kans om de Europese Unie zelfvoorzienend te maken. Door het opwekken van meer duurzame energiesoorten kunnen we onze energieafhankelijkheid van instabiele en autoritaire regimes zo veel mogelijk beperken. Bovendien kunnen we, zo bleek dit weekend, het tempo van gasboringen in Groningen verlagen. Een compliment overigens van mijn kant aan minister Kamp. Hij gaat immers iedere keer weer gewoon naar Groningen en gaat daar de confrontatie aan met de mensen. Wel wordt het langzamerhand heel Nederland duidelijk dat de mensen daar ernstig worden getroffen en dat het echt een probleem is voor hen. Ik ben blij dat de maatregelen zijn genomen. Tegen mevrouw Koning van de PvdA-fractie zeg ik ook dat ik de halvering op zich al goed vind, maar ik hoop wel dat die tot iets leidt en niet dat het een maatregel blijkt te zijn die even handig een verkiezingsdatum overbrugt.
De technologische ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie bieden tal van mogelijkheden. Denk aan de prijswinnende Stella-zonnewagen, de gezinsauto die op zonne-energie rijdt, ontworpen door studenten van de TU Eindhoven. Mijn fractie vindt dan ook dat deze kansen met beide handen aangepakt moeten worden.
Hoewel de EU nog steeds tot de top drie uitstoters van CO2 behoort, begint het Europese energiebeleid langzaam zijn vruchten af te werpen. De CO2-emissie in Europa daalt al jaren en hernieuwbare bronnen winnen terrein. In het overgrote deel van Europa beslaat duurzame energie al meer dan 10% van de totale energieconsumptie. Volgens Eurostat ligt dit percentage in Noorwegen en Zweden zelfs boven de 50. Jammer genoeg moet mijn fractie constateren dat Nederland op dit gebied ver achterloopt, met amper 5% aan consumptie van duurzame energie. Hierdoor is het kabinet mijlenver verwijderd van de ambitie om in 2020 14% hernieuwbare energie te gebruiken. Deze doelstelling is overigens al weinig ambitieus in vergelijking met die van andere Europese landen. Niet voor niets staat Nederland van alle EU-landen op de een-na-laatste plaats van de jaarlijkse klimaatranglijst.
Vanuit verschillende hoeken is er dan ook kritiek. Eind 2012 sprak de Algemene Rekenkamer zich, zacht uitgedrukt, bezorgd uit over het klimaatbeleid van Nederland: de aansluiting bij Europese ontwikkelingen is ver te zoeken. De toenmalige staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu kon zich daar niet geheel in vinden. Hij wees erop dat Nederland zowel door de Europese Commissie als door vele EU-lidstaten wordt gezien als een land dat vergevorderd is in zijn strategische en praktische aanpak van de aanpassing aan de klimaatverandering. Mijn fractie hoort graag van de minister of deze observatie nog steeds van toepassing is en waar het positieve imago van het Nederlandse klimaatbeleid op gebaseerd is.
Mijn fractie is vooral benieuwd of deze strategische en praktische aanpak gaat leiden tot de 14% duurzame energie in 2020, de afspraak die in het energieakkoord gemaakt is. Maar dat gat lijkt zonder extra maatregelen onoverbrugbaar. Toch wil de minister een evaluatierapport van het energieakkoord in — let wel — 2016 afwachten. Is de minister zich ervan bewust dat het uitstellen van maatregelen de aanpassing aan klimaatverandering duurder en moeilijker maakt? Welke financiële middelen heeft de minister achter de hand als blijkt dat Nederland achterloopt op schema?
Mijn fractie heeft ook nog enkele vragen over de bijstook van biomassa. Het is van belang dat de subsidie voor biomassa naar projecten gaat die gecertificeerd duurzaam zijn. Die eis staat ook vermeld in het energieakkoord. Mijn fractie heeft signalen opgevangen dat energiebedrijven niet aan de eisen voor certificering hoeven te voldoen. Ik verwijs naar Het Financieele Dagblad, waarin op 12 januari het artikel "Tweede Kamer buigt zich over duurzame bijstook biomassa" stond. Kan de minister hier meer duidelijkheid over geven? Kan hij de garantie geven dat subsidies niet worden uitgekeerd aan projecten die niet gecertificeerd duurzaam zijn? Is hij van mening dat dit de transitie naar een meer biobased economy zou versnellen?
Naast het sluiten van energieakkoorden zou het kabinet het verbruik van fossiele brandstoffen zwaarder kunnen belasten. Volgens het IMF is dit de effectiefste manier om milieuschade in energieprijzen te verwerken. Tegelijkertijd kan deze belasting het gebruik van duurzame energie bevorderen. Behoort een hogere belasting op fossiele brandstoffen wat de minister betreft ook tot de opties? Of laat hij dit voor het nieuwe Belastingplan helemaal over aan staatssecretaris Wiebes?
De richtlijn die we vandaag bespreken heeft tot doel het behalen van het Europese streefdoel van 20% energiebesparing in 2020 ten opzichte van het verbruik in 2010. Nederland heeft zich gecommitteerd aan afspraken om het finale energieverbruik in 2020 met gemiddeld 1,5% per jaar en met 100 petajoule terug te dringen. Het tempo van energiebesparing in Nederland lag tussen 2010 en 2013 op circa 1,1% per jaar. Door de afspraken in het energieakkoord zal het tempo volgens de Nationale Energieverkenning (NEV) in de komende jaren gemiddeld 1,2% bedragen. Dat is een bijzonder lichte stijging en niet voldoende om de besparingsdoelstellingen te halen, zo concluderen de onderzoekers. Deelt de minister de bevindingen van de Nationale Energieverkenning? Zo ja, is de minister van mening dat Nederland de opgelopen achterstand moet inhalen? Hoe gaat hij dat bereiken? De minister verwacht dat het energiebesparingstempo omhoog gaat naar circa 1,2% tot 1,7% per jaar. Kan de minister toelichten waarop deze verwachting gebaseerd is? De onderzoekers van de NEV hebben deze verwachting niet.
Het energielabel zou een belangrijke incentive voor woningeigenaren moeten zijn om hun woning energiezuiniger te maken. De invoering van het voorlopige label gaat echter gepaard met problemen. Ik verwijs hierbij naar de uitzending van Kassa gisteravond, waarmee veel leed op de buis kwam. Het voorlopige label wordt vaak gekwalificeerd als "amateuristisch" omdat slechts naar bouwjaar en type woning is gekeken. Voldoet dit voorlopige energielabel aan de eisen van de Europese Commissie? Welke aanvullende criteria worden bij de vaststelling van een definitief label gehanteerd?
Mijn fractie is er nog niet gerust op dat we met het huidige beleid de EU-afspraken gaan nakomen en dat het kabinet de afspraken hoog op de prioriteitenlijst heeft staan. Het tekort aan energiebesparing zal met de bestaande maatregelen meer dan 40 petajoule bedragen ten opzichte van de doelstelling. De Warmtevisie moet dit gat gaan opvullen, maar hierover is nog weinig duidelijkheid. Daarom is het goed om te bekijken hoe binnen de huidige afspraken nog een efficiëntieslag gemaakt kan worden. Zo bevat artikel 6 van de richtlijn voorschriften over overheidsinkopen. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister dat deze verplichting wordt ingevuld door het beleidskader Duurzaam Inkopen. Volgens de memorie van toelichting bij deze richtlijn koopt de rijksoverheid sinds 2010 zelfs voor 100% duurzaam in. Zes maatschappelijke organisaties, waaronder VNO-NCW, geven aan dat de overheid dit percentage niet waar kan maken. Volgens hen is de kloof tussen woord en daad verontrustend en kiest de overheid eerder voor zuinig dan voor groen. Zij menen dat duurzaam inkopen een steeds lagere prioriteit krijgt, wat niet alleen slecht is voor het milieu maar de overheid ook miljoenen kost. Daarom pleiten zij voor één loket duurzaam inkopen met een duidelijke toewijzing van taken en verantwoordelijkheden. Hoe reageert de minister op deze berichtgeving? Wat vindt hij van het voorstel om één loket duurzaam inkopen te realiseren en zo de versnippering van de inkoop aan te pakken?
In Nederland is nog een aantal zwaar vervuilende kolencentrales in werking. Welke maatregelen neemt het kabinet om die centrales energie-efficiënter te maken? Wat doet het kabinet bijvoorbeeld om de warmte die vrijkomt bij kolencentrales beter te benutten? Zijn er andere manieren om de kolencentrales energiezuiniger te maken?
Daarnaast ziet mijn fractie een rol weggelegd voor de overheid bij het stimuleren van innovatieprojecten. Het zoeken naar nieuwe bronnen, het beter opslaan van duurzame energie en het efficiënter inrichten van energienetten zijn essentieel voor de energietransitie op langere termijn. De blauwe-energiecentrale op de Afsluitdijk, met energie uit osmose, is een mooi voorbeeld van een innovatief project. Toch schijnen veel projecten te stranden door een gebrek aan financiering. Heeft de minister een verklaring voor het feit dat banken bijvoorbeeld terughoudend zijn bij het doen van investeringen in duurzame energie? Hoe kijkt de minister aan tegen een garantieregeling van de rijksoverheid? Een dergelijke regeling zou voor meer zekerheid bij financiers kunnen zorgen, waardoor innovatieve projecten vaker doorgang vinden. Het introduceren van een feed-in tarief zou een vergelijkbaar effect kunnen hebben. Voelt de minister iets voor het treffen van deze maatregel?
Mijn fractie is bezorgd over de voortgang van Nederland binnen het klimaatdossier, maar heeft ook enige reden tot optimisme. Er zijn in de afgelopen jaren tienduizenden particulieren overgegaan op zonne-energie, we zien steeds meer elektrische auto's op de Nederlandse wegen en er is een groeiend aantal "nul op de meter"-woningen. Natuurlijk, sommige regelingen en belastingen — ik noem de postcoderegeling — zijn nog toe aan optimalisering, maar mijn fractie ziet de groeiende belangstelling in de samenleving als een positief signaal. Niet alleen bij de overheid, maar juist bij architecten, energiebedrijven en woningeigenaren moet energie-efficiency hoge prioriteit krijgen. Met een duidelijke visie voor de lange termijn en meer zekerheid kan het kabinet deze partijen over de streep trekken.
Het Internationaal Energie Agentschap verwacht dat de prijs van zonne-energie zal halveren in de komende twintig jaar. Andere duurzame energiebronnen worden door innovaties ook steeds goedkoper. Bovendien fluctueert de prijs van duurzame energie minder dan de olieprijs, hoewel die nu natuurlijk weer prettig laag is, en zorgt duurzame energie voor een hogere mate van zelfvoorzienendheid. D66 gelooft daarom dat de energietransitie niet alleen zal zorgen voor een verbetering van het klimaat, maar ook een waardevolle bijdrage kan leveren aan onze economie.
Mijn fractie wacht de reactie van de minister met veel interesse af, maar wil hem nog wel vragen om een reactie op het volgende. Gisteren stond in een groot openingsartikel van Het Financieele Dagblad dat de fiscale voordelen van groene beleggingen onder vuur liggen. Ik ga ervan uit dat de minister dit vraagstuk samen met de heer Wiebes, staatssecretaris van Financiën, betrekt bij de herziening van het Belastingplan.
De heer Van Beek i (PVV):
Er is een toenemende energiebehoefte in de wereld. In hoeverre denkt de heer Van Boxtel dat wij die in de toekomst kunnen opvangen met zogenaamd duurzame energie? Of schieten we onszelf in de voet door het allemaal heel duur en waarschijnlijk technisch onmogelijk te maken om de doelstellingen te bereiken?
De heer Van Boxtel (D66):
Mijnheer Van Beek, wij trekken precies aan de andere kant van het touw. U zegt: wij moeten even niks doen, want de rest van de wereld maakt er nog steeds een potje van. Mijn redenering is: als wij er wel wat aan beginnen te doen, volgt misschien de rest van de wereld. Ik vind dat een zinvollere opstelling. Uw redenering komt eigenlijk neer op: er is enorm veel verschrikkelijke mensenhandel in de derde wereld en daarom moeten we er hier nog maar niks aan doen. Dat was eigenlijk de kern van uw inbreng zonet voor de PVV. Ik heb echt een heel andere opstelling. Ik ga ervan uit dat we in de komende jaren weliswaar ook nog fossiele energie nodig hebben, maar dat we ook echt een wending moeten maken om deze aarde op langere termijn leefbaar te houden en komende generaties te blijven voorzien van voldoende energie. U zit veel meer op de lijn: ik bekijk het eventjes op dit moment, ik bekommer mij helemaal niet om wat er de komende jaren gaat gebeuren en zolang andere landen niks doen, hoeven wij ook niks te doen. Dat is niet mijn politieke opstelling.
De heer Van Beek (PVV):
Dat is duidelijk de mening van de heer Van Boxtel. Ik heb in mijn betoog ook aangegeven dat de milieuproblematiek zoals we die kennen, vooral op een globale schaal speelt. Als wij hier in Europa met al onze pogingen geen level playing field hebben ten opzichte van regio's en er internationaal geen afspraken kunnen worden gemaakt, geven we onszelf een heerlijk gevoel — kijk eens wat wij doen! — maar helpt dat niet. Het is zinloos.
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, ik ben het niet met u eens. Het is absoluut niet zinloos. Het is altijd goed als zeker de moderne economieën als de Verenigde Staten en Europa iets doen. Je ziet wat ze in de Verenigde Staten doen met het verleggen naar schaliegas. Tien, vijftien jaar geleden was het land nog een energie-importeur en nu weer een exporteur. Daar worden ook enorme innovaties gestimuleerd. Dat kunnen wij in Europa ook. Ik heb een paar goede voorbeelden genoemd. Wij zouden misschien nog veel meer met energie uit water en uit getijden kunnen doen. Dit land heeft op al die fronten laten zien dat het daarin enorm kan innoveren. We zouden dan andere gebieden in de wereld kunnen helpen om soms te "leapfroggen": in één keer over te stappen op nieuwe vormen. Zo is het ook met andere voorbeelden gegaan, bijvoorbeeld in de telecommunicatie. Je ziet mensen nu in Afrika gebruikmaken van een mobiele telefoon om handel te drijven, terwijl ze de jarenlange investeringen in allerlei grote, dure kabelnetwerken nooit hebben hoeven doen. Ik wil daar maar mee aangeven dat ik uw houding een houding vind van: na mij de zondvloed. Ik heb liever dat we die zondvloed gewoon tegenhouden. Ik ben geen doemdenker. Ik ga ook helemaal niet mee met de veroordelaars die u aanhaalde in uw betoog. Ik ben helemaal niet van die school, maar ik ben er echt van overtuigd dat wij, als wij met volle energie inzetten op de ontwikkeling en het gebruik van alternatieve energiebronnen, deze aarde en onze toekomstige generaties enorm van dienst zijn.
