Verslag van de vergadering van 8 april 2025 (2024/2025 nr. 25)
Aanvang: 14.18 uur
Status: ongecorrigeerd
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
Voorzitter: Croll
Aan de orde is de behandeling van:
-
-het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025 (36600-B).
De voorzitter:
Ik heropen bij dezen de vergadering. Aan de orde is de eerste termijn van de kant van de Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel. Daar gaan we aan beginnen, maar niet voordat we de minister van BZK van harte welkom heten. Fijn dat u er bent. Aan de orde is dus de eerste termijn van de kant van de Kamer bij dit wetsvoorstel. We gaan het hebben over wetsvoorstel 36600-B, Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Taal doet ertoe. In de bundel van Lieke Marsman beschouwt zij als dichter des vaderlands de taal van politici en bestuurders. Voor wie het nog niet gelezen heeft: we komen er niet al te best van af. Marsman neemt bewust het verhullende en vage taalgebruik onder de loep, taal met als doel om zo min mogelijk te zeggen en vooral niet te laten zien waar je staat. Volgens Marsman is dat een belangrijke oorzaak van de kloof tussen politiek en samenleving.
Toen ik vorige week Marsmans bundel las, deed die mij denken aan deze minister en het Gemeentefonds. De vele schriftelijke vragen die ter voorbereiding op dit debat zijn gesteld, kregen algemene en verhullende antwoorden. Ook in het debat op 26 maart in de Tweede Kamer, met veel bezorgde wethouders van jeugdzorg en financiën op de publieke tribune, was de minister duidelijk van plan om niets toe te zeggen. Dat is gelukt. De wethouders en de burgemeesters gingen een illusie armer naar huis. Overigens verdient Henk Vermeer van BBB een compliment, want hij was de enige coalitiewoordvoerder die wél enigszins kleur bekende. Ik ben benieuwd naar de bijdrage van de BBB-fractie vandaag.
Voorzitter. Ik wil mijn betoog vandaag opbouwen aan de hand van drie punten. Als eerste de waarde van een krachtig decentraal bestuur en de formele positie van gemeenten in ons staatsbestel. Als tweede de ernst en de omvang van het probleem. En tot slot geschilbeslechting tussen het Rijk en decentrale overheden.
Mijn eerste punt: de waarde van een krachtig decentraal bestuur en de formele positie van gemeenten. Laat ik beginnen met de waarde van het decentraal bestuur. De Raad voor het Openbaar Bestuur stelt dat een decentraal bestuur een wezenlijke waarde vervult binnen ons democratisch geordend openbaar bestuur, vanwege vijf belangrijke redenen. Een. Het brengt de politiek dichter bij burgers. Twee. Het is een laagdrempelig overheidsloket. Drie. Het kan door zijn lokale binding en kennis wendbaar inspelen op ontwikkelingen in de samenleving. Vier. Decentrale overheden zijn nodig voor het bereiken van landelijke doelen. Vijf. Het decentraal bestuur is een onmisbaar onderdeel van de checks-and-balances, macht en tegenmacht.
Ik vraag aan de minister of zij deze visie deelt. In hoeverre wordt deze waarde van het decentraal bestuur negatief beïnvloed door de effecten van het ravijnjaar en het tekort op de jeugdzorg? Hoe groot schat de minister die effecten in?
Voorzitter. Dan de formele positie van gemeenten. In onze Grondwet is verankerd dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. In artikel 124 van de Grondwet is de autonomie van gemeenten geborgd, ook de financiële autonomie. Samengevat: de gemeenten zijn volgens onze Grondwet veel meer dan een uitvoeringsloket van de rijksoverheid. Juist die autonomie van gemeenten staat stevig onder druk vanwege een steeds groter deel van de medebewindstaken, dat langzaam maar zeker de financiële ruimte en de eigen autonomie van gemeenten opslokt. Met de komst van het ravijnjaar in 2026 is voor gemeenten de maat vol.
In de antwoorden op de vele vragen die door deze Kamer zijn gesteld, geeft het kabinet aan dat er geen goed overzicht is van de taken die door de gemeenten in medebewind worden uitgevoerd en wat de kosten hiervan zijn. Dat is op zichzelf een vrij bizar antwoord, maar het is ook problematisch voor deze Kamer in haar controlerende taak om de begroting van het Gemeentefonds te toetsen aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet. We kunnen immers niet toetsen in hoeverre de medebewindstaken de financiële ruimte voor die autonome taakuitoefening van gemeenten opsouperen. En daarmee kunnen we ook niet nagaan of er voor gemeenten voldoende financiële autonomie resteert, zoals vereist conform artikel 124 van de Grondwet.
De voorzitter:
Ik geef even het woord aan de heer Dessing.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter. Dank u wel voor het woord. Ik kom even terug op de opmerking die ik mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA hoor maken over de druk die bij gemeenten is komen te liggen door steeds meer gedecentraliseerde taken van de overheid. Hoe reflecteert zij op het feit dat het juist de Partij van de Arbeid was die er na de verkiezingswinst in 2015 voor heeft gezorgd dat de decentralisatie van met name het sociaal domein heeft plaatsgevonden? Is dat niet de bron geweest van de problemen die er nu zijn? Hoe reflecteert mevrouw Fiers op het feit dat haar partij eigenlijk daarvoor aan de basis heeft gestaan?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat we inderdaad ver terug kunnen gaan als het erom gaat hoe de medebewindstaken in de loop der tijd zijn toegenomen. Waar we nu met elkaar naar kijken, is het feit dat de financiële middelen die daarbij horen niet meelopen. Je kunt erover discussiëren welke medebewindstaken van de lokale overheden er moeten zijn. Dat lijkt mij echter niet het debat dat gevoerd moet worden bij de behandeling van deze begroting. Wat wij nu constateren, is dat de middelen op alle fronten ver achterlopen. Dat brengt ons op het punt — daar gaan we het vandaag hopelijk met elkaar over eens worden — dat het goed is dat ook de Eerste Kamer in haar rol zegt: tot hier en niet verder, want hiermee komt de autonomie positie van de gemeenten in het gedrang.
