Verslag van de vergadering van 11 februari 2025 (2024/2025 nr. 18)
Aanvang: 13.38 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning (I) voor het jaar 2025 (36600-I).
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 36600-I, Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning voor het jaar 2025. Ik heet de minister-president van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen namens 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik heet de minister-president ook welkom. Ik herinner me van zijn voorganger, minister-president Rutte, dat hij maar één keer in de Eerste Kamer kwam per jaar, met de Algemene Beschouwingen. Vorig jaar wist ik hem over de belastingvrijstelling ook voor een tweede keer naar de Kamer te lokken.
Voorzitter. Ik wil bij deze begrotingsbehandeling ook nog een paar woorden wijden aan de ministeriële verantwoordelijkheid voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis. In zijn antwoorden op mijn schriftelijke vragen van vorig jaar, naar aanleiding van de betrokkenheid van prinses Laurentien bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire, heeft de minister-president aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor het beleid en de uitvoering van de hersteloperatie bij de staatssecretaris van Financiën ligt. Ik wil voorop gezegd hebben dat die antwoorden rijkelijk laat kwamen. Ik begrijp de opstartproblemen van een nieuw kabinet, zeker ook voor deze minister-president, maar onduidelijkheid over het koningshuis duldt geen trage reactie. Het waren simpele vragen, maar het duurde maanden voordat er antwoorden kwamen. Dat is niet zorgvuldig, noch naar dit huis noch naar het Koninklijk Huis.
Dan mijn hoofdpunt. In zijn antwoorden benoemt de minister-president dat hij algemene ministeriële verantwoordelijkheid heeft voor het Koninklijk Huis, maar dat de betrokkenheid van prinses Laurentien bij de opstart van de pilotfase getoetst is door de staatssecretaris van Financiën, met als conclusie dat er geen bezwaren zijn en dat de minister-president, destijds dus minister-president Rutte, deze conclusie heeft onderschreven. Deze voorstelling van zaken is naar mijn oordeel niet juist. Juridische navraag en speciaal een advies van prof. dr. P. Bovend'Eert brengen mij tot de navolgende stelling. We hebben hier te maken met artikel 42 van de Grondwet. Dit artikel geeft niet aan welke minister de verantwoordelijkheid draagt voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis, doch in de praktijk is het steeds de minister-president op wie deze politieke verantwoordelijkheid rust. Dat geldt primair voor de handelingen en gedragingen van de Koning als staatshoofd en als deel van de regering, en ook voor diens privégedragingen wanneer het openbaar belang in het geding is. De Grondwet zegt niets over ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis. Wel bepaalt de Grondwet dat bij wet wordt geregeld wie lid is van het Koninklijk Huis. Behalve de Koning vervullen de leden van het Koninklijk Huis geen overheidsfunctie. Zij zijn privépersonen, niet werkzaam bij de overheid, en vallen dus op zich ook niet onder het gezag van enig bewindspersoon. Niettemin is in de loop der jaren een zekere ministeriële verantwoordelijkheid aangenomen voor leden van het Koninklijk Huis voor zover zij in hun privéleven door hun gedragingen het openbaar belang raken en daarbij de monarchie zouden kunnen schaden. In deze gevallen is de ministeriële verantwoordelijkheid aan de orde. Deze afgeleide verantwoordelijkheid ligt in de praktijk steeds bij de minister-president.
Mijn conclusie is dat de verantwoordelijkheid voor handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis waarbij het openbaar belang wordt geraakt, chefsache zijn. Dat neemt overigens niet weg dat een andere bewindspersoon ook een verantwoordelijkheid kan hebben. Doch dan gaat het meer om aspecten betreffende de opzet en uitvoering van activiteiten. Zo is bij de afwikkeling van de toeslagenaffaire de staatssecretaris van Financiën verantwoordelijk voor de uitvoering van diverse lopende trajecten. Mijn vragen aan de minister-president zijn de volgende. Eén. Is hij dat met mij eens en, zo nee, waarom niet? Twee. Zo ja, is hij dan voornemens deze lijn in toekomstige gevallen te volgen en zal hij dan steeds de ministeriële verantwoordelijkheid nemen voor de hier relevante handelingen en gedragingen van leden van het Koninklijk Huis? Drie. Zal het dan ook steeds de minister-president zijn die over dit onderwerp de vragen vanuit de Staten-Generaal zal beantwoorden? Vier. Teneinde op dit punt in de toekomst onduidelijkheid te vermijden, verdient het overweging deze gedragslijn zo mogelijk in een wet en anders in andere regelingen te verankeren.