De heer Van Beek (PVV):
Tot slot een heel korte …
De voorzitter:
Ja, tot slot, mijnheer Van Beek.
De heer Van Beek (PVV):
Ik vind het bemoedigend dat de heer Van Boxtel en D66 ook andere, al dan niet fossiele, brandstoffen zien als een noodzakelijke bron om in de toekomst in onze energiebehoefte te kunnen voorzien.
De heer Van Boxtel (D66):
Als u goed naar mijn antwoord geluisterd hebt, hebt u gehoord dat ik niet zo naief ben om te zeggen: zullen we morgen ophouden met olie en gas? Dat kan helemaal niet. De urgentie om omslagen te maken, kan echter harder gestimuleerd worden. Daar spreek ik het kabinet op aan, daar spreek ik in dit debat deze minister op aan in zijn functie en dat vind ik ook echt "noblesse oblige". Je zult vanuit de wetenschap dat olie ergens een keer een einde vindt en gas niet eindeloos kan doorgaan — zie ook onze eigen problemen in het Groningse — die urgentie moeten beleven. En dan ga ik me niet verschuilen achter de stelling: ja, maar in andere delen van de wereld doen ze er nog niks aan. Nee, wij hebben gewoon een eigen plicht om nieuwe slagen te maken. Ik zie daar goede voorbeelden van, die ik allemaal heb genoemd. Er is ook heel veel innovatie in dit land, maar het kan nog sneller en nog harder. Dat zal in goed overleg moeten gaan met de grote industrieën in dit land, ook de vervuilende. Kijk naar wat Duitsland doet. Dat land heeft op het energiedossier veel stringentere maatregelen genomen dan wij. Wij staan op het staatje nog steeds onderaan en dat vind ik voor Nederland gewoon niet goed. Wij moeten de ambitie hebben om hoger op die ranglijst te komen, ook als het om energievernieuwing gaat.
De vergadering wordt van 14.44 uur tot 15.06 uur geschorst.
Minister Kamp i:
Voorzitter. Laat ik eerst een paar opmerkingen vooraf maken. Ik kreeg enkele voorzichtig waarderende opmerkingen inzake de besluitvorming over de gaswinning in Groningen. Er werd echter ook de suggestie gedaan — met name door de heer Van Boxtel, meen ik — dat het geen verkiezingsstuntje moet zijn zodat het over zes maanden weer allemaal op de oude voet verdergaat. Als je mij wilt raken als politicus, moet je dat soort dingen zeggen. Het is uitgesloten dat ik, als ik met de problematiek in Groningen bezig ben, ga bekijken wat voor verkiezingsstuntjes er uitgehaald zouden kunnen worden. Daar zitten tien- en tienduizenden mensen die erg bezorgd zijn over een problematiek die al jaren speelt en nog jaren zal blijven spelen, en die hun eigen huis en leefomgeving aangaat. Het is een problematiek die maar blijft en waarmee ook de overheid worstelt. Het is natuurlijk ondenkbaar dat je daar als politicus mee om zou gaan zoals door de heer Van Boxtel onbedoeld werd gesuggereerd. Ik heb heel goed door wat de relatie is tussen de aardgaswinning en de aardbevingen. Ik ben bezig het niveau van aardgaswinning, dat in 2012 op 47 miljard m3 lag en het jaar daarna op 54 miljard m3, eerst terug te brengen tot 42,5 miljard m3. Een jaar later zal ik het terugbrengen tot 39,4 miljard m3. Nu gaan we per 1 juli aanstaande bekijken of het 35 of 39,4 miljard m3 moet worden. Ik heb al aangekondigd dat wij voor 1 januari 2015 gaan bekijken of het verantwoord is om op een nieuwe systematiek over te gaan, die uit zou komen op een gemiddelde van 30 miljard m3 per jaar, maar waarbij je wel grote fluctuaties van jaar tot jaar hebt. Ik moet onderzoeken wat daar de veiligheidseffecten van zijn. Ik ben dus in een consequente lijn bezig om te doen wat naar mijn overtuiging noodzakelijk is voor de inwoners van Groningen. Ik zou niet durven het anders te doen. Ik zou niet durven daar verkiezingsstuntjes mee uit te halen.
De heer Van Boxtel i (D66):
Ik ben blij met deze reactie. Ik heb er ook bij gezegd dat het de cynische commentaren waren die ik vanochtend op de radio hoorde. Het waren niet mijn eigen woorden. Ik denk dat het goed is om dit dan ook maar in ieder publiek debat te wisselen. Ik twijfel überhaupt niet aan de integriteit van deze minister, en dat weet hij ook wel. Het gaat mij erom dat dit heel veel sentimenten raakt. Niet alleen het terugbrengen van het niveau is van belang, maar ook de wijze waarop het kabinet — en eigenlijk wij allemaal — gehouden zijn om de mensen in hun leed tegemoet te komen. Zoals de minister weet, werk ik zelf ook permanent met één been in Groningen en krijg ik er op een andere manier ook voortdurend mee te maken. Ik ben alleen maar blij dat het op deze manier is weerlegd, zodat die cynische commentatoren weg kunnen blijven.
Minister Kamp:
Ik dank de heer Van Boxtel voor die gelegenheid. Ik denk dat het terecht is dat de woordvoerders erover begonnen zijn, want zij zijn volksvertegenwoordigers en dit beroert het volk. Dan is het terecht dat ik er bij deze gelegenheid op aangesproken word. Het veiligheidsaspect van de aardgaswinning is gedurende vele jaren op een zodanige manier behandeld, dat we onvoldoende voorbereid zijn geweest op de situatie die zich daar nu voordoet. Het veiligheidsaspect staat op de eerste plaats, maar de leveringszekerheid verdient daarnaast ook aandacht. Het zou natuurlijk slecht zijn als wij nu maatregelen zouden nemen die opeengestapeld met tegenvallers er plotseling toe zouden leiden dat de elektriciteitsproductie geen doorgang kan vinden en dat een deel van de huizen in het land niet meer verwarmd is. Dat zou ook onacceptabel zijn. Dat is dus ook een vorm van veiligheid. Naast de veiligheid moet ik dus de leveringszekerheid in de gaten houden. Er kan ook niet van mij verwacht worden dat ik de effecten voor de rijksbegroting totaal negeer. Een vermindering naar 39,4 miljard m3 kost in het lopende begrotingsjaar 0,7 miljard. Een eventuele vermindering naar 35 miljard m3 kost in het lopende begrotingsjaar nog eens een miljard extra. Ik schat zelf in dat de gevolgen van de daling van de gasprijs voor de begroting op 1,5 à 2 miljard per jaar liggen. En dan heb ik het over de lopende begroting. Ik zeg niet dat dat mijn eerste prioriteit is. Juist niet, want veiligheid is de eerste prioriteit, en daarna komt de leveringszekerheid. Toch wordt er gewoon van mij verwacht om van alle relevante dingen in ieder geval kennis te nemen en om die mee te wegen. Deze informatie hoort daar dan ook bij.
De heer Van Boxtel sprak kritisch over wat Nederland doet aan duurzame energie. Hij noemde de 4% in Nederland en de 50% in de Scandinavische landen. De heer Van Boxtel kent de Scandinavische landen misschien nog wel beter dan ik. Je hebt daar grote hoogteverschillen en veel water. Die hoogteverschillen en dat water gebruik je om duurzame energie op te wekken. Om die reden hebben zij daar dus veel duurzame energie. Wij hebben die hoogteverschillen niet. Wij hebben niet zo veel zon. Ook de hoeveelheid wind is maar een derde van wat ze bijvoorbeeld in Ierland hebben. Dat betekent dat wij er erg veel voor moeten doen om die duurzame energie te krijgen. Wij hebben de absolute overtuiging dat het moet. We werken er iedere dag aan, tegen de stroom in, zo kan ik de leden verzekeren. 14% is de doelstelling voor 2020, 16% voor 2023. Dat houdt in dat in 2020 35% van de elektriciteitsproductie uit duurzame energie moet komen. Als je ziet wat daar allemaal voor moet gebeuren — windmolens over het hele land verspreid en in zee op niet al te grote afstand van de kust — dan is dat een zeer grote opgave.
We moeten ons ook realiseren dat er een spanning zit tussen aan de ene kant het feit dat ik voortdurend, terecht, aangesproken word op het halen van doelstellingen, en aan de andere kant de gevoelens in de praktijk bij de uitvoering. We weten allemaal dat we in Nederland niet te veel moeten hebben van kernenergie. We moeten niet te veel hebben van de ondergrondse opslag van CO2 die van de kolencentrales komt. We moeten niet veel hebben van schaliegas. We zijn ervan overtuigd dat de gaswinning in Groningen minder moet. Windmolens op land, daar zijn we tegen. Windmolens op zee, daar moeten we eigenlijk ook niet te veel van hebben. Biomassa meestoken lijkt ons niet goed. De kolencentrales moeten dicht, in ieder geval de oude kolencentrales. We willen geen kolen uit Colombia. Noordpoololie willen we niet hebben, noch gas uit Rusland. We weten heel precies wat we allemaal niet willen, maar ondertussen zeggen we wel dat de doelstellingen gehaald moeten worden. Laten we daar ook realistisch in zijn. Als je doelstellingen op het punt van duurzame energie wilt halen, is het vooral nodig om ook ja te zeggen. Dan moeten we ons realiseren dat je een heel nieuwe capaciteit moet opbouwen, die gewoon ook veel geld kost. De capaciteit voor de fossiele energie is er. Wil je over naar duurzame energie, dan moet daar capaciteit voor worden opgebouwd en die kost geld.
In mijn inleiding zal ik ook kort ingaan op de beschouwing van de heer Van Beek. Met alle respect voor hem en voor zijn partijgenoten in de Tweede Kamer wil ik toch opmerken dat het er altijd op neerkomt dat alles wat wij doen op het punt van duurzame energie en milieubeleid in hun ogen flauwekul is of daaraan grenst. Ik zie dat toch echt heel erg anders. Ik zal een voorbeeld noemen. In Oost-Europese landen gaat op 1 oktober de centrale stadsverwarming aan. Die geeft in alle huizen op dezelfde manier warmte af. Als je dat te warm vindt, doe je het raam maar open. Op zo'n manier kun je dat oplossen. In vergelijking met Nederland zie ik een eindeloos groot verschil. Ik ben dan ook heel blij dat we in de Europese Unie daarover gezamenlijk met 28 landen afspraken maken en dat we die afspraken in al die landen proberen uit te voeren. Wij zijn al heel ver. Extra dingen doen heeft zo'n effect vergeleken met de effecten die je kunt hebben als je in Oost-Europa, waar het zo mis gaat, de maatregelen neemt die voor het opscheppen liggen.
Ik zal nog een voorbeeld geven, over de kleinste deeltjes stof in de lucht als gevolg van met name het gebruik van fossiele brandstoffen. Als wij op een bepaalde hoeveelheid lucht meer dan 30 van die deeltjes hebben, dan is dat een gevaarlijke situatie en moet er echt onmiddellijk opgetreden worden door de Nederlandse overheid. Ik ben in steden in het Verre Oosten geweest waar 300 van die deeltjes in de lucht zitten. Wij vinden 30 al gevaarlijk en daar zitten er 300 in de lucht. Er waren ook momenten dat ze daar 560 deeltjes in de lucht hadden. Ik denk dat men er daar ook achter komt dat het in het belang van de mensen daar wel degelijk verstandig is om beleid te voeren gericht op de beperking van het gebruik van fossiele energie en om beleid te voeren dat alle milieudoelstellingen, zoals wij die door de jaren heen met elkaar verzameld hebben, ook uitgevoerd krijgt, zodat er een gezonde leefomgeving is voor de mensen voor wie wij verantwoordelijk zijn — en voor hun kinderen en kindskinderen, zoals de heer Reuten zegt — zodat die in een verantwoorde omgeving kunnen leven. Die benadering van de heer Van Beek is echt niet mijn benadering. Hij zegt dat het onnodig, te duur en te verplichtend is. Hij is tegen het wetsvoorstel en dan is hij ermee klaar. Dan moet ik ook wat eerder klaar zijn met zijn inbreng, want dan is er niet zo heel veel waarop ik kan reageren.
Ik zal eerst in het algemeen zeggen wat dit wetsvoorstel inhoudt. Dit is de implementatie van een richtlijn. De heer Reuten was boos dat het zo lang duurde voordat we dat deden. Op de datum dat de richtlijn moest zijn ingevoerd, hadden 10 van de 28 landen dat gedaan. Wij zijn een van de 18 landen die dat nog niet hebben gedaan, maar wij hebben het beleid al wel helemaal ingevuld. Bovendien zijn wij ook al bezig om de administratieve voorschriften die uit die richtlijn volgen, na te komen. We hebben ook al rapportages naar de Europese Commissie gestuurd. Deze weet niet goed wat zij daarmee moet, want zij heeft nog niet veel van die rapportages gekregen. We hebben dus nog geen reactie gehad, maar het gaat in Nederland echt niet zo slecht met het implementeren van die richtlijn.
We vinden dat het gewoon moet gebeuren. Hier zijn we inderdaad niet op tijd. Als de Kamer dit wetsvoorstel kan steunen, kunnen we dat afronden. Het houdt eigenlijk maar kleinigheden in. Deze Europese richtlijn is een vervolg op de eerdere Europese richtlijn, die wij keurig hebben geïmplementeerd. We zijn daarna al vele stappen verder gegaan met het energieakkoord, dus wat erin staat, kunnen we vrij gemakkelijk uitvoeren.
Eigenlijk gaat het om een paar kleine punten die in wetten worden gewijzigd. De energierichtlijn die we nu gaan implementeren, heeft drie doelstellingen. De eerste is een Europese doelstelling. Europa zegt hoeveel energie het wil besparen in 2020. We zitten daar al vlakbij. We willen 20% en we zitten op 18% à 19%, dus die 20% zal ook wel gehaald worden.
De tweede doelstelling is nationaal, namelijk 1,5% energiebesparing. Volgens de heer Van Boxtel is het nog maar 1,1% of 1,2% en komt er niet veel van terecht, maar dat is toch een misverstand. Door het ECN is omgerekend wat dit is in petajoule. Willen we die doelstelling van 1,5% energiebesparing tussen 2014 en 2020 halen, dan moeten we 480 petajoule besparen. Het ECN heeft berekend dat wat we in het energieakkoord hebben afgesproken, uitkomt op tussen 432 en 591. Dan denk ik dat die 480 er makkelijk tussen ligt. Als we consequent uitvoeren wat we in het energieakkoord hebben afgesproken, maken we dat dus waar. Ik kan de Kamer verzekeren dat ik zonder terughoudendheid bezig ben om de afspraken in het energieakkoord zo snel en zo goed mogelijk uit te voeren. Ik spreek daar anderen op aan, maar ik laat mij daar ook door anderen op aanspreken.