De heer Dessing (FVD):
Ik begrijp dit antwoord en ik begrijp ook de wat ontwijkende beweging die gemaakt wordt. Aan de ene kant kun je natuurlijk vragen om meer geld als er meer taken zijn, maar je kunt ook kijken of er niet te veel taken bij de gemeentes terechtgekomen zijn. Als daar minder taken zouden zijn, is daar dus per definitie minder geld nodig. De Partij van de Arbeid heeft wel degelijk aan de wieg gestaan van het uitbreiden van die taken. Kan mevrouw Fiers daar toch nog op reflecteren?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het gaat inderdaad om de taken en de middelen die daarbij horen. U kent ongetwijfeld ook het rapport-Van Ark. Daarop kom ik zo meteen in mijn betoog nog even terug. Daarin staat: op het moment dat je met de jeugdzorg aan de slag gaat, kun je kijken naar de taken waarbij gemeenten al dan niet beleidsvrijheid hebben en naar de financiën die daarbij horen. Ik ben het dus met u eens dat dat met elkaar samenhangt. Keuzes uit het verleden draaien wij hier met elkaar niet terug. Als daar een verantwoordelijkheid voor de Partij van de Arbeid ligt, die er ook zeker is, dan zeg ik hier ook niet dat die er niet is. Ik vind alleen wel dat we op dit moment met elkaar op een scheidslijn staan, waarbij het helder is dat deze Eerste Kamer "tot hier en niet verder" moet zeggen. We kunnen de gemeentes niet het ravijn in duwen. Dat gaan we, althans wat mij betreft, hier vandaag als Eerste Kamer niet doen.
Voorzitter, ik ga weer verder. Mag dat? Emeritus hoogleraar staatsrecht Douwe Jan Elzinga heeft hier veel onderzoek naar gedaan. Hij komt in een recente opinie in Binnenlands Bestuur tot de conclusie dat met de komst van het ravijnjaar in 2026 de financiële ruimte van de gemeenten voor de autonome taken onder de 10% daalt en daarmee onrechtmatig is. Er is evident sprake van een hevige strijd met de autonomievoorschriften uit de Grondwet en de Gemeentewet en de voorschriften uit het Europees Handvest. De gemeentelijke autonomie en de borging daarvan is primair de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken, als stelselverantwoordelijke voor het decentraal bestuur en de hoeder van de Grondwet. Daarom graag een reflectie van de minister van Binnenlandse Zaken op deze analyse van Elzinga. Tot welk oordeel over de autonomie van gemeenten komt zij op basis hiervan?
De fractie van GroenLinks-PvdA is van mening dat dit bij de beoordeling van de begroting voor het ravijnjaar 2026 volstrekt duidelijk dient te zijn. Anders kan een zichzelf serieus nemende Eerste Kamer niet instemmen met de begroting voor het ravijnjaar. We overwegen een motie op dit punt als een soort winstwaarschuwing voor de begroting van het Gemeentefonds voor 2026. Ik ben op dit punt ook benieuwd naar de visie van de collega's. Ik hoop dat zij hierop kunnen ingaan in hun bijdrage.
Voorzitter. Het tweede punt: de ernst en de omvang van het probleem. Het is belangrijk om in dit debat helder aan te geven wat precies het probleem is en hoe de gevolgen hiervan beoordeeld kunnen worden. We weten wat volgens de VNG het probleem is van minder geld voor de gemeenten, in financiële zin maar vooral ook wat betreft de effecten op de samenleving. Maar van deze minister weten we dat eigenlijk niet. In de antwoorden op de tientallen vragen over de inhoud, ernst en omvang van de problemen bij gemeenten kwam steeds — ik moet "tot vervelens toe" zeggen — hetzelfde antwoord. Het was wel consistent: "Het kabinet erkent dat de balans tussen de ambities, de taken, de middelen en de uitvoeringskracht onder druk staat. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen." Ik denk dat dat is wat Marsman bedoelt met "verhullende taal". Ik kan me dit vage antwoord nog enigszins voorstellen als fondsbeheerder, maar dit kan en mag niet het antwoord zijn van de minister van Binnenlandse Zaken. Daarom vandaag nogmaals de vraag: kan de minister duidelijk aangeven wat volgens haar het probleem is, hoe groot dat probleem is, wat precies bedoeld wordt met "onder druk staan" en wat de effecten hiervan zijn?
De fractie van GroenLinks-PvdA ziet effecten op drie niveaus. Eén. Gevolgen voor de inwoners van de gemeenten. Twee. Gevolgen voor het kabinet bij het realiseren van de eigen ambities uit het regeerakkoord. Drie. Gevolgen voor de autonome positie van gemeenten in onze gedecentraliseerde eenheidsstaat. We hebben vragen over alle drie de niveaus.
We beginnen met het belangrijkste punt: de gevolgen voor de inwoners van al die gemeenten. Hoe schat de minister de gevolgen van de ontstane situatie voor alle inwoners in? Het Sociaal en Cultureel Planbureau constateert in zijn recente rapport Sociale en Culture Ontwikkelingen 2025 dat juist de meest kwetsbare inwoners van al die gemeenten het effect hiervan gaan merken. Dus ik vraag de minister om bij de beantwoording ook op deze analyse in te gaan.
Voorzitter. De jeugdzorg verdient opnieuw onze speciale aandacht. Deze Kamer heeft zich in het recente verleden al eerder druk gemaakt over de jeugdzorg. Het is een van de grootste medebewindstaken die uitgevoerd worden door de gemeente. De financiële problemen zijn urgent en groot. De effecten hiervan op inwoners van alle gemeenten zijn mogelijk nog groter en urgenter. Die problemen zien we al een tijdje op ons afkomen. Het is al jaren gedoe en geklungel. Ook deze keer kwam er weer, zoals altijd, een commissie. De commissie-Van Ark kreeg van het kabinet in het instellingsbesluit de opdracht om een "onafhankelijk en zwaarwegend advies te geven". Dat advies ligt inmiddels op tafel. De commissie-Van Ark stelt dat het "niet wenselijk en niet haalbaar is om de beoogde besparingen vanaf 2026, zoals opgenomen in het financieel kader in de Hervormingsagenda Jeugd, te handhaven." Verder geeft de commissie een klip-en-klaar advies over de financiële tekorten in 2023 en 2024, het budget voor 2025, de indexatie voor de volumeontwikkelingen en de loon- en prijsontwikkelingen én de beoogde besparingen tot 2028. Het is dan nu toch eindelijk tijd voor boter bij de vis, zou je zeggen. Maar nee, het kabinet houdt de kaarten tegen de borst en zegt ook in de beantwoording van de vragen over de jeugdzorg, wel consistent: "Het kabinet erkent dat de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen." En: "We gaan het advies van de commissie-Van Ark zeer serieus nemen." Kortom, Marsman kan er een nieuwe bundel over schrijven, maar het geeft geen duidelijkheid aan de kinderen, ouders, verzorgers, hardwerkende medewerkers van alle betrokken organisaties én gemeenten. We vragen de minister nogmaals om vanuit haar positie als minister van Binnenlandse Zaken, als stelselverantwoordelijke voor het decentrale bestuur in Nederland, te reageren op de financiële en constitutionele klem waar de gemeentes zich in bevinden. In de antwoorden tot nu toe wordt alles vooruitgeschoven naar de Voorjaarsnota. Dat stelt ons hier in de Eerste Kamer voor een dilemma, want wij spreken vandaag en stemmen volgende week over de begroting van het Gemeentefonds. De fractie van GroenLinks-PvdA overweegt daarom een motie om de regering op te roepen om de financiële adviezen van de commissie-Van Ark integraal en volledig over te nemen en dit bij de Voorjaarsnota te regelen.