Voorzitter, tot slot. Ik heb dit debat ook aangevraagd ter bescherming van de constitutionele monarchie en ook ter bescherming dus van het Koninklijk Huis. Ik wacht de antwoorden van de minister-president met bijzondere belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister-president, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Dan is het woord aan de minister-president.
Minister Schoof i:
Voorzitter. Mijn dank aan de heer Van Rooijen dat hij in staat is geweest, zoals hij zelf zei, mij voor de tweede keer naar dit prachtige gebouw van de Eerste Kamer te lokken en met uw senatoren het gesprek te voeren. Daarvoor dank.
De heer Van Rooijen heeft enige tijd gewacht op de schriftelijke antwoorden op zijn vragen — dat meldde hij ook — en vervolgens is de behandeling van deze begroting vorige week nog aangehouden. Vandaag ben ik gelukkig voldoende opgeknapt om hier het debat met u aan te gaan. Mij past natuurlijk in de eerste plaats een excuus aan de heer Van Rooijen voor de trage beantwoording. Ik zeg hem graag toe dat wij alles op alles zullen zetten om dat een volgende keer niet te laten gebeuren. Inmiddels is het nu zover dat deze behandeling plaatsvindt en ik in de gelegenheid ben te reageren op zijn betoog en vragen over de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis. Het is voorwaar geen licht onderwerp, ook niet voor de minister-president.
Het betoog van de heer Van Rooijen kan ik in zoverre onderschrijven dat voor het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis de algemene verantwoordelijkheid rust bij de minister-president. Dat is ook zo toegelicht in de schriftelijke antwoorden. De ministeriële verantwoordelijkheid is het meest omvattend voor de onschendbare Koning zelf. Artikel 42 van de Grondwet zegt: "De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk." Dit meervoud heeft betekenis. Dat komt onder meer tot uitdrukking in het contraseign van de verschillende ministers bij wetten en besluiten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Wat de overige leden van het Koninklijk Huis betreft is in algemene zin sprake van een ministeriële verantwoordelijkheid voor gedragingen die behoren tot de persoonlijke levenssfeer en het openbaar belang raken. In een voorlichting van de Raad van State aan mijn ambtsvoorganger is toegelicht hoe dit stelsel in de praktijk werkt en dat de minister-president hierin een belangrijke rol vervult. Uit de voorlichting blijkt verder dat hierbij voor de leden die een grondwettelijke uitkering ontvangen in beginsel de ministeriële verantwoordelijkheid van toepassing is: ja, mits. Dat terwijl de ministeriële verantwoordelijkheid in beginsel niet van toepassing is op leden die geen uitkering ontvangen: nee, tenzij. Hun komt dus meer ruimte toe.
De heer Van Rooijen merkt terecht op dat naast de minister-president ook andere ministers of staatssecretarissen ministerieel verantwoordelijk zijn voor leden van het Koninklijk Huis. Hij noemt in dit verband de politieke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Financiën voor de toeslagen. De staatssecretaris is verantwoordelijk voor dit onderwerp, met inbegrip van de inrichting en verrichting van de werkzaamheden op dit gebied, waaronder het handelen van ambtenaren en andere betrokkenen, zoals prinses Laurentien.
Het voorafgaande neemt niet weg dat er bij ministeriële verantwoordelijkheid voor de functies en voor de leden een spanningsveld kan ontstaan, waarbij rekening moet worden gehouden met de ruimte van de leden voor hun eigen levensvervulling en met het openbaar belang. Bij de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer heb ik daarom toegezegd deze complexe materie te bezien, om zelf hierover een mening te vormen en de Kamer vervolgens per brief over de uitkomst te informeren, ook met het oog op de toekomst. Dit proces is nog in ontwikkeling. Het lijkt me daarom prematuur nu in te gaan op de suggestie van de heer Van Rooijen voor een wetswijziging, nog daargelaten of met dit onderwerp verbonden casuïstiek zich in regels laat vatten. Het betoog van de heer Van Rooijen zal ik in ieder geval betrekken bij mijn reflecties, met inbegrip van de opmerkingen die ik heb gemaakt.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, minister-president. We komen thans bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen. De heer Van Rooijen vraagt om een minuutje schorsing. Geen probleem, meneer Van Rooijen. Ik schors de vergadering tot 13.50 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de minister-president voor zijn uitvoerige beantwoording. We weten nu weer waar we met elkaar aan toe zijn wat betreft de aangelegenheden van het Koninklijk Huis. De premier is in verhouding tot de Staten-Generaal altijd het eerste in beeld als het gaat om alle aangelegenheden waarbij het belang van de Koning of van zijn Huis aan de orde is. Daarnaast kunnen eventueel qua verantwoordelijkheid een of meer overige bewindslieden in beeld komen in verhouding tot de Staten-Generaal. Maar die verantwoordelijkheid is dan afgeleid van de aangelegenheid zelf, voor zover deze valt binnen de competentie van de betreffende bewindspersoon of -personen.