Dan hebben we nog de derde, ook nationale doelstelling die in de energierichtlijn staat: we moeten jaarlijks 3% van de overheidsgebouwen renoveren om ze energiezuiniger te maken. Dat doen we. We doen zelfs meer dan 3% per jaar. De Europese doelstelling wordt dus gehaald. De doelstelling voor energiebesparing wordt ook gehaald en bij het energiezuiniger maken van overheidsgebouwen zitten we boven de doelstelling.
Wat er nog in de richtlijn staat om uit te voeren, is het wijzigen van een paar wetten op kleine punten. Deze zijn er vooral op gericht dat de benodigde informatie over energiebesparing beschikbaar komt op verschillende plekken en in verschillende vormen, zodat degenen die deze kunnen beïnvloeden, ook presteren. De heer Reuten vraagt wanneer dat voor elkaar komt. Hij zegt dat we dat eigenlijk al voor elkaar hadden moeten hebben. Het gaat om twee regelingen en een besluit. Een van de drie wijzigingen die we moeten doorvoeren, is inmiddels uitgevoerd. De andere twee komen in het voorjaar, dus in het eerste kwartaal van dit jaar of uiterlijk aan het eind van het tweede kwartaal. Aan het eind van het tweede kwartaal hebben we ook in de uitvoeringsregelingen alles geïmplementeerd.
De heer Reuten i (SP):
Om dat helder te hebben: is het zo dat u de hele wet gaat invoeren, maar artikel 8b mogelijk niet geheel?
Minister Kamp:
Ik begrijp niet wat de heer Reuten bedoelt, maar dat zal wel aan mij liggen.
De heer Reuten (SP):
We hadden het over artikel V, de inwerkingtreding.
Minister Kamp:
Om deze richtlijn te implementeren, moeten we twee regelingen en een besluit gaan veranderen. Het besluit is veranderd en beide regelingen worden veranderd in het eerste kwartaal of eind tweede kwartaal.
De heer Reuten (SP):
U hebt het over de Algemene Maatregel van Bestuur.
Minister Kamp:
Ja. Het gaat om twee regelingen en één besluit of een Algemene Maatregel van Bestuur.
De heer Reuten (SP):
Komt u nog terug op mijn specifieke vragen?
Minister Kamp:
Ja, daar kom ik zeker nog op terug.
De heer Reuten (SP):
Oké, dan houd ik deze vraag even aan.
Minister Kamp:
De vraag van mevrouw Vos over wat we moeten presteren voor die 1,5% en wat we denken te kunnen halen op grond van het energieakkoord, heb ik al beantwoord. Met het energieakkoord hebben we in één keer een enorme sprong vooruit gemaakt. We hebben zelf allerlei ambities en regels, en we zijn erin geslaagd om met alle betrokken partijen, zoals de energieproducenten, de energieconsumenten, de milieu- en natuurbeweging, de werkgevers- en de werknemersverenigingen, 40 verschillende organisaties, afspraken te maken over onze uiteindelijke doelstellingen en over wat we eraan kunnen bijdragen om die te halen. We spreken elkaar erop aan dat we doen wat we kunnen doen en wat we afgesproken hebben.
Er is wel een evenwicht in. Sommige dingen waren ontzettend belangrijk voor de milieubeweging en andere wilde zij niet. Andere dingen waren heel belangrijk of heel negatief voor de elektriciteitsproducenten, zodat zij die absoluut niet wilden. Daarover is onderhandeld, om te bekijken of we het met elkaar eens konden worden. Er is uiteindelijk iets uitgekomen waar iedereen het over eens is geworden, en daar ga ik niet aan zitten morrelen. Als de elektriciteitsproducenten zeggen dat zij nog iets extra hadden gewild en dat zij daar goede argumenten voor hebben, dan zeg ik: jammer, maar dat zit niet in de afspraken. Ik ga dat niet doen, want als ik aan de afspraken ga morrelen, wordt er door een ander ergens anders aan gemorreld en dan stort het energieakkoord uiteindelijk in elkaar. Dat wil ik niet, dus ik houd me precies aan die afspraken. Dat heb ik onlangs ook in een debat in de Tweede Kamer gezegd. Daar werden ze er op het laatst erg flauw van, maar het is toch echt zo.
Als je zo'n veelomvattend pakket afspraken hebt kunnen maken, met het hele veld, heb je als bestuurder goud in handen, vind ik. Dat moet je vasthouden en vooral oppassen dat je het niet tussen je vingers laat wegglippen, zodat je het resultaat dat nu te behalen is, ook daadwerkelijk bereikt. Ik ben niet van plan om dingen extra of anders te gaan doen, maar ik ben van plan om wat erin staat uit te voeren. Ik ben ook niet van plan om tussentijds extra maatregelen te nemen. We hebben in dat energieakkoord afgesproken wat er moet gebeuren. We hebben ook gezegd wanneer we bekijken of dat gerealiseerd wordt en, als dat niet gerealiseerd wordt, wat we moeten doen om dat alsnog te realiseren. Ook daar ga ik mij aan houden. We hebben een aparte borgingscommissie ingesteld, die dat allemaal gaat volgen, zodat we op het moment dat we dat gaan bekijken, over alle relevante informatie beschikken. Die commissie ondersteun ik ook zeer. Daar werk ik intensief aan mee. Op die manier pak ik het aan en dat wil ik ook vasthouden.
De heer Reuten (SP):
In de NEV wordt toch gezegd dat de doelstellingen uit het energieakkoord niet gehaald worden? Bent u het daarmee eens?
Minister Kamp:
Nee, ik ben het er niet mee eens. Er staat in dat in 2020 13% en in 2023 16% haalbaar is. Mijn doelstellingen zijn 14% en 16%, dus ik zit met een probleem in 2020. Er is alleen maar rekening gehouden met het vastgestelde beleid en er is meer dan het vastgestelde beleid. Er is ook het beleid waarover afspraken zijn gemaakt of dat in ontwikkeling is. Als je dat erbij optelt, haal ik die 14%; als ik tenminste die windmolens kan realiseren die ik moet realiseren, op land en op zee, en als ik die biomassa kan bijstoken die ik volgens het energieakkoord moet bijstoken. Als ik het voor elkaar krijg om die dingen te realiseren, neem ik aan dat ik met het vastgestelde en het voorgenomen beleid die 14% en 16% haal. En ik ben van plan om dat voor elkaar te krijgen, zoals u weet. Ik houd echt mijn rug recht met de windmolens op land en zee en met de biomassa, met alles. Als uit een tussentijdse evaluatie blijkt dat ik het op onderdelen niet haal, ga ik extra maatregelen nemen om het alsnog te halen.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
De minister spreekt nu ook uit — dat was precies mijn vraag — dat hij in die situatie dus wel degelijk extra maatregelen zal nemen. Daarover gaat mijn punt. Er zijn natuurlijk veel afspraken in grote lijnen gemaakt, maar uiteindelijk gaat het echt om de harde resultaten en de concrete maatregelen. Uit de kritische rapportage in het kader van de NEV blijkt dat vorig jaar rond energiebesparingen te weinig maatregelen echt concreet zijn gemaakt. Dit jaar komt er weer zo'n evaluatie, die waarschijnlijk in september verschijnt. Als blijkt dat er nog te weinig vooruitgang is geboekt en er te weinig concrete stappen zijn gezet waaruit je kunt opmaken dat het gaat lukken, gaat de minister dan wel maatregelen aanscherpen of bekijken hoe hij er wel voor kan zorgen dat het tot concrete resultaten komt? Ik wil dat graag koppelen aan de afspraak uit het energieakkoord dat er volgend jaar, dus in 2016, in ieder geval al 35 petajoule gerealiseerd moet zijn. Zou de Nationale Energieverkenning dit najaar dus mogelijk tot aanscherpingen kunnen leiden?
Minister Kamp:
Volgens afspraak ga ik in 2016 bekijken hoe de vlag erbij hangt. Ik ga natuurlijk niet de zaak traineren tot 2016 om dan te constateren dat het niet gelukt is en dan maatregelen te nemen. Nee, ik wil het gewoon wel halen. Ik wil niet dat straks uit de evaluatie blijkt dat ik niet op koers ben. Ik grijp dus alle signalen aan om te bekijken of het goed genoeg gaat en wat ik, als dat niet zo is, moet doen om het beter te doen. Daarover wil ik afspraken maken. Daar heb ik de borgingscommissie voor. Ik heb ook nog regelmatig overleg met de partijen van het energieakkoord. De ene keer staat iets in de Nationale Energieverkenning en de andere keer ergens anders in. Al die zaken gebruik ik om ervoor te zorgen dat ik, als het er straks in 2016 op aankomt, de zaak op orde heb.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister zegt in feite: ik houd de vinger aan de pols. Zo hoor ik zijn woorden. Als hij in het najaar constateert dat het langzamer gaat dan zou moeten om in 2016 voldoende resultaat te hebben, gaat hij dus al eerder ingrijpen of spreken over extra maatregelen.
Minister Kamp:
De natuur- en milieubeweging heeft bij de onderhandelingen over het energieakkoord gezegd dat het te weinig is en dat het meer moet. Andere partijen zeiden: het is te veel en het moet minder. Daarvoor hadden zij ook argumenten. Men heeft toen met elkaar onderhandeld. Daaruit is een energieakkoord gekomen. Dat voer ik uit. Sommigen uit de natuur- en milieubeweging zeggen misschien nog steeds dat het meer en eerder moet; misschien zegt GroenLinks dat ook. Ik wil mij echter graag aan de afspraken houden. Als er ontwikkelingen zijn waardoor ik aan de gemaakte afspraken niet voldoe, ga ik op dat moment alsnog proberen om dat wel te doen. Dat probeer ik te doen met de maatregelen en afspraken die gemaakt zijn. Ik probeer niet nu al tot extra maatregelen te komen. Nee, ik houd het bij wat afgesproken is. Ik denk dat het daarmee kan. Als in 2016 blijkt dat het niet kan, is dat niet mooi en moet ik alsnog iets anders doen, maar ik ga niet nu al iets nieuws bedenken.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik zoek ernaar om nog iets concreter te begrijpen wat de minister dan gaat doen. Dit najaar verschijnt er weer een Nationale Energieverkenning. Er zal weer worden bekeken wat de stand van zaken is van de uitvoering van alle afgesproken maatregelen. Stel dat dan in het rapport weer wordt gezegd dat we niet op koers liggen en het niet snel genoeg gaat. Zal de minister dan dit najaar al zeggen dat we moeten versnellen omdat er moet meer gebeuren?
Minister Kamp:
Vanaf de dag dat ik dit akkoord mede met anderen heb afgesloten, zeggen sommigen uit bepaalde kringen tegen mij: het gaat niet snel genoeg, het gaat niet lukken, het moet meer en het moet anders. Vanaf de eerste dag is dat tegen mij gezegd. Ik vind dat niet realistisch. We hebben afspraken gemaakt en overeenstemming bereikt over maatregelen. Die voer ik uit. Als daarbij wat misgaat, corrigeer ik dat, zodat ze alsnog uitgevoerd worden en ze wel opleveren wat ze moeten opleveren. Maar ik ga echt niet toezeggen dat ik extra dingen ga doen; dat doe ik niet. Ik ga in 2016 bekijken of wat wij hebben afgesproken, anders dan wij veronderstellen, niet tot het beoogde resultaat leidt. In dat geval zijn er volgens de afspraken uit het energieakkoord nieuwe maatregelen aan de orde. En niet eerder.
De heer Reuten (SP):
Volgens mij heeft de minister zelf opdracht gegeven voor de Nationale Energieverkenning. Is dat juist?
Minister Kamp:
Ja.
De heer Reuten (SP):
Dat gaat om gerenommeerde instellingen: het ECN, het PBL en het CBS. Zij zeggen: de doelstellingen uit het akkoord worden in beide beleidsvarianten, oftewel het beleid en het voorgenomen beleid, niet gehaald. Dat is toch een punt dat de minister zich zou moeten aantrekken? Het gaat niet om, zoals de minister net zei, de mensen die het niet hard genoeg vinden gaan. Het gaat om de doelstellingen van het energieakkoord die niet gehaald worden. Dat is toch belangrijk? Het kan ook zo zijn dat de minister zegt: ze zien het helemaal verkeerd. Dan wil ik graag straks van hem horen of hij dat met hen gedeeld heeft, of hij informatie heeft die deze instellingen niet hebben, wat hun reacties zijn geweest enzovoorts.
Minister Kamp:
Deze samenvatting van wat gezegd is, is niet geheel in overeenstemming met het intellectuele niveau van de heer Reuten. Hij zegt: de doelstellingen worden niet gehaald. Maar hij zal net als ik gezien hebben dat in het rapport staat dat bij het vastgestelde beleid in het jaar 2020 bijna 13% wordt gehaald, en in 2023 16%. Ik zeg: het vastgestelde beleid dat vastligt in wetten en dergelijke is heel belangrijk, maar we hebben ook een aantal dingen afgesproken die nog in wetten en maatregelen moesten worden omgezet. Daarmee zijn we druk bezig. Zij zullen ook hun effect hebben. Met dat geheel zullen we ook 2014 gaan halen. Dat is mijn stelling. Zoals de heer Reuten het samenvatte, was het met respect voor hem wat te kort door de bocht.
Dan het punt van het energiebesparingskeur, waarop mevrouw Vos inging. We hebben met elkaar afgesproken dat we dit private systeem opzetten. De overheid gaat het dus niet opzetten; het is een privaat systeem. We hebben gezegd: we gaan het niet in één keer invoeren, we gaan pilots opzetten om aan de hand daarvan ervaring op te doen. We hebben inmiddels tien pilots opgezet. We zijn dus ervaringen aan het opdoen. Eind dit jaar krijgen we de resultaten. Aan de hand van die resultaten zullen we beslissen over een verplichte uitrol. Dat zullen we dan pas doen. En niet eerder.