Voorzitter. De ontstane situatie heeft ook effecten op de opgaven en doelen van het kabinet zelf, namelijk dat het leidt tot forse vertragingen.
De voorzitter:
Een interpellatie van de BBB.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Kunt u mijn tijd stopzetten? Want ik zit krap in de tijd.
De voorzitter:
Ja. De BBB heeft het woord.
De heer Lievense i (BBB):
Dank u wel. Heel even over de laatste motie, waarmee u volgens BBB eigenlijk een voorschot neemt op werkzaamheden van de Tweede Kamerleden, die heel hard gaan puzzelen. Het is prima om een signaal af te geven als Eerste Kamer. U doet dat ook namens uw fractie. Dat zal ook mijn fractie doen. Maar vindt u de motie die u nu neerlegt niet een te grote claim leggen op het politieke beleidsmatige handwerk dat uw collega's en die van mij in de Tweede Kamer moeten doen? Kunt u daar een reflectie op geven?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik leg de motie nog niet neer, hè. Ik kondig 'm heel voorzichtig aan. Ik wacht uiteraard, zoals wij dat hier plegen te doen in de Eerste Kamer, de antwoorden van de minister af. Maar wij hebben al best wat vragen gesteld, dus ik vermoed eerlijk gezegd dat de minister niet veel meer gaat zeggen dan wat ze eerder heeft gezegd. Dus ik dacht: een kleine winstwaarschuwing in de eerste termijn is ook wel op z'n plek. Ik begrijp wat u zegt. Ik denk toch dat in deze situatie ook de Eerste Kamer aan zet is om een streep te zetten, omdat we hier volgens mij te maken hebben met zulke forse financiële gevolgen voor gemeentes dat de autonome positie van gemeentes in gevaar komt. Hun medebewindstaken vragen namelijk zulke grote hoeveelheden geld dat de gemeenten eigenlijk geen eigen afwegingsruimte meer hebben. Ook al sluiten ze alle bibliotheken en investeren ze niet meer in schoolgebouwen en in wegen, ze komen toch nog in hele grote problemen. Dan is het volgens mij echt de rol van de Eerste Kamer om te zeggen: dit zou geen onderwerp moeten zijn van politieke deals tussen fracties; dit moet in dit land gewoon geregeld worden tussen overheden, en dus bij de Voorjaarsnota.
De heer Lievense (BBB):
Dan is mij voor nu even helder wat uw inzet is. U legt een intentie en een signaal neer. Dank u wel.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ja, maar wel een hele duidelijke intentie en hopelijk met een meerderheid, en hopelijk gaat het kabinet dan ook luisteren. Dat is ook nog iets.
Voorzitter. Ik ga weer verder, want de tijd loopt. De ontstane situatie heeft ook effecten op de opgaven en de doelen van het kabinet zelf, namelijk forse vertragingen bij de realisatie van 900.000 woningen, langere wachtlijsten voor zorg, ondersteuning en dienstverlening aan inwoners, afname van de preventieve zorg met een groot effect op de langere termijn, minder capaciteit voor handhaving, afname van het toezicht in de openbare ruimte, minder snel opbouwen van een weerbare samenleving in verband met oorlogsdreiging en lastenverhogingen door noodgedwongen sterke stijgingen van de lokale lasten. Ook geeft de VNG aan dat deze situatie gevolgen heeft voor het nog te sluiten zorgakkoord, het woonakkoord en de Hervormingsagenda Jeugd. Dat roept de vraag op of het kabinet de effecten voor de eigen ambities op het netvlies heeft. Is er een analyse gemaakt van de negatieve effecten op de eigen ambities uit het regeerakkoord? Zo ja, is deze analyse voor de Kamer beschikbaar? Zo nee, is het niet verstandig om dat te doen? Daarom vraag ik de minister of zij de gevolgen van de situatie met het Gemeentefonds met alle betrokken vakministers heeft besproken. Ligt deze analyse ook op tafel bij de Voorjaarsnota?
Voorzitter. Mijn derde en laatste punt is de geschillenbeslechting. De minister antwoordt op de vele gestelde vragen steevast: als kabinet willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat klinkt op het eerste gehoor goed, maar hopelijk wandelen we niet samen het ravijn in. En samen met de medeoverheden voorwaarts naar de rechter is ook niet de goede weg. Heeft het kabinet een analyse laten maken van de juridische risico's van een rechtsgang van gemeentes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hier een conclusie over te delen met deze Kamer? De gemeenten zien zich, als het Rijk niet over de brug komt, genoodzaakt om naar de rechter te stappen. Dat is op zich een logische stap, want er is geen voorziening ter borging en bevordering van het naleven van de stelselafspraken. Daarom vraagt de fractie van GroenLinks-PvdA de minister of het niet tijd is om een nadere oriëntatie te doen op de voordelen en de nadelen van zo'n voorziening. Ik hoor het ook graag van de collega's.