Dat is overigens geen vrijblijvende uitleg van deze materie door de zittende minister-president of één of meer Kamerleden. Het was en is voor alle betrokkenen de regel zoals die geldt voor de Koning, voor zijn Huis en voor alle Hoge Colleges van Staat. Om vrijblijvendheid in deze dan wel improviserende interpretatie in de sfeer van het moment te voorkomen, verdient het de voorkeur om het vast te leggen. Graag nodig ik de premier dan ook uit om met een voorstel te komen. In zijn antwoord heeft hij aangegeven dat hij mijn voorstellen bij zijn verdere reflectie wil betrekken. Daar ben ik hem zeer erkentelijk voor. Ik begrijp ook dat hij de route van een eventuele vastlegging in een wet niet de aangewezen route vindt. Ik kan me daar iets bij voorstellen, maar kan hij wel toezeggen dat de reflectie die hij de Tweede Kamer en nu ook de Eerste Kamer heeft beloofd, tot duidelijkheid leidt en kan hij dit ook de Eerste Kamer dan te zijner tijd in een brief doen toekomen?
Ten slotte dank ik de minister-president nogmaals voor zijn antwoorden. Ik stel zijn aanwezigheid bij de bespreking van dit uitermate belangrijke onderwerp buitengewoon op prijs.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister-president, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister-president.
Minister Schoof i:
Voorzitter. Ik dank de heer Van Rooijen ook voor de bijdrage in de tweede termijn. Ik zal heel expliciet op zijn verzoek reageren, maar eerst geef ik nog een kleine schets ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid, zoals ik dat overigens ook in de Tweede Kamer heb gedaan. De ministeriële verantwoordelijkheid is het meest omvattend voor de Koning zelf, zoals ik al eerder aangaf, maar de ministeriële verantwoordelijkheid geldt in mindere mate ook voor de overige drie uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis. Ten slotte geldt de ministeriële verantwoordelijkheid ook voor de niet-uitkeringsgerechtigde leden. Voor deze laatste categorie geldt dat ze ver af staan van de troon en primair een andere levensvervulling hebben, maar ook in beperkte mate inzetbaar zijn voor de uitoefening van de koninklijke functie. Omdat ze geen grondwettelijke uitkering ontvangen — daar sprak ik al eerder over — zullen ze ook zelf in hun levensonderhoud moeten voorzien. Tegelijkertijd is de ministeriële verantwoordelijkheid niet geheel afwezig. Hun handelen kan immers nog steeds gevolgen hebben voor de regering en er moet voorkomen worden dat zij zich in hun handelen tegenover het kabinet plaatsen. Hiermee is een inherente spanning gegeven: enerzijds is er de noodzaak om een andere levensvervulling te hebben of een levensvervulling naast de koninklijke functie en anderzijds is er het voorkomen dat ze hiermee tegenover het kabinet komen te staan. Om hier zinvol mee om te gaan, is het van groot belang dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor deze zogenaamde nevenfuncties goed vorm krijgt. Dat geldt des te meer ten aanzien van de komende generatie. In dat licht heb ik aan de Tweede Kamer toegezegd met een brief te zullen komen.
In reactie op de heer Van Rooijen wil ik hierbij ook nadrukkelijk toezeggen dat ik zijn inbreng inderdaad zal betrekken bij de brief over de ministeriële verantwoordelijkheid voor nevenfuncties voor leden van het Koninklijk Huis, die ik al aan de Tweede Kamer heb toegezegd en die ik hier ook graag aan de Eerste Kamer toezeg. Daarbij zeg ik ook toe dat de brief zowel naar de Tweede Kamer als naar de Eerste Kamer kan worden gezonden, zodat wij daar in beide huizen over kunnen spreken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, minister-president.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot de afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is niet het geval. Dan is het wetsvoorstel aanvaard. Verlangt iemand aantekening? Dat is niet het geval.
Dan dank ik de minister-president voor zijn aanwezigheid in de Kamer. Ik schors de vergadering tot 14.15 uur.
De vergadering wordt van 13.57 uur tot 14.15 uur geschorst.