Mevrouw Vos heeft gevraagd wat we gaan doen om bedrijven te dwingen om het MEE-convenant na te leven. Stel dat ik een convenant heb met de organisatie van de heer Van Boxtel, omdat ik vind dat er iets moet gebeuren en hij ook. Ik kan de heer Van Boxtel daarop dan aanspreken. Als hij tekortschiet, is hij bereid om er wat aan te doen. Als ik vervolgens tegen de heer Van Boxtel zeg: je bent verplicht om het te doen en nou doe je het maar, is de werking van het convenant weg. Er is voor gekozen om het met een convenant te doen, om er met de bedrijven afspraken over te maken en om ervoor te zorgen dat deze afspraken ook nageleefd worden. Het gaat dus niet om verplichten maar om vrijwillig afspraken maken.
Inmiddels hebben we afspraken gemaakt met de bedrijven die 80% van de energie verbruiken in die sector. Dat maken we allemaal transparant. We bekijken waar een en ander niet goed genoeg is en we maken afspraken over intensivering. Dat gebeurt steeds in de sfeer van afspraken maken. Dat is inherent aan het middel van een convenant. Ik denk dat dit hiervoor heel goed werkt. We hebben twee convenanten afgesloten, een voor de ETS- en een voor de non-ETS-bedrijven, het MJA- en MEE-convenant. Dat werkt goed, het kan beter en daaraan gaan we werken. Zo komen we uiteindelijk met een groot draagvlak tot meer resultaten dan met een pure verplichting.
Ik geef er een voorbeeld bij. We hebben de verplichting dat een bedrijf een energie-investering moet doen als zij die binnen vijf jaar kan terugverdienen. Dat is een verplichting die wettelijk is opgelegd. Dat is nog niet echt van de grond gekomen. Een convenant is dus een heel goed middel. Bedrijven hebben er belang bij dat ze aan energiebesparing doen, want in de regel is dat voor hen financieel gunstiger en het versterkt ook hun concurrentiepositie. Ik houd vast aan de werkwijze met die convenanten.
De bepaling van een terugverdientijd van vijf jaar staat in de wet, maar het is niet gemakkelijk om die uit te voeren. Mevrouw Vos heeft dat als bestuurder zelf ook in de praktijk meegemaakt. Wat wij doen, is de organisatie opzetten om dit voor elkaar te krijgen. Wij hebben inmiddels per sector een lijst van maatregelen opgesteld die je zou kunnen nemen om aan de wettelijke bepalingen te voldoen. Die lijsten hebben wij inmiddels voor acht sectoren gemaakt, zoals voor kantoren, zorg en onderwijs. Een groot deel van het veld is ermee afgedekt. Vervolgens hebben we aan iedereen duidelijk gemaakt waar men zich aan heeft te houden. Als er draagvlak is en als bedrijven de mogelijkheid hebben om eraan te voldoen, gaan we in een verstandig tempo over op handhaving, want als je daar te bot mee aan de slag gaat, bereik je je doel in mindere mate. Dat doel willen wij echter samen behalen.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister heeft twee punten aangesneden waar ik een vraag over heb. Eerst iets over de convenanten met de echt grote bedrijven. Het gaat uiteraard om een convenant, maar het is wel de bedoeling dat de afspraken worden nageleefd. Als dat niet gebeurt, welke mogelijkheden heeft de minister om ervoor te zorgen dat er wel wordt nageleefd? Eerlijk gezegd lijkt mij dat een legitieme vraag. Het is de taak van de minister om dat voor elkaar te krijgen.
Dan de Wet milieubeheer en de afspraak dat je er alles aan doet om het geld binnen vijf jaar terug te verdienen. Ook daarbij is cruciaal dat de handhaving op orde is. We hebben jaren gehad waarin dat moeizaam ging. De minister is goed op weg, bijvoorbeeld met de lijst van maatregelen, maar hij moet nu doorpakken en investeren in de handhaving. Het moet nu echt gebeuren. Het kan ook. Er valt erg veel energie te winnen. Hoe gaat de minister er op al die fronten voor zorgen dat de handhaving intensiever gebeurt en dat een en ander gaat slagen?
Minister Kamp:
Mevrouw Vos, u en ik hier in deze Kamer, maar iedereen in onze werkomgeving, de omgeving die ervoor zorgt dat wij elke maand ons salaris krijgen overgemaakt, vraagt zich af waarom, als je iets in vijf jaar kan terugverdienen als bedrijf, je dat niet doet. Stel echter dat ik vorige week naar V&D was gegaan en ik had tegen het bedrijf gezegd dat het een bepaald bedrag zou moeten investeren, maar dat dit geld binnen vijf jaar zou worden terugverdiend. Zoiets kan in de wet staan, maar op zo'n moment gebeurt dat echt niet. Ik heb een periode van twee, drie jaar achter de rug met recordaantallen faillissementen. Er zijn nog nooit zo veel faillissementen in Nederland geweest. Er zijn nog veel meer bedrijven die in de problemen zitten of ertegenaan zitten. Als ik tegen die bedrijven zeg dat, als ze €100.000 investeren, ze dat bedrag in vijf jaar kunnen terugverdienen, lachen ze me uit. Het lijkt mij verstandig om dat soort zaken goed op te bouwen. Je moet bedrijven in staat stellen om dat ook waar te maken. Je moet ze ook met begrip tegemoet treden. Je moet proberen een weg hierin te vinden, zodat je in het ene geval wel handhaaft maar in het andere geval niet. Daarvoor moet een systematiek worden ontwikkeld. Daar zijn wij mee bezig maar het kan niet sneller dan wij op dit moment doen.
Ik kom op het convenant MEE. Ik weet echt niet wat ik nog meer moet doen dan ik al doe. De bedrijven en wij nemen dat convenant bijzonder serieus. We hebben inmiddels afspraken gemaakt met de bedrijven die 80% van de energie gebruiken. We zijn bezig om de zaak aan te scherpen, ook in overleg met het bedrijfsleven. Waarom zijn we daar niet blij mee?
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Een aantal zaken gaat absoluut de goede kant op — dat heb ik ook gezegd — maar er is nog veel meer te winnen. Uit onderzoek door het ECN is gebleken dat betere en intensievere handhaving nog 35 petajoule extra besparing kan opleveren. Dat is enorm veel. Wat gaat de minister dus nog meer doen? De inzet van meer menskracht, capaciteit, kan helpen maar je kunt ook bezien of er nog bepaalde maatregelen denkbaar zijn, misschien in de fiscale sfeer, die in combinatie met een striktere handhaving meer resultaat kunnen hebben. Laat de minister bekijken wat hij nog meer op dat vlak kan doen.
Minister Kamp:
Wat betreft de handhaving kan ik capaciteit ergens weghalen en dan op een ander terrein inzetten. Dat betekent wel dat ik die capaciteit ergens weghaal. Als ik dan de volgende keer met mevrouw Vos kom te spreken over gevaarlijke stoffen en risicovollere productieprocessen, zegt zij tegen mij dat daar ook meer aan moet worden gedaan. Ook dan moet ik ergens anders capaciteit weghalen, want ik moet ervoor zorgen dat bij al die zaken sprake is van voldoende handhaving. Bij de MEE- en de MJA-convenanten hebben wij wat mij betreft een heel goede vorm gekozen voor de medewerking van het bedrijfsleven. Waar verbetering nodig is, zijn wij daarmee bezig. Wat er aan afspraken ligt over extra petajoules — ik sprak over 9 petajoule, maar mevrouw Vos over 35 petajoule — wordt ook weer met maatregelen ingevuld en vervolgens toegepast bij die bedrijven. Wat er op dat punt is afgesproken en wat er moet worden gedaan, doen wij ook.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
De minister noemt die 9 petajoule. Dat klinkt wat cryptisch maar het is een belangrijk iets. In het energieakkoord is afgesproken dat dit een extra bijdrage is die de grote bedrijven gaan leveren. Ik hoor echter voortdurend dat het maar niet lukt om daar concrete afspraken over te maken, dat de bedrijven het niet willen of niet zien of niet kunnen. Op dat vlak gaat het dus juist niet goed met het energieakkoord. Wat vindt de minister daarvan?
Minister Kamp:
Laten wij de uitkomst afwachten. In het energieakkoord is 9 petajoule opgeschreven maar dat wil niet zeggen dat die bedrijven staan te trappelen om hun bijdrage daaraan te leveren. Bedrijven hebben hun eigen prioriteiten en problemen, maar wij houden ze bij de les omdat wij een convenant met ze hebben afgesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt. De bedrijven hebben zich ook gebonden aan het energieakkoord. Als wij voorstellen om een en ander op die manier in te vullen, komen ze met een reactie en daar praten wij dan over. Op een gegeven moment moeten wij het eens worden en daarna moet het worden uitgevoerd. Om te kijken of dat allemaal naar behoren gebeurt, hebben wij een borgingscommissie en een evaluatiemoment. Daar houd ik graag aan vast.
Mevrouw Vos is ook ingegaan op die 9 petajoule. Ik heb aangegeven hoe wij die kwestie concreet benaderen. We hebben samen met de brancheverenigingen een raamwerk opgesteld, waardoor bedrijven in de diverse branches weten wat er concreet van hen wordt gevraagd. Om uit te zoeken of wij daarvoor de goede benadering richting het bedrijfsleven hebben gevonden, hebben wij met vijftien bedrijven gesprekken gevoerd, aangegeven wat er moet gebeuren en hoe wij denken dat dit zou kunnen. We hebben een onafhankelijke expert het financieringsinstrumentarium laten doorlichten om te bezien of dat goed genoeg is. Op grond van onze analyse van het financieringsinstrumentarium, de pilotgesprekken en het raamwerk gaan wij kijken of wij de afspraken de komende tijd volgens de planning concreet kunnen maken. Ik ben daar optimistisch over omdat wij die afspraken met elkaar hebben gemaakt. Het zijn geen eenzijdig opgelegde verplichtingen. Men heeft zich er vrijwillig aan gebonden. Wij hebben dus een titel om de bedrijven aan te spreken op het nakomen van deze afspraken.
Mevrouw Vos ging ook in op de gebouwde omgeving en wat daar aan energiebesparing moet gebeuren. Zij weet dat dit het beleidsveld is van collega Blok voor Wonen en Rijksdienst. Er zijn twee fondsen, een voor eigenaar/bewoners en een voor verhuurders. In beide fondsen zit 75 miljoen aan overheidsgeld en 225 miljoen aan privaat geld. Er gebeurt onvoldoende met die fondsen. Er zijn onvoldoende aanvragen en er wordt niet genoeg geld uit het fonds benut voor het geformuleerde doel. Dat moet beter. Er wordt op dit moment bekeken hoe wij dat aantrekkelijker kunnen maken, om te beginnen voor eigenaar-bewoners. In plaats van dat je iets van hen vraagt en iets ingewikkelds op hun bord legt, moet je hun een oplossing aanbieden, zodat zij precies weten wat er voor hen wordt gedaan en wat daarvan voor hen uiteindelijk de resultaten zijn. Het wordt dus op een andere manier gedaan. Vanuit de bouw worden er oplossingen aangedragen. De consument wordt ontzorgd. Wij hebben ook een voorlichtingscampagne. Verder hebben wij energieloketten geopend. Ik denk dat wij op die manier de zaak op gang kunnen krijgen. Dat is ook nodig, want wij blijven nu nog fors achter.
Er zijn een paar kritische opmerkingen gemaakt over het energielabel. Dat is allemaal prima. Ik vind het energielabel ook nog niet geweldig. Ik weet wel dat wij er nu mee begonnen zijn. Het is een voorlopig energielabel. Wij krijgen daarmee de discussie op gang. Het kan waarschijnlijk anders en beter. Dat zal allemaal ook aan de orde komen, maar wij zijn er in ieder geval mee begonnen. Iedereen wordt ermee geconfronteerd. Wij kunnen erover praten of dit een vorm is die verbeterd moet worden en, zo ja, hoe dat dan moet. Uiteindelijk moeten wij ook via het energielabel resultaten gaan bereiken. Het komt allemaal niet vanzelf; wij moeten er het nodige aan doen. Met het energielabel hebben wij de zaak op een goede manier op gang gebracht.
De voorzitter:
Mevrouw Vos, kort nog even, U hebt ook nog een tweede termijn.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik begrijp het, voorzitter, dat ik misschien iets te veel hier achter deze microfoon sta. Wat ik een wrang punt vind met betrekking tot het energielabel, is dat Nederland in feite de Europese richtlijn niet uitvoert. Daarin staat dat dat er voor elke woning die wordt verkocht of verhuurd een energielabel moet zijn dat op dat moment klopt. Dat is verplicht, maar Nederland doet het niet. Er is geen verplichting en er wordt gekeken op basis van het bouwjaar hoe het label eruit ziet. Vindt de minister niet ook, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het hele energiebeleid, dat wij op zijn minst die EU-richtlijn moeten naleven, maar ook dat wij meer resultaat moeten boeken, juist rond de woningen?
Minister Kamp:
Ik vind het moeilijk om daar met mevrouw Vos over te spreken. Mijn collega voor Wonen en Rijksdienst beheert dat dossier. Ik weet dat er met de Tweede Kamer en de Eerste Kamer over van gedachten is gewisseld. Ik ken niet de ins en outs van die discussie. Ik denk dat het niet goed is om te proberen daarover nu met mij verder te komen, terwijl mijn collega daar verantwoordelijk voor is. Ik heb geschetst hoe ik het in algemene zin benader. U kunt beter met mijn collega bespreken hoe de richtlijn in Nederland precies wordt toegepast, of dat acceptabel is binnen de Europese richtlijn en wat de consequenties zijn als dit niet zo is.
Mevrouw Vos heeft ook gevraagd of wij het ETS weer tot leven gaan wekken. Wij zijn zeer gemotiveerd om dat te doen. Het handelssysteem in CO2-rechten is een belangrijk systeem, dat wij echt nodig hebben om op een goede manier die dingen te kunnen doen die voor de energietransitie noodzakelijk zijn, om de kosten daarvan te beperken en om de kosten die gemaakt moeten worden, eerlijk te verdelen. Het ETS loopt niet goed. Het is wel een van de belangrijkste systemen, dus gelukkig heeft de Europese Raad besloten om het zogenaamde ETS-plafond aan te scherpen en een marktstabiliteitsreserve in te voeren. Het kabinet heeft dat gesteund. Dit betekent dat wij op de goede weg zijn. Wij hebben de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de manier waarop wij het ETS willen gaan verbeteren. Er is een brief van de staatssecretaris van I en M naar de Tweede Kamer gestuurd. Het geheel van wat wij willen bereiken, wat wij al gedaan hebben en wat wij nog gaan doen, is daarin uiteengezet. Als de Eerste Kamer dat op prijs stelt, wil ik graag een kopie van die brief doorsturen naar de Eerste Kamer. Misschien kan de Kamer echter vooralsnog genoegen nemen met hetgeen ik daarover zojuist heb gezegd.