Voorzitter, ik rond af. Ik begon mijn betoog met Marsmans analyse van de problemen van verhullend en vaag taalgebruik door politici en bestuurders. De fractie van GroenLinks-PvdA wil vandaag klip-en-klaar zijn over het Gemeentefonds. Het kabinet koerst af op een ravijn en neemt gemeenten en inwoners van gemeenten daarin mee. Dat kan en mag niet gebeuren. De fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid verwacht dat de minister vandaag in duidelijke taal antwoordt en de oplossingen niet voor zich uit schuift. Wij wachten de antwoorden van de minister daarom met zeer grote belangstelling af.
De heer Lievense (BBB):
Ik heb met veel respect geluisterd naar de inhoud van het betoog van GroenLinks-Partij van de Arbeid, maar over deze laatste opmerking wil ik toch een vraag stellen. Er wordt nu namelijk net gedaan alsof deze regering, die hier nu net zit, het ravijnjaar gecreëerd heeft. We weten natuurlijk allemaal dat we daar met elkaar bij zijn geweest, in welke functie dan ook. Ik heb mijn collega de heer Dessing van Forum dit al horen aangeven. Ik wil mevrouw Fiers toch verzoeken om zich bij de eerdere opmerking van de heer Dessing te houden.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Mag ik hierop reageren, voorzitter? Ik ben het met u eens dat dit niet een probleem is dat nu in een paar maanden is ontstaan. We zien dit al langere tijd op ons af komen, alleen, de vraag is: waar staan we nu? Nu staat het water de gemeentes aan de lippen. Ik hoor dat het een voor twaalf is, of vijf over twaalf. Nu kan het niet meer en nu moet er dus een oplossing gevonden worden. Mijn stelling is dat dit niet iets zou moeten zijn van oppositie en coalitie, althans niet in deze Kamer. Hoe moeten we dit doen? Ik zou daar geen politiek van willen maken. Ik zou willen zeggen dat wij dit moeten regelen voor gemeentes. Wij kunnen het als Eerste Kamer niet laten gebeuren dat de gemeentes door de hoeven zakken.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
U heeft het ook gehad over de Wet op de jeugdzorg, die gemeenten verplicht om de noodzakelijke zorg aan ieder jong individu te geven en daarvoor ook het geld beschikbaar te stellen. Ik heb vorige week in het debat aandacht gevraagd voor het feit dat er wel een Wmo is, net als een wet voor de langdurige zorg en een wet voor de zorgverzekering, maar dat er een slechte coördinatie tussen is, overigens voor iedereen, jong en oud. Voor de ouderen ontbreekt in de verte ook maar iets van een zorgplicht of een taak voor ouderen. De staatssecretaris was vorige week bereid — dat heeft hij toegezegd op mijn verzoek — om eind dit jaar een vergelijking te maken tussen de rechten van de jongeren en die van de ouderen. Mijn vraag is of u bereid bent dat onderzoek van de staatssecretaris te steunen. Ik heb daarover een motie ingediend, maar die heb ik aangehouden, omdat nog niet duidelijk is wat het standpunt van fracties is. Ik heb begrepen dat uw fractie dat niet zou delen, als ik het goed heb.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Dan ga ik dat met mijn fractiegenoten bespreken in de fractie en dan zullen wij ons beraden. Het klinkt mij eigenlijk heel logisch in de oren. Er zal vast een reden zijn voor de woordvoerder om er heel moeilijk bij te kijken en om dat niet te willen steunen, maar soms zijn er meerdere perspectieven. Het klinkt mij heel sympathiek in de oren.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Kijk, dat is nou eens een goede senator, die uit het hart spreekt en zegt: volgens mij is dat een goed idee en ik zal het in de fractie overleggen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik mag geen vragen terug stellen, hè? Nee, dat doe ik dadelijk.
De heer Van Hattem i (PVV):
Op de inhoudelijke, onderliggende discussie kom ik straks in mijn eigen termijn, maar toch nog alvast een interruptie richting mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA. Ik hoor u een oproep doen om verhullend en vaag taalgebruik te voorkomen. Geldt die oproep ook richting de medeoverheden? Ik zie bij gemeentes en provincies ook veelvuldig verhullend en vaag taalgebruik. Ook voor de medeoverheden?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Zeker, voor iedereen. Ik dacht dat u mij ging aanspreken op verhullend taalgebruik in mijn bijdrage, maar het is fijn dat dat niet zo is. Nee, dat ben ik met u eens. Dat geldt voor ons allemaal. Blijft staan dat wij hier kijken naar waar welke verantwoordelijkheden liggen, en dan probeer ik hier in het debat met de Eerste Kamer te kijken naar onze verantwoordelijkheid. De fractie van GroenLinks-PvdA komt tot de constatering dat het nu een voor twaalf is, misschien al vijf over twaalf, en dat we dit echt financieel moeten regelen. Dat betekent onder andere dat we voor de jeugdzorg nog wel even tijd hebben om te kijken hoe we dit goed gaan regelen, in heldere taal, maar we kunnen dit nu niet laten gebeuren.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik ben het er helemaal mee eens dat we als overheid altijd duidelijke taal moeten spreken, vanuit welk gremium dan ook. Om toch even stil te staan bij de rol van de Eerste Kamer: wij hebben maar heel beperkt invloed op het budgetrecht, behalve door de begroting daadwerkelijk vast te stellen. Bijsturen is toch eigenlijk meer aan de Tweede Kamer. Deze discussie hebben we pas ook gehad bij andere begrotingsdebatten. Hoe ziet mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA dan de positie van de Eerste Kamer, die toch niet een verkapt recht van amendement kan uitoefenen, wat we niet hebben?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij bekijken wij de begroting die nu voorligt en dat is niet de begroting voor 2026. In mijn betoog haal ik die twee uit elkaar. Wat mij betreft is er een winstwaarschuwing voor de begroting voor 2026. Ik zeg dat wij dan graag duidelijk willen kunnen beoordelen wat de medebewindstaken zijn en hoeveel geld die kosten, om te kunnen beoordelen of gemeenten nog ruimte overhouden voor hun autonome taak. Dat is volgens mij iets wat we hier in de Kamer horen te doen. Als wij vragen aan het kabinet of hier alsjeblieft een antwoord op kan komen, komt er het simpele antwoord: wij zijn bezig met het creëren van een overzicht en dat hebben we niet. Daar baal ik ontzettend van. Dan vind ik dat wij als Kamer kunnen zeggen dat wij dat wel nodig hebben om hier ons werk te doen, om serieus ja of nee tegen een begroting te kunnen zeggen. Daarom is die rol volgens mij helemaal geen verkapt abonnement, maar gewoon een duidelijke positie. Wij staan hier ook als hoeders van de Grondwet voor de autonome positie van gemeentes. Die is in het gedrang. Dan is een begrotingsdebat een uitstekende gelegenheid om daar met elkaar over van gedachten te wisselen. Ik hoop ook op steun van een meerderheid van deze Kamer om een piketpaal te slaan.
De heer Van Hattem (PVV):
Tot slot dan. Ik snap de behoefte aan duidelijke informatie. Dat is volkomen begrijpelijk en vaak ook terecht. Je kunt bepaalde financiële claims neerleggen, vooruitlopend op verdere gesprekken over de Voorjaarsnota en de behandeling van zowel de Voorjaarsnota als de komende begroting voor 2026 in de Tweede Kamer. Maar het punt dat ik wil maken, is dat het primaire budgetrecht bij de Tweede Kamer ligt. Ik denk niet dat wij daar als Eerste Kamer een voorschot op moeten nemen. Dat is het punt dat ik richting mevrouw Fiers wil maken.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp het punt, maar ik vrees dat we het niet met elkaar eens zijn.
De voorzitter:
Gaat u verder. Of bent u klaar?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik ben klaar, want ik had al gezegd dat ik met grote belangstelling de antwoorden van de minister afwacht.
De voorzitter:
Dat heeft u een paar keer gezegd, dus ik wist niet helemaal of dit de allerlaatste keer was. Dank u wel, mevrouw Fiers. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Het Rijk heeft slecht zicht op de taken die het aan gemeenten heeft opgedragen en weet niet goed welke taken de gemeenten eigenlijk uitvoeren, hoeveel geld ze daarvoor krijgen, of ze die taken eigenlijk wel goed uitvoeren en wat ze eraan uitgeven. Het zijn de sombere constateringen van de Raad voor het Openbaar Bestuur, de ROB, opgetekend in het zeer recent verschenen rapport Afrekenen met disbalans. Het is een bron van frustraties voor de ROB, die ik volledig herken en onderschrijf, ook als waarnemend burgemeester. Ik hecht eraan te benadrukken dat ik nog steeds waarnemend burgemeester ben in het wonderschone Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
Voorzitter. Het Rijk kan niet eens meer precies aangeven wat het eigenlijk van gemeenten vraagt en welke budgetten daarbij horen. Op hun beurt vinden gemeenten het steeds moeilijker om inzicht te geven in de prestaties en de daarbij behorende kosten. Steeds vaker komen gemeenten hierdoor tegenover het Rijk te staan, hetgeen het vertrouwen in de overheid ondermijnt. Met steeds weer tijdelijke oplossingen wordt getracht de rust te laten wederkeren, maar het gejojo is in toenemende mate een probleem, omdat gemeenten met tijdelijk geld hun structurele verplichtingen niet kunnen bekostigen.
De ROB pleit er daarom voor dat het Rijk een gedegen, alomvattend overzicht maakt van alle taken die het aan gemeenten heeft opgedragen en van de voorwaarden, de instrumenten en de budgetten die daarbij horen. Mijn fractie onderschrijft dat pleidooi. We horen graag vandaag of de minister de aanbeveling van de ROB overneemt. We hebben er eigenlijk gewoon simpelweg een toezegging over nodig. We moeten namelijk uit de groef — noem het bijna een "loopgraaf" — van waaruit medeoverheden elkaar bevechten, met als dieptepunt de dreigende rechtszaak van de VNG tegen het Rijk.
Voorzitter. Op 26 maart jongstleden voerde de Tweede Kamer een commissiedebat met deze bewindspersoon over de financiering van de medeoverheden. Dat debat concentreerde zich vooral op de acute financiële problemen waar de gemeenten mee kampen. Ik heb dat debat met bijzondere belangstelling teruggekeken. Mij vielen wel een paar dingen op. Zo maakte de minister haar eigen rol ten aanzien van het Gemeentefonds wel heel erg klein: ze ging er eigenlijk niet over, maar schoof als fondsbeheerder gewoon het geld van Financiën door. Maar is dat niet een wat magere invulling? Mij is altijd te verstaan gegeven dat Binnenlandse Zaken hét moederdepartement is, met een bijna almachtige minister. Dat is misschien ook wel weer wat overdreven, maar deze minister is echt meer dan een doorgever van de inhoud van een portemonnee. Mevrouw Fiers wees ook al op de stelselverantwoordelijkheid.
De voorzitter:
De heer Van Hattem. Pardon, ik bedoel de heer Dessing. Neem me niet kwalijk.
De heer Dessing i (FVD):
Ik kom even terug op iets wat ik het CDA net hoorde zeggen, namelijk het feit dat zelfs de gemeenten zelf niet weten voor welke taken ze allemaal verantwoordelijk zijn, dat het al een klus is om dat überhaupt in beeld te brengen. De bijbehorende financiële middelen die daarvoor nodig zijn, zijn dus groot en ze komen middelen tekort; denk ook aan structureel versus incidenteel. Maar als die taken zo immens zijn, zou je dan niet het takenpakket zelf onder de loep moeten nemen om te kijken of het niet te groot is? Hebben ze niet überhaupt te veel taken? Hoe kijkt het CDA daartegen aan?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wij zien gemeenten als overheidslaag die het dichtst bij mensen staat. Ik denk dat gemeenten die taken heel goed kunnen uitvoeren. Ik denk alleen wel dat daar de verantwoordelijkheden bij moeten komen en dat de administratieve lasten goed tegen het licht moeten worden gehouden. Waar taken zijn, zijn knaken. Samengesteld zal dat moeten maken dat gemeenten hun werk kunnen uitvoeren. Wij blijven als CDA zeggen dat juist gemeenten, dicht bij burgers, heel veel taken voor deze inwoners het beste kunnen uitvoeren.