Mevrouw Vos vroeg ook hoe het staat met maatregelen voor energiebesparing in het verkeer. Uit de Nationale Energieverkenning blijkt dat de besparing in de transportsector toeneemt. Dat is vooral het gevolg van de Europese emissie-eisen en van de nationale stimulering in Nederland van zuinige auto's. De uitwerking van het hele maatregelenpakket op het terrein van mobiliteit en transport moet in de loop van dit jaar volgen. Het zal worden aangeleverd door de staatssecretaris van I en M. De Kamer zal dit dan in de loop van dit jaar kunnen beoordelen.
De heer Reuten sprak bij interruptie al even over het in werking treden van het wetsvoorstel. Het enige onderdeel van het wetsvoorstel dat niet meteen in werking treedt, is het onderdeel waarop de uitvoeringsregelgeving is gebaseerd. Dat is artikel 8b. Dat onderdeel treedt in werking tegelijk met de uitvoeringsregelgeving zelf.
De heer Reuten (SP):
Wanneer stelt de minister zich voor dat gereed te hebben?
Minister Kamp:
Ik heb gezegd dat er drie regelingen moeten worden vastgesteld. Een is er klaar in het eerste kwartaal en een eind tweede kwartaal. Dat kan ik daarover zeggen.
De heer Reuten (SP):
Eind tweede kwartaal.
Minister Kamp:
Ja.
De heer Reuten (SP):
Eind tweede kwartaal wordt het ingevoerd.
Minister Kamp:
Eind tweede kwartaal is het klaar en kan het worden ingevoerd.
De heer Reuten (SP):
Eind tweede kwartaal 2015 is de hele wet ingevoerd?
Minister Kamp:
Ja.
De heer Reuten is met mij al in discussie geweest over de maatregelen in het kader van de Nationale Energieverkenning. Daar ben ik op ingegaan. De heer Reuten zegt dat je eigenlijk niet alleen de doelstellingen zou moeten halen, maar dat je ze heel ruim zou moeten halen. Laat ik zeggen dat wij al alles uit de kast moeten halen om de doelstellingen te halen. Wij hebben zowel in het regeerakkoord als in het energieakkoord de lat voor onszelf heel hoog gelegd. Onze uitdaging is nu om dat ook te halen. Om daar nu ver over heen te gaan is iets wat ik op dit moment niet in beeld heb.
De heer Reuten heeft ook gevraagd om jaarlijks doelstellingen te formuleren en de Kamer daar jaarlijks over te informeren. Dat was ik niet van plan. Wij hebben afspraken gemaakt. Jaarlijks komt er een Nationale Energieverkenning. In het ene jaar nemen wij daar bepaalde onderwerpen in op en de volgende keer weer andere onderwerpen. In het jaar daarop pakken wij het onderwerp van het jaar daarvoor weer. Wij hebben in het energieakkoord evaluatiemomenten afgesproken. Alles wat wij nu hebben aan informatiemomenten en evaluatiemomenten wil ik handhaven, maar ik wil geen nieuwe invoeren. Jaardoelen formuleren en daar jaarlijks met de Kamer over in discussie gaan, aanvullend op wat wij allemaal al doen, daartoe ben ik niet bereid.
De heer Reuten (SP):
De minister stapt snel heen over de energieverkenning. Ik heb vier prognoses geciteerd. Is de minister het eens met die vier prognoses? Zo nee, heeft hij informatie die de rapporteurs niet hebben? Zo ja, welke is dat? De minister kent het rijtje?
Minister Kamp:
Ja. Dat zijn vragen waarop ik de antwoorden natuurlijk niet zo uit mijn mouw schud. Ik kan alleen in algemene zin het volgende zeggen over de vier prognoses waarover u het hebt. U zegt dat bij een gemiddelde economische groei van net boven de 1% het energieverbruik zal uitkomen tussen de -6% en +4%. Ik kan vaststellen dat wij er in Nederland in geslaagd zijn om de economische groei los te koppelen van het energieverbruik. Het is zo dat onze economie groeit, maar ons energieverbruik niet. Wij hebben dat nu losgekoppeld. Dat was in het verleden nooit het geval. Het was altijd zo dat er bij economische groei een hoger energieverbruik was. Door de optelsom van alle inspanningen die wij hebben gedaan, is dat doorbroken.
De heer Reuten zegt dat wij de doelstellingen niet halen en haalt daarvoor de energieverkenning aan. Ik ben er al twee keer op ingegaan, waarbij ik heb gezegd dat wij de doelstellingen wel halen. De heer Reuten zegt dat de extra besparing van 100 petajoule in 2020 niet wordt gehaald. Dat zullen wij zien. Wij zijn allerlei dingen aan het doen om het wel te halen. De eerste tussendoelstelling van 35 petajoule is in beeld. Daarvoor hebben wij al afspraken en maatregelen in beeld gebracht. Ik ga ervan uit dat we die afspraak in het energieakkoord wel halen. Ik ga dus niet zeggen dat ik het eens ben met een prognose die erop neerkomt dat dat niet het geval is. Ten slotte zegt de heer Reuten dat ten aanzien van de hernieuwbare energie de doelstellingen niet worden gehaald. Ik heb al gezegd dat ik denk dat we die doelstellingen wel gaan halen.
De heer Reuten (SP):
Ik kan dit niet accepteren. Ik zeg dit niet zelf, maar ik citeer de rapporteurs van de NEV. Ik heb in de voetnoten in mijn tekst de paginaverwijzingen weergegeven. De rapporteurs zeggen op drie punten dat de doelstellingen niet worden gehaald. Het kan zijn dat de minister informatie heeft die zij niet hebben. In dat geval moet de minister hier vertellen welke informatie dat is, welke informatie hij heeft die de rapporteurs niet hebben. Ik wil ook weten of hij die contraire informatie met de rapporteurs gedeeld heeft en wat de reactie is geweest van de rapporteurs. Dit is een duidelijke zaak en ik vind dat de minister hierover helder moet zijn en de Kamer duidelijk moet informeren. Het gaat om belangrijke zaken. Dat weet de minister ook. Het gaat om onze planeet en om ons kindskinderen.
Minister Kamp:
Teksten met voetnoten zijn prachtig, maar dit is een debat. Ik krijg te horen wat u naar voren brengt en daar reageer ik op.
De heer Reuten (SP):
Ik heb in mijn tekst geciteerd. Ik heb ook aangegeven wanneer ik citeerde. Als u dat niet genoeg vindt, dan zijn in mijn uitgedeelde tekst de voetnoten te lezen zodat uw ambtenaren kunnen achterhalen of een en ander inderdaad in het rapport staat. Ik kan u evenwel verzekeren dat het in het rapport staat. Minister, u weet ook dat het in het rapport staat, want u kent dat rapport.
Minister Kamp:
Ik ben op beide punten inhoudelijk ingegaan. Nu begint de heer Reuten gewoon opnieuw, alsof dat niet gebeurd is. Het doel is 1,5% energiebesparing, maar ik zeg u dat wij uit gaan komen op 1,7%. Ik heb gezegd tegen de heer Van Boxtel, ook al in het begin van onze discussie, waar die 1,5% per jaar, die wij moeten halen, op neerkomt in petajoule. Dat komt neer op 480 petajoule. We hebben vervolgens door het ECN laten berekenen wat er allemaal is afgesproken in het energieakkoord. Als je dat vertaalt, dan kom je — uit mijn hoofd — uit op tussen de 420 en de 590. Met die 480 zitten we binnen die bandbreedte. Ik zeg dan ook dat we die 1,5% energiebesparing tussen 2014 en 2020 wel gaan halen. Dat is mijn reactie geweest.
Een ander punt, waarop u nu ook weer terugkomt, is dat van de 14% in 2020 en de 16% in 2023. Ik heb al gezegd dat het daarbij gaat om een verschil van 1% voor het jaar 2020. Dat komt omdat in de Nationale Energieverkenning alleen rekening gehouden wordt met het in wetten vastgelegde beleid, terwijl wij ook het voorgenomen beleid daarbij betrekken en wij die 14% dan, volgens ons, wel kunnen halen. Ik ben daar dus inhoudelijk op ingegaan.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, u mag nog even kort hierop reageren. U hebt nog een tweede termijn.
De heer Reuten (SP):
Ja, maar dit zal toch uitgediscussieerd moeten worden. Laten wij het vierde punt nemen. Op het punt van de hernieuwbare energie staat in het rapport dat we uitkomen op 12,4% in 2020. De Europees overeengekomen doelstelling is 14%. Dat halen we dus niet. Bent u het eens met wat ik citeer uit het rapport? Ik bedoel: bent u het eens met de correctheid van het citaat?
Minister Kamp:
De correctheid van het citaat? Ik ben het niet eens met de constatering dat wij in het jaar 2020 die 14% niet halen.
De heer Reuten (SP):
Oké.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, laat de minister even uitspreken. Overigens ben ik van mening dat wij ons niet moeten begeven op het pad van een heilloze discussie over de vraag of het zoveel procent of zoveel procent is. U komt er zo niet uit. Vraag de minister anders om het op papier te zetten, want anders blijven we hier tot middernacht in de komma's en de cijfers hangen.
De heer Reuten (SP):
Ik concludeer dat de minister en de regering doelstellingen hebben, dat er gerapporteerd wordt over die doelstellingen en dat er gezegd wordt dat ze niet gehaald worden. De minister zegt echter dat hij daar anders over denkt. Hij heeft een andere opvatting dan de rapporteurs. Dat zegt de minister. De vraag is simpelweg: hebt u dat verschil van inzicht gerapporteerd aan de rapporteurs? Daarop krijg ik echter geen antwoord. Ik wil weten wat het antwoord van de rapporteurs vervolgens is geweest. Daarop krijg ik echter ook geen antwoord.
Minister Kamp:
In de Nationale Energieverkenning staat wellicht dat we de 14% niet halen rekening houdend met het beleid zoals dat in wetten is vastgelegd, maar mijn reactie daarop is dat het niet alleen gaat om wat in wetten al was vastgelegd maar ook om wat er sindsdien in wetten is vastgelegd en aan maatregelen is genomen. Op basis van dat hele pakket halen we die 14% wel. Ik ga daar inhoudelijk op in, maar u reageert daar niet inhoudelijk op, mijnheer Reuten, met alle respect. Zo staat er in die Nationale Energieverkenning: de 6.000 MW op land wordt niet gehaald. Ik heb echter met elf van de twaalf provincies afspraken gemaakt, waarmee zij zich hebben verplicht om hun deel van die 6.000 MW tijdig te realiseren. Ik durf dan ook de stelling aan dat we die 6.000 MW wel gaan realiseren. In de verkenning staat dat de 40% kostenreductie voor wind op zee te ambitieus zou zijn. De sector zegt echter zelf tegen mij dat hij het haalt en heeft dat ook vastgelegd in het energieakkoord. Als onderdeel van de kostenbesparing lever ik zelf een bijdrage, door TenneT in te schakelen, van 3 miljard voor de aansluiting van wind op zee op land. Als dat ook voor elkaar is, dan mag ik toch tegenover dat rapport dat u aanhaalt mijn informatie leggen? Daar ben ik toch voor? Ik moet er toch voor zorgen dat ik het geheel overzie? Ik ga met u in discussie en ik geef u die informatie. Dat zijn dan mijn antwoorden.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, u wilt reageren, maar de heer Van Boxtel is eerst aan de beurt.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik doe de heer Reuten de suggestie om het antwoord van de minister goed ter harte te nemen. Bovendien zou ik echt willen dat de NEV bij een tweede evaluatie echt over het geheel rapporteert. Dat is een concreet verzoek dat ik doe. Het is namelijk ook voor ons heel lastig als ergens in een bijzin staat "we kijken alleen naar de wetten" terwijl we ook een akkoord hebben en verder nog andere maatregelen nemen. Ik geloof de minister wat dat betreft op zijn woord. Ik suggereer dat ook aan de heer Reuten. Ik vind dat met de volgende rapportage voorkomen moet worden dat we dit type eindeloze debatten met elkaar gaan voeren. Je wilt gewoon de reële doelstelling weten. Dit is wel belangrijk. Er is gewoon een harde doelstelling geformuleerd en daarop willen wij elkaar, bij wijze van spreken, kunnen afrekenen. Ik herinner mij dat toen de heer Kamp Kamerlid en ik minister was en ik ook een percentage had, hij zei: ik ben alleen geïnteresseerd in dat getal. Nou, dat ben ik nu ook. We draaien dat dus nu lekker om, in deze verhouding. Ik ontvang graag een evaluatierapport over dit jaar waarin duidelijk wordt waar we precies staan.
Minister Kamp:
Ik wist dat ik hem een keer terug zou krijgen. Ik accepteer dat dus graag. Ik heb goede herinneringen aan de tijd dat de heer Van Boxtel minister was en aan de manier waarop hij dat deed. Ik denk dat hij gelijk heeft. De heer Reuten probeert op basis van de informatie die hij aangereikt krijgt, ervoor te zorgen dat hij een beeld krijgt van hoe het nu gaat met het realiseren van de doelstellingen. De heer Van Boxtel zegt: u beroept zich op het niet juist en volledig zijn van de informatie, maar zorgt u er dan voor dat die informatie de volgende keer in een zodanige vorm wordt aangeleverd dat de heer Reuten daarmee ook uit de voeten kan. Ik vind dat een terechte opmerking. Die trek ik mij aan.
De heer Reuten (SP):
Wij, de Kamer, hebben op dit moment niets anders dan de rapportage van die commissie.
Minister Kamp:
U hebt mij ook.
De heer Reuten (SP):
Kennelijk is de minister het oneens met een aantal conclusies in dat rapport. Goed. Prima. Ik heb de minister gevraagd of hij dat verschil van inzicht heeft gedeeld met de rapporteurs, wat hun antwoord daarop was en waar wij dat antwoord kunnen vinden.
Minister Kamp:
Dat zijn dingen die ik natuurlijk zo niet paraat heb. Misschien had u dat paraat gehad, mijnheer Reuten, maar ik heb dat niet paraat.
De heer Reuten (SP):
Maar u hebt toch ambtenaren?
Minister Kamp:
Als in de Nationale Energieverkenning staat "je haalt de kostenbesparing niet" terwijl ik net met de sector, op initiatief van die sector zelf, heb afgesproken dat we 40% kosten gaan besparen en ik mijn onderdeel van die kostenbesparing inmiddels heb uitgevoerd, dan is dat het antwoord dat ik u kan geven. Maar als u vraagt "wanneer heb je dat gerapporteerd aan de onderzoekers, wanneer hebben die onderzoekers daar weer naar jou toe op terug geantwoord", dan heb ik daar zo geen reactie op. Als er wordt gezegd "je haalt die 6.000 MW niet" en ik vervolgens aanhaal dat ik over die 6.000 MW capaciteit wind op land met alle provincies op één na afspraken heb gemaakt, dan weet ik niet precies wanneer dat gewisseld is met die rapporteurs. Maar dat vind ik zelf ook minder interessant. Als de heer Reuten dat wel bijzonder interessant zou vinden — het blijkt dat dat zo is — dan zal ik proberen om die informatie alsnog tevoorschijn te halen, maar het belang daarvan ontgaat mij.
De voorzitter:
Mijnheer Reuten, echt tot slot op dit punt!
De heer Reuten (SP):
Dit is echt het laatste op dit punt. Ik ben niet geïnteresseerd in die datum. Ik wil in tweede termijn graag weten — de ambtenaren kunnen het intussen nazoeken — welke informatie is gewisseld tussen het ministerie en de opstellers van het rapport over de verschillen van inzicht over de conclusies. Ik wil ook graag weten waar we dat kunnen vinden, in welke brief enzovoorts.
Minister Kamp:
Laat ik dan tegen de heer Reuten zeggen hoe ik met dit soort rapporten omga. Ik beïnvloed vooraf op geen enkele manier een rapport. Ik beïnvloed nooit een ambtelijk advies. Dat heb ik nog nooit in mijn leven gedaan. Ik beïnvloed ook nooit een rapport. Ik laat het gewoon op mij afkomen. Komt er een rapport, dan kom ik met een inhoudelijke reactie daarop naar degenen die mij controleren, te weten de Eerste Kamer en de Tweede Kamer. Als er een rapport bij mij is neergelegd en ik opvattingen daarover heb, dan vind ik het niet nodig om al die opvattingen precies voor te leggen aan degenen die het rapport hebben gemaakt, vervolgens een reactie daarop te vragen en met hen daarover in discussie te gaan. Zo is het niet. Er wordt een rapport opgeleverd; dat is dan hun werkstuk. Ik doe er in de openbaarheid naar u toe mee wat ik vind dat ermee gedaan moet worden. Zo ga ik met rapporten om. Als de heer Reuten graag wil weten wat er precies is gewisseld tussen de ambtenaren van het ministerie en de opstellers van de Nationale Energieverkenning, dan wil ik best proberen om dat na te gaan. Maar nogmaals, het belang daarvan ontgaat mij.
De heer Reuten zegt dat als hij het goed ziet, hij moet vaststellen dat het wetsvoorstel zich eigenlijk beperkt tot wat registratie en administratieve voorschriften. Daar heeft hij gelijk in. Dat moet nu nog gebeuren. Dit is een wetsvoorstel tot implementatie van een tweede richtlijn; de eerste richtlijn hadden we al geïmplementeerd. Nu staat er nog een aantal kleine wijzigingen van wetten in, twee regelingen en een besluit die er moeten komen dan wel die gewijzigd moeten worden. Wij hebben het al een paar keer gehad over de data waarop dat zal gebeuren. Het gaat om informatie op grond waarvan degenen die die informatie krijgen hun ambities betreffende energiebesparing beter kunnen waarmaken.
De heer Reuten vraagt zich af waarom wij niet het hele doel en het politieke instrumentarium in het wetsvoorstel hebben opgenomen. Zou dat niet goed zijn voor de controleerbaarheid door het parlement van wat ik aan het doen ben? Er ligt een richtlijn die geïmplementeerd moet worden. Wij zetten er geen kop op; wij implementeren die gewoon. Ik heb de doelstellingen van de richtlijn aangeven. Daar voldoen we aan. We doen ook wat er aan administratieve maatregelen moet worden gedaan. Dat is dit wetsvoorstel, dat is de richtlijn. Ik kan er niet meer van maken. Ik ben ingegaan op de implementatietermijn en we hebben het ook gehad over het in werking treden. Ik hoop dat we daarmee de punten die de heer Reuten heeft ingebracht van een adequate reactie hebben voorzien.
Mevrouw Koning wil duidelijk maken, zo schat ik in, dat er op het punt van de Wet milieubeheer, die bedrijven verplicht om maatregelen te nemen die binnen vijf jaar kunnen worden terugverdiend, in de handhaving nog weinig is gebeurd. Zij vraagt of bekend is of er een sanctie is opgelegd in dit verband. Ik ben al inhoudelijk ingegaan op hoe dat zit met die verplichting in de discussie tot nu toe. Ik heb geen informatie dat er al een sanctie is opgelegd. Wat de uitvoering van deze bepaling betreft, is er nog een wereld te winnen. Ik hoop dat de combinatie van wat wij nu aan het doen zijn — informatie verspreiden, mogelijkheden geven om aan die wet te voldoen, proberen afspraken erover te maken in combinatie met het voorzichtig aantrekken van de economie — ertoe zal leiden dat deze bepaling, die bij amendement in de wet is gebracht, nageleefd kan worden. Daarbij blijven er altijd nuances. Ik heb al een paar voorbeelden gegeven. Bedrijven zullen op een bepaald moment bezig zijn om voor hun overleving te vechten. Het feit dat je iets binnen vier jaar kunt terugverdienen, is dan geen overwegend argument om die investering te doen, als je die al zou kunnen financieren.
Mevrouw Koning heeft gevraagd hoe ik de handhaafbaarheid van de verplichte energieaudits kan bevorderen. Daarvoor gaat mijn collega van I en M — de minister of de staatssecretaris, dat laat ik even in het midden; dat weet ik zo niet, maar in ieder geval een van de twee bewindspersonen — een tijdelijke regeling opstellen waarmee bedrijven worden verplicht vierjaarlijks een energieaudit op te stellen. Bij het opstellen van die regeling zullen wij ook op de handhaafbaarheid daarvan ingaan. Aansluitend op het betoog van mevrouw Koning ben ik van mening dat als wij iets vastleggen in een wet, dat vervolgens nageleefd moet worden en dat we ervoor moeten zorgen dat datgene wat we vastleggen in wetten ook nageleefd kan worden. Daar moet een wisselwerking tussen zijn. Op het punt van de energieaudits is dat zeker uitvoerbaar.
Mevrouw Koning heeft gezegd dat zij graag wil dat ik toezeg dat ik bij de geplande evaluatie in 2016 van het energieakkoord ook over dit aspect van de uitvoering laat rapporteren. Dat zal niet bij die evaluatie in 2016 gebeuren. Wij hebben er al aandacht aan besteed in de Nationale Energieverkenning 2014. Wij zullen dat niet in die van dit jaar, maar in die van volgend jaar opnieuw doen. Het gebeurt dus opnieuw in de Nationale Energieverkenning. Daarom zal ik het niet apart in de evaluatie van het energieakkoord opnemen.
Mevrouw Koning heeft gevraagd of het mogelijk is om bij de studie naar de potentie van warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming mee te nemen dat als gasnetten worden vervangen, aangenomen moet worden dat de eerste 40, 50 jaar na die vervanging gas nog steeds een belangrijke bron voor verwarming zal zijn. Mevrouw Koning zegt dat je gas eigenlijk minder belangrijk zou moeten laten zijn voor de verwarming van woningen. Zij en ik weten allebei dat 98% van de woningen in Nederland wordt verwarmd met gas; om precies te zijn, met gas van laagcalorische waarde oftewel het gas uit Groningen. Dat gegeven is er en dat kun je niet zomaar veranderen. Het is wel iets wat specifiek de aandacht moet hebben. We zullen toch een stap moeten maken, in een bepaald tempo, om de ambitie voor duurzame energie — in 2050 moet het helemaal duurzaam zijn — te kunnen waarmaken. Het moet ook gerelateerd worden aan de warmtekrachtkoppeling en de stadsverwarming. Het moet ook gerelateerd worden aan de vervanging van de gasnetten. Ik zal op dit complex ingaan in het Energierapport 2015, dat in het vierde kwartaal naar het parlement komt. Ik denk dat dat het goede verband is om op deze materie in te gaan. Mevrouw Koning weet dat wij over de Warmtewet ook intensief met de Tweede Kamer bezig zijn. De Kamer heeft daartoe ook zelf initiatieven genomen. Wij ontwikkelen een warmtevisie; wij zijn bezig de Warmtewet te veranderen. Dat betekent dat die materie de aandacht krijgt die ze ook naar mijn overtuiging verdient.
Ik kom toe aan de bijdrage van de heer Van Boxtel. Ik ben ingegaan op wat hij heeft gezegd over Groningen. Hij is, evenals de heer Reuten, ingegaan op de NEV. Daar hebben de heer Van Boxtel en ik al een gezamenlijke conclusie uit kunnen trekken. We hebben het ook gehad over de energiebesparing van 1,7%, omgerekend in petajoule. De heer Van Boxtel opperde de mogelijkheid van een hogere belasting op fossiele brandstof, maar dat is niet wat wij als kabinet nastreven. Wij vinden eerder dat er te veel belastingen zijn dan te weinig. Wat er eventueel aan belastingen in de sfeer van energie nog bij of af moet, is in het energieakkoord uitonderhandeld. Een aantal dingen is daarbij wel genoemd en een aantal dingen niet. Een hogere belasting op fossiele brandstof staat niet als zodanig in het energieakkoord, dus er zijn ook geen plannen bij de regering om dat te gaan doen. Ik ben ook niet van plan, op dat punt initiatieven te gaan nemen.
De heer Van Boxtel sprak over de certificering van duurzame biomassa. Ik vind dat een belangrijk punt. Weliswaar staat in de Europese richtlijn dat biomassa duurzame energie is, maar het is wel verstandig om daar kritisch naar te kijken. Waar komt dat dan vandaan? In de praktijk blijkt dat te komen van bomen die gekapt worden en die gebruikt worden als eersteklas hout voor de (meubel)industrie. Als je dat doet, blijft er afvalhout over dat wordt verzameld. Die biomassa krijgen wij in Nederland. Wij hebben criteria opgesteld, waarover we het met de natuur- en milieubeweging en bedrijven eens zijn geworden. Maar die criteria moeten ook gecontroleerd worden. We zijn het erover eens wat de ideale manier van controleren is en we zijn het er ook over eens dat dat nu nog niet mogelijk is, aangezien de informatie daarvoor nog ontbreekt. We hebben daarom een andere manier van controleren gevonden: de "pellet mill"-controle. Daarbij kijk je op het niveau van een fabriek in een groot boscomplex: waar komt het hout vandaan en voldoet het aan de criteria? Dat is een bruikbare, zij het niet de beste manier van doen. Die controle is dus voor een overgangsperiode acceptabel. Ik vind certificering van groot belang, zodat ik daarmee op de serieuze manier die ik net heb beschreven, omga.
De heer Van Boxtel sprak ook over de efficiency bij kolencentrales. Hij zal hebben meegekregen dat wij de oorspronkelijke afspraken in het energieakkoord om vijf oude kolencentrales op basis van gemaakte afspraken te sluiten, niet uit konden voeren. De ACM vond dat in strijd met de kartelwetgeving. Vervolgens hebben we gekozen voor een andere manier, namelijk het stellen van rendementseisen. Via die eisen worden de oude kolencentrales nu uitgefaseerd. Op die manier hebben we veiliggesteld dat de overblijvende kolencentrales aan redelijke rendementen voldoen.
De heer Van Boxtel sprak verder over duurzaam inkopen. Dat nemen wij bijzonder serieus. Wij hebben daarvoor een eigen kenniscentrum opgericht, dat bezig is om duurzaam inkopen bij de rijksoverheid te regelen en gemeengoed te laten worden. Maar wij zijn ook bezig om de kennis op dit gebied uit te zetten bij andere overheden, zodat die op die manier kunnen gaan werken. Ik zeg niet dat we er al zijn — wij zijn bij het Rijk een heel eind, maar niet ver genoeg, en bij de andere overheden is ook nog het nodige te winnen — maar we zijn ervan overtuigd dat dit een goed proces is. Daarvoor hebben wij het kenniscentrum opgericht en kaders gesteld. Wij gaan ermee door om dat tot een succes te maken. In de jaarlijkse bedrijfsvoeringrapportage die mijn collega voor Wonen en Rijksdienst uitbrengt over hoe de zaken bij het Rijk lopen, zal steeds worden ingegaan op de stand van zaken bij de uitvoering van dit beleid.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik heb geen behoefte meer aan een tweede termijn, maar over duurzaam inkopen heb ik nog een vraag. Ik dank de minister bij dezen voor alle antwoorden; ik wacht met belangstelling de volgende NEV-rapportage af om te zien of we op schema blijven liggen. In zijn antwoord begon de minister met iets te zeggen over medeoverheden. Een aantal jaren terug had ik een andere maatschappelijke rol, als voorzitter van een groene zaak, waarbij we hele themamiddagen hebben belegd over duurzaam inkopen bij de overheid. Mij viel toen op dat, als het gaat om medeoverheden, bijvoorbeeld een provincie als Friesland het toen al heel goed voor elkaar had. Met name bij het Rijk gebeurde het allemaal nog erg versnipperd. Die signalen krijg ik nu weer, zodat ik die vraag bij de minister terug heb gelegd. Dan wil ik iets meer antwoord dan alleen: het gaat ook om medeoverheden. Ik heb namelijk het idee dat die het goede van elkaar kunnen oppakken, maar ik wil ook bij het Rijk forse stappen zien. Vandaar de suggestie om tot een inkooporganisatie te komen, in plaats van die versnippering per departement.