De heer Dessing (FVD):
Dan ga ik, met uw goedvinden, voorzitter, toch nog even door op wat ik mevrouw Van Toorenburg hoor zeggen over het feit dat die gemeentes … Het is heel ingewikkeld. Gemeentes moeten bereikbaar blijven voor de burger. Is het niet juist zo dat de kleine gemeentes het niet aankunnen, dat ze daarom moeten fuseren en dat de administratieve lasten en de onbereikbaarheid van de gemeente daardoor juist zorgen voor meer afstand van de burger tot de gemeente? Noopt dat niet juist tot het kritisch onder de loep nemen van dat hele takenpakket?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nee, dat noopt ertoe dat we goed gaan kijken naar de administratieve lasten waarmee we het aan gemeenten overdragen. Ik heb destijds in een commissie gezeten die keek naar de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik zeg het zelf maar, voordat u dat argument er nog bij haalt. Wij vonden het heel belangrijk dat die taken naar de gemeente gingen en dat ze weggingen bij de provincie, die gaat over infrastructuur en ruimtelijke ordening en zo, maar die niet gaat over onze kinderen. Dat hoort bij de gemeente. Maar als je het zo gruwelijk ingewikkeld naar gemeenten brengt, met een korting van 30%, moet je niet gek staan te kijken dat gemeenten het niet uitgevoerd krijgen. Wat gebeurt er vervolgens? Gemeenten gaan samenwerken, waardoor het weer veel te ver van de gemeente af wordt georganiseerd. Iets wat we heel graag bij gemeenten willen neerleggen, zullen we daar ook eenvoudig moeten neerleggen. Dan kunnen zij dat prima uitvoeren.
De heer Dessing (FVD):
Heel kort, als laatste vraag. Hoor ik het CDA daarmee zeggen dat zij ook niet voor de schaalvergroting bij de gemeenten is, om het behapbaar te houden? Wil zij bijvoorbeeld gemeentefusies dan ook zo veel mogelijk beperken?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Mijn fractie, zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer als overal in het land, rilt van gedwongen herindelingen. Als mensen willen herindelen, moet dat van onderop komen, omdat mensen graag willen samenwerken. Dat is prima. Maar van de herindelingswoede die een tijdje geleden leefde, plukken we — laten we eerlijk zijn — nog steeds de wrange vruchten. Daar komt die opschalingskorting vandaan. Gelukkig hebben we de minister van Binnenlandse Zaken destijds volledig de modder in kunnen rijden, om te voorkomen dat heel Nederland uit een paar gemeenten zou bestaan. Maar die opschalingskortingen moesten er natuurlijk ook van af, want ook die maakten het weer vreselijk ingewikkeld.
De voorzitter:
Laatste keer, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Laat ik dan constateren dat we elkaar in ieder geval op dat laatste punt vinden.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Kijk, zo komt het altijd weer goed. Maar ik ben nog niet klaar.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg, gaat u verder.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Daarnaast werd tijdens het commissiedebat in de Tweede Kamer duidelijk dat de minister de zorgen van de gemeenten echt wel begrijpt en zich hard wil maken voor meer middelen. Ook de minister realiseert zich dat de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Er is een disbalans en daar moeten we wat aan doen, aldus de minister in het debat. Maar wat de minister daar aan zal doen, blijft onduidelijk, want ze wil niet vooruitlopen op de voorjaarsbesluitvorming en ze is nog in gesprek met medeoverheden. Op 24 april is het volgende overleg. Wij hopen vandaag echt dat de minister iets meer te bieden heeft. Daarom onderschrijf ik volledig het betoog van mevrouw Fiers van de Partij van de Arbeid-GroenLinks.
Voorzitter. Tijdens het commissiedebat in de Tweede Kamer en ook net weer — en waarschijnlijk zal dat ook straks weer gebeuren — ging het vooral over de jeugdzorg, de voorzieningen die dreigen te sluiten, zoals zwembaden en buurthuizen, subsidies die dreigen te stoppen, zowel maatschappelijke als culturele, en de woonopgave, die ernstig lijkt te worden bemoeilijkt. Dat zijn medebewindstaken die in deze Kamer vandaag absoluut weer zullen worden benoemd.
Laat mij nou even de aandacht vestigen op twee andere zorgpunten. Gemeenten beschikken over heel veel gegevens en dienen daar natuurlijk zorgvuldig mee om te gaan. De AVG, de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden en de Wet politiegegevens zijn maatgevend. Dit geldt ook voor de Baseline Informatiebeveiliging Overheid, de BIO, sinds 2019 de ENSIA, de Eenduidige Normatiek Single Information Audit, en heel binnenkort de Cyberbeveiligingswet. Het is natuurlijk wel van groot belang dat daarbij de uitvoeringslast en de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen in balans zijn. Anders kunnen gemeenten de informatiebeveiliging en de privacybescherming niet waarborgen, met alle gevolgen van dien. In opdracht van de VNG zijn hieromtrent ook al onderzoeken uitgevoerd. En wat blijkt? Gemeenten worden onvoldoende in staat gesteld om aan alle zorgvuldigheidseisen te voldoen.
Dat wordt nog nijpender als de Cyberbeveiligingswet van kracht is. Dan nemen de verplichtingen tot rapportages, audits en verantwoordingen nog meer toe, hetgeen simpelweg noopt tot het aanstellen van extra, hooggekwalificeerd personeel. Gemeenten, groot én klein, meneer Dessing, worstelen ermee, omdat hier heel erg veel geld mee gemoeid is. Dat klemt temeer omdat de gemeenten er geen middelen voor krijgen. Dat is toch onhoudbaar? Dan heb ik het nog niet over de torenhoge boetes, oplopend tot 10 miljoen, die dreigen als niet aan de normen wordt voldaan. Ik zeg het hier alvast in deze Kamer, want wij krijgen deze wet nog te behandelen: er worden zelfs hoofdelijke boetes opgelegd aan wethouders die bepaalde verantwoordelijkheden niet nemen, à raison van €25.000. Willen we ooit nog een wethouder in dit land? Die dreigt een boete van €25.000 te krijgen als die ergens niet heeft gedaan wat bijna niet uitvoerbaar is. Dat is heel bijzonder.
Iets anders waar de gemeenten heel graag aan voldoen, maar wat in toenemende mate problematisch is, zijn de duurzaamheidsvereisten. Niet alleen nieuwe schoolgebouwen, maar bijvoorbeeld ook wegen worden vervaardigd van duurzamere materialen. Dat is helemaal goed, maar de levensduur daarvan is korter. Uitstelgedrag is het gevolg, met alle problemen die daar weer bij komen kijken. Daar zijn natuurlijk oplossingen voor, maar die zijn nog duurder. Dan klemt de afschrijvingsperiode weer. Als je dat allemaal weer in een bepaalde periode moet afschrijven, dan wordt het onbetaalbaar. Maar als je het heel duurzaam bouwt en daar veel langer mee kunt doen, zorg dan dat die afschrijvingstermijnen langer zijn. Dan kunnen gemeenten ook beter opereren. Kortom, hier loopt iets spaak. Of de gemeenten moeten meer middelen krijgen voor de taken die ze uit moeten voeren als het ook duurzaam moet, of de afschrijvingstermijnen moeten worden verlengd.