Minister Kamp:
Op het gebied van inkoop is al heel veel samengevoegd. Op de vraag of daar nog verder mee kan worden doorgegaan, zeker in relatie tot duurzaam inkopen, zal in de bedrijfsvoeringrapportage worden ingegaan. Het signaal van de heer Van Boxtel is duidelijk; ik zal dat doorgeven aan mijn collega. Ik heb gezegd dat wij een kenniscentrum hebben opgericht, PIANOo, waar veel deskundigheid is die we graag beschikbaar stellen aan andere overheden. De heer Van Boxtel zegt dat hij kennis heeft van andere overheden die daarmee al verder zijn dan het Rijk. Ik zal mij erin verdiepen om te bezien of er voldoende aandacht is voor wat het Rijk kan leren van anderen en of dat voldoende georganiseerd is. Ik pak die punten van de heer Van Boxtel mee, ik zal mijn collega voor Wonen en Rijksdienst daarover informeren en ik zal ernaar kijken of dit punt in de bedrijfsvoeringrapportage de aandacht krijgt waarom de heer Van Boxtel heeft gevraagd.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Vos.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Voorzitter. Minister, hartstikke — sorry: hartelijk — bedankt voor uw uitvoerige beantwoording. Laat ik niet te joviaal worden, want dat was ik verder ook niet van plan. Ik wil de minister ermee complimenteren dat hij echt staat voor dat energieakkoord en dat is goed. Hij zegt gewoon: ik voer dat uit. Ik zou dan alleen twee opmerkingen willen maken. Allereerst: dan moet de minister het energieakkoord ook echt uitvoeren. Hij wordt er door deze Kamer op aangesproken dat bijvoorbeeld in de veelgenoemde NEV 2014 van zijn eigen PBL en het ECN staat dat we qua energiebesparing nog maar op 60% voor 2020 zitten, zodat er meer moet gebeuren. Zo zijn er meer signalen dat op onderdelen van het energieakkoord nog onvoldoende sprake is van concrete maatregelen. Dan heb ik het over de 9 petajoule die door de heel grote bedrijven moet worden geleverd en over het onderdeel over de bebouwde omgeving. Dat loopt nog onvoldoende, iets wat de minister net zelf erkende. Wanneer we de minister daarop aanspreken, zegt hij: het komt allemaal wel goed, ik heb geen signalen dat het niet goed komt en ik ga nu geen extra maatregelen nemen. Ik kan de minister dan eerlijk gezegd niet volgen. Als ik hem dan voorhoud dat, als de handhaving wordt geïntensiveerd, er een enorme energiebesparing kan worden gerealiseerd en hem vervolgens vraag welke maatregelen hij gaat nemen, dan zegt hij: ja, wat moet ik nou meer doen, ik heb geen mensen, ik kán niet meer doen. Dan kan ik de minister niet volgen, want ik zie dan twee ministers: een die pal staat voor zijn energieakkoord en een die zegt niets meer te kunnen. Ik zie een minister met twee gezichten aan het woord. Ik hoop dat de minister aan het eind van het debat meer tot één gezicht komt. Daarom wil ik hem twee dingen vragen.
De NEV komt ook in 2015 uit. Als dat weer zou kunnen leiden tot de constatering bij de NEV dat we onvoldoende op koers liggen en dat we in 2016 niet die 35 petajoule energiebesparing realiseren als we niets extra's doen, zal de minister dan aan het eind van het jaar zeggen: ik kom met die en die extra maatregelen? Daarover wil ik duidelijkheid.
Het is toch te gek voor woorden dat de minister zegt: we hebben wel de Wet milieubeheer, maar bij amendement is daar de afspraak van vijf jaar in gekomen; dat is allemaal heel moeilijk. Die afspraak staat al jaren en jaren en jaren in de wet. Dat weet ik toevallig omdat ik als wethouder in Amsterdam met een aantal omliggende gemeenten gezamenlijk besloot om eens die wet na te leven. Toen liepen we tegen allerlei problemen op. Het is nu 2014. Het is toch wel tijd om een keer te zeggen: een wet is een wet; bovendien levert die heel veel energiewinst en besparing op, dus laten we die nu eens gaan naleven. Ik vraag de minister of hij op dit punt middels een plan aan de Kamer kan melden wat hij aan extra inspanningen op het gebied van handhaving kan doen waar het gaat om de Wet milieubeheer, om wat de partners in het MEE-convenant doen en om de afspraken over de gebouwde omgeving. Wat is hij van plan om te doen zodat we die extra energiebesparing kunnen realiseren?
De minister heeft gezegd dat het Energie Prestatie Keur, een nieuwe maatregel in het energieakkoord, nu via pilots wordt gedaan. De minister wil nog niet zover gaan om het te verplichten, maar ik vraag hem of het niet de duidelijkste afspraak is om het wel te gaan verplichten en of dit niet juist voor de handhaving betekent dat het eenvoudiger wordt om daarmee aan het werk te gaan. Is dat ook niet voor alle betrokken partijen de duidelijkste maatregel?
De minister heeft gezegd dat het onderwerp van de gebouwde omgeving voor een groot deel bij zijn collega zit. Dat begrijp ik. De minister zegt dat er tot nu toe onvoldoende gebeurt, maar welke maatregelen gaat hij nemen om te zorgen dat het allemaal gaat werken?
Ik ontvang graag van de minister de brief over het ETS, de emissiehandel, die hij aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Daarnaast ben ik zeer geïnteresseerd in de schriftelijke reactie op het rapport van CE Delft uit oktober 2014, dat gemaakt is in opdracht van het TKI Energiebesparing Gebouwde Omgeving, waarin zo mooi de economische kansen van energiebesparing worden verbonden met de milieukansen van energiebesparing. Ik zou toch graag een reactie op dat rapport ontvangen.
Ten slotte doe ik nog een oproep aan de minister. Dit dossier is voor een minister van Economische Zaken een uitgelezen kans om enorm veel stappen te gaan zetten en iets heel moois van zijn ministerschap te maken, zowel waar het gaat om economische kansen, innovatie en werkgelegenheid als waar het gaat om de portefeuille van de energiebesparing. Ik roep de minister op om wat meer ambitie te tonen, om te laten zien dat hij ook in het belang van de Nederlandse economie en werkgelegenheid met nog meer energie en ambitie dit dossier oppakt en om, waar het kan, meer te doen dan wat misschien vandaag mogelijk lijkt.
Mevrouw Koning i (PvdA):
Voorzitter. Ik spreek namens de PvdA-fractie allereerst heel veel dank uit aan de minister voor zijn benadering van de gaswinning in Groningen. We zijn erg tevreden met de antwoorden, waaruit blijkt dat allereerst veiligheid, vervolgens leveringszekerheid en pas daarna de rijksfinanciën leidend zijn voor deze minister bij dit soort afwegingen. De PvdA-fractie denkt dat dit een heel verstandige inzet is. Nogmaals complimenten voor het besluit.
Wat betreft de beantwoording van de vragen van onze fractie ga ik op een paar punten in. Wij zijn het erg eens met de minister dat je ten aanzien van handhaafbaarheid geen regels zou moeten stellen als je nooit van plan bent om te gaan handhaven. Wij begrijpen wel de pragmatische insteek van de minister, die zegt: waarom zou je bij een bedrijf erop gaan handhaven of er energiebesparende maatregelen worden getroffen die binnen vijf jaar terugverdiend worden als dat bedrijf überhaupt niet weet of het over vijf jaar nog bestaat? Dan klinkt het heel mooi om te zeggen: we gaan dan nog niet handhaven. Maar zoals mevrouw Vos al aangaf, zijn we natuurlijk verder van huis als dat in de praktijk ertoe leidt dat er helemaal nooit wordt gehandhaafd. De minister heeft toegezegd om het aspect handhaving daarom mee te nemen in de Nationale Energieverkenning 2016. We kijken daar erg naar uit. September volgend jaar kunnen we bekijken hoe de handhaving op dat moment — met een beetje economische groei moet dat toch mogelijk zijn — kan bewerkstelligen dat echt energiebesparende maatregelen bij bedrijven worden geïmplementeerd. Dank voor die toezegging. Even voor de zekerheid doe ik nog een check: de Eerste Kamer krijgt toch ook de Energieverkenning in 2016? Dat heb ik even niet meer scherp.
De minister heeft toegezegd om de warmtekrachtkoppeling en stadsverwarmingen mee te nemen in het Energierapport 2015. Daar zijn wij ook erg blij mee. Dank voor die toezegging. Wij geven alvast aan dat we inderdaad zien dat er tijd nodig is voor de omschakeling. 98% van de woningen is voor verwarming afhankelijk van gas. Het gaat dus niet van de ene dag op de andere. Alleen, als je vandaag niet begint met de toekomst in 2050, gebeurt er precies wat de minister zegt, namelijk dat we in 2050 zeggen: hadden we maar. Ik denk dat wij daarbij geheel op dezelfde lijn zitten. We kijken dan ook uit naar het energierapport om te zien hoe dit verankerd kan worden. Stapje voor stapje komen we er wel.
Ik heb met enige verbazing geluisterd naar de discussie die zich ontspon rondom de vraag of in de energieverkenning alleen meegenomen wordt wat al wettelijk verankerd is en over de vraag of de voorspelling die uit de reeds verankerde maatregelen voortvloeit, wel echt goed is. Ik ben erg blij dat de minister naar aanleiding van de suggestie van de heer Van Boxtel heeft toegezegd om daarbovenop, zeg maar bij de brief over het toezenden van het rapport, te melden welke maatregelen er nog gaan komen en waarom dan toch verwacht wordt dat de beoogde doelstellingen wel gehaald gaan worden. Daar gaat het volgens mij de meeste partijen die vandaag het woord gevoerd hebben én de minister om: we moeten het niet alleen zeggen, maar ook doen. Voor een aantal collega's geldt misschien dat het ongeduld om het te bereiken niet iets zegt over de manier waarop het kabinet ermee bezig is, maar meer dat die rapporten nog onvoldoende houvast geven. Als daarbij — ik zie de heer Reuten opstaan; misschien is dat terecht — een brief komt waarmee inzicht wordt gegeven in de reden waarom het kabinet toch gelooft dat de doelstellingen gehaald worden, zou dat, denk ik, wat meer zekerheid geven.
De heer Reuten i (SP):
Even één opmerking. Ik geloof dat er een misverstand is over de NEV. De NEV geeft altijd twee varianten. In de eerste plaats betreft dat vastgesteld beleid. Daar wordt dan het betreffende realisatiecijfer van gegeven. In de tweede plaats betreft dat voorgenomen beleid. Er zijn twee varianten. Dat voorgenomen beleid behelst een heel lange lijst. De bijlage bij het rapport bestaat uit een aantal bladzijden lang voorgenomen beleid dat meegenomen is.
Mevrouw Koning (PvdA):
Waar het om gaat is dat van kabinetswege wordt toegevoegd aan de brief waarin ons het rapport wordt aangeboden, waarom het kabinet toch ziet dat de doelstelling gehaald gaat worden. Eigenlijk gaat daar de discussie over: zijn we op de goede weg en gaan we halen wat we willen halen? Wat ik net het belangrijkste vond om te constateren was dat we het hier in meerderheid eens zijn over het doel- dat we het willen halen. Alleen, sommigen hebben wat zorgen of het wel goed gaat. De beantwoording is voor de PvdA-fractie voldoende om te zien dat het kabinet zich daarvoor inzet. Het kabinet heeft een aantal concrete toezeggingen gedaan waardoor wij als Eerste Kamer daarbij onze rol kunnen nemen -dus ook echt goed de vinger aan de pols kunnen houden.
De heer Reuten i (SP):
Voorzitter. Ik kom even terug op het einde van het betoog van mevrouw Koning. Wij willen allemaal de doelstellingen uit de richtlijn en het energieakkoord halen. Daar zijn we het over eens. Ik heb misschien een aantal keren wat scherp gereageerd op de minister, maar ik denk dat dit mijn functie is. Ik twijfel niet aan de integriteit van de minister, maar ik heb nu eenmaal de functie die ik heb. Ik neem aan dat de minister dat apprecieert. Ik twijfel, nogmaals, niet aan de integriteit, maar ik doe wat ik denk dat ik moet doen.
Als er richtlijnen worden geïmplementeerd, maken we ons nogal eens zorgen als er koppen op zitten die we hier niet wensen, omdat die richtlijnen nu eenmaal geïmplementeerd moeten worden. In dit geval is eigenlijk het omgekeerde aan de hand. Ik vind dat er ten aanzien van de richtlijn te weinig harde doelstellingen en instrumenten in de wet staan. Daardoor kan de minister zich, althans ten dele, onttrekken aan harde parlementaire controle.
In de NEV worden een aantal conclusies getrokken die niet aangenaam zijn voor …
De heer Van Boxtel i (D66):
Nu voel ik me echt genoodzaakt om dit tegen te spreken, als medeparlementariër. Een minister sluit convenanten. We hebben hier net een andere minister gehad, die ook convenanten had gesloten en die toch gecorrigeerd is door de Kamer. Ik kijk nog even naar de heer Duivesteijn. Het is dus niet helemaal waar wat de heer Reuten zegt. De minister is gewoon gehouden om uitvoering te geven aan de convenanten. Daar vertrouw ik ook op. Dat je het niet enkelvoudig voor het zeggen hebt, is evident. Je hebt een afspraak gemaakt met partijen.
De heer Reuten (SP):
Oké, dus u zegt: die convenanten zijn hard, ook voor ons.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja!
De heer Reuten (SP):
Oké, goed, des te beter. Dank u.
In de NEV worden een aantal conclusies getrokken die niet aangenaam zijn voor de minister en niet voor onze kindskinderen. Of ze juist zijn of niet, is wat anders. De minister is het met een aantal van die conclusies niet eens, omdat hij kennelijk informatie heeft die de NEV ontbeert. Ik neem namelijk aan dat het in feite niet over de gevolgde methodiek gaat. Als het daar wel over gaat, hoor ik dat ook graag. De minister heeft kennelijk informatie die de rapporteurs niet hadden. Oké, prima. Mijn eenvoudige vraag was: heeft de minister de rapporteurs geconfronteerd met zijn contraire informatie? Ik wil in tweede termijn heel graag nog horen of hij ze daarvan in kennis heeft gesteld en wat de repliek was.
Een van de punten daarbij, die ik bepaald niet hard vind, is dat de minister zegt: ik hoor van de ondertekenaars van het energieakkoord dat de doelstellingen wél worden gehaald. Ja, "ik hoor", maar in de NEV wordt daarover anders geoordeeld. Ik weet het niet; ik sta er niet bij. Ik kan alleen maar lezen wat ik lees. Wel wil ik, als laatste, nog terugkomen op het volgende. Als het allemaal meezit, gaan de minister en het kabinet die doelstellingen op het randje halen. Daar staan we ongeveer. We gaan die doelstellingen op het randje halen. Ik vind dat, gezien de belangen die op het spel staan voor onze toekomst, gering ambitieus van het kabinet. Ik bedoel het niet dramatisch, maar ik heb het toch nog eens over onze kindskinderen. Als het om zoiets belangrijks gaat, moet je de doelstellingen niet op het randje halen. Dan moet je een zeer ruime marge nemen, om ze ruim te halen. Daarop wil ik toch nog graag een antwoord van de minister hebben op de vraag: aangezien het nodig is, waarom pakken we het niet wat harder aan?
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Reuten, ik geef het woord aan de heer Van Boxtel.
De heer Van Boxtel (D66):
Nee, voorzitter, ik had al gezegd dat ik geen behoefte meer had aan een tweede termijn, omdat ik de antwoorden van de minister volledig en naar behoren vond. Ik wacht gewoon de volgende evaluatie af, want — laat ik dat toch maar zeggen — D66 zal natuurlijk meer dan bewaken dat afspraak afspraak is. Ik herhaal de woorden van de minister zelf. Die gelden voor ons ook in de verhouding van de Kamer tot het kabinet.
De voorzitter:
Maar u had ingeschreven voor vijf minuten, staat op mijn papiertje.
De heer Van Boxtel (D66):
Ja, maar als het korter kan, is dat meegenomen.
De voorzitter:
Goed, dat is fantastisch. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Economische Zaken.
Minister Kamp i:
Mevrouw de voorzitter. Mag ik via u mevrouw Vos eraan herinneren dat ik in de Kamer ben uitgenodigd om te spreken over het wetsvoorstel dat dient ter implementatie van een Europese richtlijn? Dat wetsvoorstel is als hamerstuk door de Tweede Kamer gegaan en is een vervolg op een bestaande Europese richtlijn. Het gaat om enkele kleine wijzigingen die in wetten worden doorgevoerd. Mevrouw Vos gebruikt deze gelegenheid om met mij de voortgang en de uitvoering van het energieakkoord te bespreken. Dat is een ruime interpretatie van wat er geagendeerd is. Ik ben altijd beschikbaar om naar de Kamer te komen voor andere onderwerpen en ook voor beleidsdebatten, maar misschien zit er toch wat veel ruimte tussen wat er voor vandaag is geagendeerd en wat mevrouw Vos naar voren heeft gebracht. Maar ik laat het graag aan haar over om daarover haar eigen conclusies te trekken, want zij is in dit huis de baas en ik ben slechts te gast.
De voorzitter:
Mevrouw Vos, de baas in dit huis.
Mevrouw Vos i (GroenLinks):
Wat ik in ieder geval heb geprobeerd in mijn vragen, is alles te beperken tot het onderwerp energiebesparing, en de minister te bevragen over de wijze waarop wij de energie-efficiencyrichtlijn, waar we onze handtekening onder zetten, uitvoeren. Zullen de plannen die wij hebben voor die uitvoering, tot de gewenste resultaten leiden? Dat is mijn insteek in het debat geweest. Een groot deel van de maatregelen is inderdaad onderdeel van het energieakkoord, vandaar dat ik inderdaad vrij vaak heb gevraagd naar het energieakkoord. Wat mij betreft is dat echt altijd in relatie tot de doelstellingen die wij als Nederland moeten waarmaken om aan die Europese richtlijn te voldoen.
Minister Kamp:
Uiteindelijk gaat het er natuurlijk om wat mevrouw Vos ervan vindt, want het is haar inbreng en daar gaat zij alleen zelf over, met haar fractie.
Mevrouw Vos ging af en toe wat kort door de bocht. Ze zei dat ik klaagde dat ik te weinig mensen had. Wat er precies is gebeurd, is het volgende. Mevrouw Vos vroeg of ik voor de handhaving op een bepaald punt extra mensen wilde inzetten. Ik heb daarop gezegd: als ik ergens extra mensen voor moet inzetten, moet ik ze ergens anders weghalen. Ik ga met de Wet milieubeheer om zoals ik in mijn reactie in eerste termijn heb verwoord tegen mevrouw Vos. Ik ben niet de minister van I en M. Ik ben ook niet de staatssecretaris van I en M. Ik ben niet verantwoordelijk voor de milieuportefeuille. De Wet milieubeheer zit niet in mijn portefeuille, dus ik ben misschien niet de ideale persoon om diepgaand te bevragen over de precieze uitvoering van die wet. Ik kan alleen aangeven hoe ik denk dat er met die wet moet worden omgegaan. Ik vind dat moet worden uitgevoerd wat er in die wet staat, maar dat dit op een zodanige manier gedaan moet worden dat het mogelijk wordt. Dat betekent dat je het bedrijfsleven moet laten weten waar het zich aan heeft te houden. Je moet het de mogelijkheden bieden om zich eraan te houden. Dat doen we met de maatregellijsten. Je moet ook begrip hebben voor de situatie waarin bedrijven verkeren. Shell kan alles investeren wat binnen vijf jaar kan worden terugverdiend, maar V&D had daar vorige week wat moeite mee. Het is verstandig om daar rekening mee te houden. In dat geheel zijn we nu bezig om afspraken te maken met de overheden die voor de handhaving moeten zorgen en om daarvoor programma's op te zetten. We nemen die wet dus ook op dit punt serieus. Het gaat op dit moment niet zoals het moet en we zijn aan het opbouwen. Dat er bij de Kamer op dit punt enig ongeduld is, vind ik persoonlijk niet ongepast.
Mevrouw Vos heeft mij opnieuw gevraagd om voor het eind van het jaar met extra maatregelen te komen als dat nodig is. Op dat punt kan ik haar geen toezeggingen doen. Ik heb over die extra maatregelen in mijn eerste termijn gezegd wat ik kon zeggen. Wij hebben verschillende gelegenheden om bij de Kamer in beeld te brengen hoe het ervoor staat. De onderzoekers worden door mij op geen enkel punt lastiggevallen. Die kunnen gewoon onbevangen met hun informatie komen. Ik geef die informatie aan de Kamer door, met mijn commentaar erbij. Bij het uitvoeren van maatregelen houd ik mij echter aan het energieakkoord. Eventuele extra maatregelen komen wat mij betreft aan de orde als bij een evaluatie van het energieakkoord blijkt dat die noodzakelijk zijn. Ondertussen probeer ik de maatregelen waarover we afspraken hebben gemaakt, naar behoren uit te voeren en de gewenste resultaten te bereiken.
Mevrouw Vos vroeg ook of ik het Energie Prestatie Keur wil verplichten. Voor het EPK zijn pilots opgezet en daarmee moet ervaring opgedaan worden. Als die ervaring is opgedaan, zullen we aan de hand daarvan bekijken wat er wel of niet verplicht moet worden. Op dit moment zou ik daar nog geen uitspraak over willen doen.
Mevrouw Koning heeft een punt aan de orde gesteld dat mevrouw Vos ook genoemd heeft, namelijk de extra inspanning voor wat betreft de uitvoering van de Wet milieubeheer, waarop ik net ook al ben ingegaan. I en M zorgt er op dit moment in de eerste plaats voor dat er prestatieafspraken worden gemaakt met het bevoegde gezag van andere overheden. In de tweede plaats hebben wij bij EZ een expertisecentrum opgericht om het bevoegde gezag van die andere overheden te ondersteunen. Over de maatregellijsten hebben we het gehad, net als over het EPK. Dit willen we nu graag tot resultaten laten leiden. Aanvullend kan ik nog zeggen dat alle bedrijven die meedoen aan de MJA/MEE-convenanten — dat zijn er een heleboel en die bestrijken het overgrote deel van het energieverbruik in de industrie — zich allemaal houden aan de Wet milieubeheer, ook wat betreft dit onderdeel van de wet. Dat is dus misschien voor ons beiden een troost.
Mevrouw Koning heeft mijn toezegging aan de heer Van Boxtel aangehoord. Zij is het daarmee eens. Ze was ook van mening dat het nodig was dat ik die toezegging deed. Ik hoop haar op dat punt tevreden te hebben gesteld.
Mevrouw Koning zegt dat de energieverkenning voor 2016 ook naar de Eerste Kamer moet. Ik heb graag kennisgenomen van die opvatting. Ik zal bekijken of daar al aan tegemoetgekomen is. Zo niet, dan zal ik bekijken of daaraan tegemoetgekomen kan worden en wat het uitgangspunt is als mevrouw Koning met een wens komt.
Mevrouw Koning i (PvdA):
Is het dan nog nodig dat ik die wens uit? Dan wil ik dat bij dezen graag doen: de wens uiten dat de Nationale Energieverkenning 2016 ook naar de Eerste Kamer gaat.
Minister Kamp:
Dat is glashelder.
Mevrouw Koning (PvdA):
Gelukkig.
Minister Kamp:
Ik ga bekijken of dat al het plan was. Als dat niet het plan was, dan ga ik bekijken of ik aan die wens tegemoet kan komen. Hoort mevrouw Koning niets, dan wordt er aan haar wens tegemoetgekomen.
Mevrouw Koning (PvdA):
Hartstikke fijn. Bedankt.
Minister Kamp:
De heer Reuten haalde nog even zijn kritische opstelling naar mij toe aan. Dat is heel nodig. Ik heb een kritische opstelling van de heer Reuten ook nodig. Dat vind ik heel gepast.
De heer Reuten heeft gezegd dat hij de convenanten hard vindt. Dat werd ook door de heer Van Boxtel gezegd. Daar ben ik het mee eens. Die convenanten maken we niet omdat we denken dat ze niet van belang zijn. Die maken we omdat we vinden dat ze wel van belang zijn, we vinden dat het moet gebeuren, we het daar als betrokken partijen over eens willen zijn, we ons daar allebei aan gecommitteerd willen voelen en we onze bijdrage daaraan willen leveren zodat het voor elkaar komt. Daar kunnen wij op aangesproken worden door de andere kant en daar spreken wij bedrijven op aan. Die convenanten moeten uiteindelijk hetzelfde resultaat hebben als wanneer we het via regelgeving zouden hebben gedaan. Het resultaat is het enige wat telt.
Wat betreft de Nationale Energieverkenning sprak de heer Reuten opnieuw over de wisselwerking tussen onderzoekers en ambtenaren, waarin hij is geïnteresseerd. Ik kijk daar anders tegenaan. Als onderzoekers iets hebben, moeten zij dat op papier zetten en een rapport maken. Daar mogen zij niet bij gestoord worden. Daar moeten ze mee komen en dan ligt dat er. Vervolgens moet ik met een reactie daarop komen, ondersteund door de ambtenaren. Uiteindelijk neem ik er een besluit over en kom ik met een reactie van mijn kant. Hoe het precies tussen de ambtenaren en de onderzoekers gaat? Als die onderzoekers bezig zijn, kunnen zij al contact hebben met de ambtenaren om dingen tegen hen aan te houden om te bekijken of ze het goed zien en of ze volledig zijn. Dan helpen ze elkaar. Als de ambtenaren vervolgens een advies voor mij maken met een reactie hebben zij misschien ook contact met die onderzoekers. Dat zijn gewoon normale werkcontacten. Mijn ambtenaren hebben mij gezegd dat er uitvoerige werkcontacten op dit gebied tussen de onderzoekers en de ambtenaren hebben plaatsgevonden. Maar dat is niet waar het om gaat. Het gaat om het feit dat er een rapport komt van ECN of PBL en een reactie van mij namens het kabinet. Dat zijn de stukken waar het om gaat. Op grond van die stukken wil ik graag de discussie met de heer Reuten voeren.
De heer Reuten heeft gezegd dat de ambities van 14% en 16% wat hem betreft mager zijn. Volgens hem zouden we daaroverheen moeten gaan. Ik kan alleen maar zeggen dat ik echt op mijn tenen moet lopen en alles uit de kast moet halen om die 14% en die 16% te halen. Er zijn allerlei begrijpelijke belemmeringen die opgeworpen worden, bijvoorbeeld door de SP in de Tweede Kamer. Wat betreft de afspraken over windmolens in Drenthe zegt zij: wacht daar nou eens even mee; ga nou eens even luisteren wat ze willen; probeer draagvlak te maken; neem nou wat meer tijd. Wat betreft Groningen en Friesland zeggen zij precies hetzelfde. En als ik dat met die drie provincies gedaan had, waren Brabant, Gelderland, Noord-Holland en dergelijke ook allemaal bij me gekomen, was ik met die windmolens op land in de vertraging gekomen en had ik die 14% al niet gehaald. Ik doe dus mijn uiterste best om die 14% te halen, maar de heer Reuten zegt dat ik eroverheen zou moeten gaan. Ik zie die kans op dit moment niet. Ik ben al blij als ik die 14% en 16% haal.
Dit was hetgeen ik in tweede termijn wilde opmerken.
Mevrouw Vos (GroenLinks):
Ik heb nog twee vragen aan de minister. Mijn eerste vraag is de volgende. Ik heb de minister tot twee maal toe gevraagd of het mogelijk is een reactie te geven — wellicht is die al gegeven aan de Tweede Kamer — op het CE-rapport van oktober 2014 dat een macro-economische verkenning bevat van wat een energietransitie in de gebouwde omgeving zou kunnen betekenen. Ik zou dat buitengewoon dienstig vinden, ook voor een mogelijke voortzetting van dit debat.
Mijn tweede vraag gaat over wat de minister net zei in reactie op mijn vragen. Een aantal dingen die ik heb gevraagd, liggen inderdaad op terreinen van zijn collega's: bij de heer Blok en bij de minister van I en M. Dan wil ik toch aan de minister als vertegenwoordiger van het hele kabinet het volgende vragen. Het kabinet staat ervoor dat de uitvoering van de Energierichtlijn in Nederland gaat lukken en dat er resultaten geboekt worden. Kan de minister ons, namens het kabinet, op een aantal punten waarover vragen zijn — wordt er voldoende gehandhaafd en is de effectiviteit van de aanpak voldoende? — voorhouden hoe de effectiviteit van zowel maatregelen als handhaving kan worden vergroot? Kan de minister daarop bij een volgende gelegenheid, bijvoorbeeld als wij over de Nationale Energieverkenning spreken, terugkomen? Kunnen we dan bekijken wat het kabinet als geheel op dit vlak doet?
Minister Kamp:
Zeker. Ik ben goed in staat om in de Kamer over de beleidsterreinen van mijn collega's te spreken, maar alleen als het geagendeerd wordt. Als de Kamer met mij over de uitvoering van het energieakkoord wil spreken, dan kom ik en dan spreek ik namens het kabinet over alle onderdelen van dat akkoord. Dat heb ik in de Tweede Kamer gedaan en dat kan ik ook hier doen. Maar als u mij laat komen voor een technische implementatie van een richtlijn waar wij geen kop op zetten en die in de Tweede Kamer als hamerstuk is aangenomen, en mij dan gaat bevragen op de uitvoering van het energieakkoord door mijn collega van I en M, dan heb ik daar niet meteen alle informatie over paraat. Ik denk ook dat u dat dan vergadertechnisch niet helemaal goed aan de vork gestoken hebt. Zoals ik al zei: dat laat ik aan de Kamer over. Mocht ik hier uitgenodigd worden om over de Nationale Energieverkenning of over het energieakkoord in den brede te praten, dan zal ik mij daar grondig op voorbereiden en dan zal ik op alle onderdelen daarvan graag te uwer beschikking zijn.
Mevrouw Vos heeft twee keer gevraagd naar het CE-rapport. Mijn verontschuldigingen dat ik daar nog niet op ingegaan ben. De wens is duidelijk. Ik zal met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst bekijken of en, zo ja, op welke wijze aan dit verzoek kan worden voldaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over het wetsvoorstel zal gestemd worden op dinsdag 24 februari, want volgende week is het reces.