Voorzitter, ik rond af. Het heeft geen zin om in herhaling te vallen, want alles is al gezegd door de VNG, de G5, de G32, de K80, de vereniging van kleine gemeenten, de Tweede Kamer, de verschillende wethouders, de burgemeesters, mijn collega's in de Kamer en individuen die deze minister hebben aangesproken. Het is allemaal al gezegd. Ik heb daar louter twee knelpunten aan toegevoegd: de informatiebeveiliging en gegevensdeling en de duurzaamheid. Daar had ik nog niemand over gehoord. Het is wel van belang die mee te wegen, want ook op dat punt dient het Gemeentefonds te worden aangevuld. Ik heb de minister namelijk echt goed gehoord. Het is niet de vraag of maar hoe de problemen van de gemeenten gaan worden opgelost. Graag vernemen wij meer over de inzet van deze minister en horen wij wat wij zouden kunnen doen om de gemeente als medeoverheid eindelijk recht te doen.
We gaan echt niet lijdzaam toekijken hoe gemeenten het ravijn in storten, terwijl de ambities van dit kabinet niet zijn bijgesteld. We zullen blijven toezien op de uitvoerbaarheid van beleid. Dat is precies waar de schoen knelt. De autonome ambities van gemeenten staan onder druk en het medebewind dreigt onuitvoerbaar te worden. Deze minister zal moeten leveren. De heer Van Hattem vroeg om klare taal. Ik denk dat ik die altijd spreek, maar ik zeg u heel eerlijk dat toen ik gisteren mijn inbreng deelde met wethouder Van Stiphout, zij ook zei: hé, vraag effe klare taal. Dus ook dat vragen wij vandaag aan de minister. Daarmee is haar belangrijke naam ook genoemd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Toorenburg. Dan is nu nog het woord aan de heer Dessing en daarna aan de heer Lievense.
De heer Dessing (FVD):
Ik kom even terug op de opmerking van mevrouw Van Toorenburg dat er inmiddels grote duurzaamheidseisen zijn waaraan gemeentes moeten voldoen. Dat bevestigt alleen maar mijn punt dat die taken enorm worden uitgebreid, maar dat terzijde.
Ik sloeg aan op het feit dat niet alleen kleine, maar ook grote gemeentes last hebben van dit ravijnjaar. Maar is mevrouw Van Toorenburg bekend met het feit dat de accountants van de grote gemeentes met name door onderuitputting de financiële positie van gemeentes op dit moment eigenlijk historisch goed vinden? Wat blijft er dan over van de financiële noodzaak van het zogenaamde "ravijnjaar"?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
We hebben ook gezien dat heel veel gemeentes reserves hebben. Die willen ze natuurlijk heel graag inzetten. Maar we weten ook dat we daar regels voor hebben. Bepaalde structurele taken mag je niet afdekken met bedragen uit reserves. We weten ook dat gemeentes een hele periode met te weinig middelen niet met reserves kunnen oplossen. We doen namelijk allemaal een beetje alsof er een ravijnjaar is waar je zomaar — boink — in stort, waarna je er met dezelfde snelheid weer uit komt. Maar dat is niet waar; het is een ravijn dat doorgaat. Het blijft te weinig. Daarom kunnen gemeentes dit langdurige ravijn niet oplossen met de reserves die zij hebben. En ja, ze kunnen een aantal taken best even compenseren. Sommige gemeentes hebben wat middelen waarmee dat misschien wel kan. Maar dat is niet de oplossing voor het structurele probleem dat de gemeentes te weinig middelen hebben.
De voorzitter:
Meneer Dessing, heel kort graag.
De heer Dessing (FVD):
Met alle respect, ik hoor daarin toch een tegenstelling. Aan de ene kant zegt ze namelijk: het is structureel te weinig. Aan de andere kant hebben we meer geld nodig voor het ravijnjaar. Is het nu het een of het ander?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het is precies hetzelfde. Er komt een ravijnjaar aan. Dat betekent dat gemeentes absoluut te weinig middelen hebben voor de taken. Gemeentes hebben voor de lange termijn nog steeds te weinig middelen voor de taken. Niet alleen het ravijnjaar moet worden opgelost; er moet een structurele oplossing komen. Daarom heb ik ook aangegeven dat de Raad voor het Openbaar Bestuur dat nog inzichtelijker moet maken, zodat er voor die taken voldoende middelen kunnen worden toegevoegd.
De heer Lievense i (BBB):
Ik geef net natuurlijk ook een prikje aan de Partij van de Arbeid-GroenLinks. Mevrouw Van Toorenburg is erg duidelijk; daar hou ik van. We werken graag samen. We trekken als Kamerleden van verschillende fracties ook goed met elkaar op wat het Gemeentefonds betreft. Maar als ik deze harde woorden van mevrouw Van Toorenburg hoor, kan ik niet anders dan vragen wat het CDA heeft gedaan tussen 2017 en 2022. Het ravijnjaar is, zoals u zegt, namelijk niet iets waar je in valt en uit kruipt. Het is ook niet pas sinds gisteren bekend. Ook uw partij heeft verantwoordelijkheid gehad voor de situatie waar we nu in zitten.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Zeker. Daarom heeft mijn partij ook in het verkiezingsprogramma aangegeven dat er behoorlijk wat middelen bij moesten. Wij hadden het wel geregeld. Ook dat weet u heel goed. In de Tweede Kamer is ook benoemd dat het ravijnjaar wat het CDA betreft zou worden afgevlakt. Alleen de BBB, die altijd doet alsof ze heel erg voor de regio's en de gemeente is, laat die de facto in de kou staan du moment dat ze zelf aan de knoppen komen. Dat is een beetje jammer.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Vorige week is de jeugdzorg bij de begroting VWS ook uitvoerig aan de orde geweest. Mijn fractie heeft daar aandacht voor gevraagd en gewezen op anderen dan de jeugd. Ik noemde in het bijzonder de ouderen. Staatssecretaris Maeijer vulde aan dat het ook ging om mensen met een beperking. Uw collega mevrouw Bakker heeft de volwassenen nog genoemd. Dat zijn ook niet-jeugdigen. Iedereen buiten de jeugd heeft natuurlijk ook zorg nodig voor de problemen die ze hebben. Mijn vraag is eigenlijk als volgt. In alle stukken die u vandaag heeft genoemd — die heb ik ook gelezen — gaat het vooral over de jongeren. Dat is prima. Er liggen ook gemeentelijke taken met betrekking tot volwassenen, ouderen en mensen met een beperking. Maar het valt me op dat daar geen plichten voor zijn zoals bij jeugdzorg. Er is ook geen geld voor beschikbaar. De staatssecretaris heeft gezegd: ik wil een vergelijkend onderzoek doen naar de rechten van jongeren en ouderen. Ik vul daarbij aan dat het bijvoorbeeld ook gaat over mensen met een beperking. Wat vindt u van zo'n vergelijking? Dat onderzoek heeft ze beloofd voor het einde van het jaar. Bent u daarvoor of niet?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Als de minister onderzoek wil doen naar de vraag of de hulp aan ouderen voldoende geborgd is, dan zeg ik: dat moet de minister doen. Maar dan heeft de heer Van Rooijen ook geen motie nodig, want volgens mij wordt het dan een spelletje waarbij de jeugd tegenover de ouderen wordt gezet. Dat zou ik jammer vinden. Volgens mij is het probleem veel breder, want er is door ouderenbonden niet voor niets een heel belangwekkend onderzoek gedaan dat laat zien dat ouderen op een aantal punten juist heel erg gediscrimineerd worden. Laten we dat aspect dan ook zeker meenemen. Als je wat ouder bent, mag je geen huurauto hebben of wordt je creditcard ingetrokken. Er zijn veel meer dingen waarover ik denk: "Wat? Zo gaan we toch niet om met onze ouderen?" Laten we dus gewoon op een veel bredere manier kijken naar wat onze ouderen nodig hebben. Laten we in onze handjes knijpen als dit kabinet een onderzoek toezegt. De heer Van Rooijen heeft dan echt geen motie voor op zijn vinklijstje nodig, dacht ik.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Als u dat steunt, is dat helder. Ik vind het jammer dat u zegt dat ik met die vraag aan de staatssecretaris en die motie jongeren en ouderen tegenover elkaar zet. Dat is niet zo. Ik vind eigenlijk dat u dat terug moet nemen. Het is niet mijn bedoeling om jeugd en ouderen tegenover elkaar te zetten, geenszins. Ik heb met de staatssecretaris ook gewezen op de mensen met een beperking. Uw collega heeft mij zojuist nog gezegd dat het ook voor volwassenen met een probleem geldt. Alleen voor de jeugd is er een Wet op de jeugdzorg, die de gemeenten verplicht al datgene te doen wat een individu nodig heeft en daarvoor ook het geld beschikbaar te stellen. Ik heb dit weekend met de wethouder van Financiën van Oegstgeest gesproken. Die vertelde mij dat er in de jeugdzorg, voor personen die zo veel zorg nodig hebben, er voor één individu tot ver boven de ton betalingen worden gedaan. Ik weet van onze wethouder in Helmond, ook Oost-Brabant, dat er voor de ouderen allerlei plannen zijn van alle wethouders, maar dat B en W, als uiteindelijk puntje bij paaltje komt, tegen de gemeenteraad zegt: wij hebben geen plicht en als we het al zouden willen, is er geen geld. Daarom is mijn motie er. De staatssecretaris zei dat hij eens zal vergelijken wat er voor de jeugd gebeurt en wat er voor ouderen en andere niet-jeugd gebeurt. Dan moet u niet zeggen dat ik daar geen motie over moet indienen. Dat bepaal ik uiteindelijk zelf.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het bekende geagiteerde toontje is niet nodig.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Een punt van orde. Ik accepteer dit niet. Ik accepteer deze toon niet.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter, zou ik gewoon kunnen uitspreken?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voorzitter, een punt van orde. Ik accepteer dit niet, zeker niet van het CDA, waar ik al vanaf m'n 17e heel actief in ben geweest. Ik vind dit niet acceptabel. U moet dit terugnemen. U had het eerst over het tegenover elkaar zetten van ouderen en jongeren en nu over mijn "toontje". Ik accepteer dat niet en uw toon nog minder.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg, misschien was het niet echt nodig?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik neem er kennis van. Ik denk dat we getuige zijn van hoe het gaat.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik vind dat u dat terug moet nemen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ga over m'n eigen woorden.
De voorzitter:
Jawel, u gaat over uw eigen woorden, maar het is toch niet nodig om nodeloos bruut te zijn.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Zo vond ik het niet. Het gaat mij erom dat ik het jammer vind dat we altijd zeggen dat we voor de jeugd allerlei dingen hebben geregeld en voor de ouderen niet. Het is belangrijk dat juist dat punt van die ouderen wordt onderkend. Dat doet de regering ook. Dan is een motie niet nodig. Dat heb ik gezegd. Waarom is een motie nodig als er een toezegging is gedaan?
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik sta erop …
De voorzitter:
Wacht, ho. Mevrouw Van Toorenburg, het ging niet om de inhoud van uw argument. Het ging alleen maar om de woorden "dat toontje, dat was toch niet nodig". Daar kunt u toch heel makkelijk wat fluweel overheen leggen, of niet?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb gewoon gezegd wat ik heb gezegd. Volgens mij is er dus niks aan de hand.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik waardeer van de collega juist dat zij vaak vanuit haar achtergrond met emotie en stemverheffing heel duidelijk kan spreken. Daar heb ik nooit bezwaar tegen gemaakt. Nu doe ik dat een keer voor iedereen buiten de jeugd en dan verwijt u mij mijn "toontje". Dat accepteer ik niet en ik vind dat u dat terug moet nemen.
De voorzitter:
Ik zou u beiden in overweging willen nemen om na dit debat een kopje thee te drinken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Een gezellig kopje koffie drinken, absoluut.
De voorzitter:
Misschien dat dat een en ander oplost.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu over naar de heer Van der Goot, die namens OPNL het woord zal voeren, maar ook namens Volt en Partij voor de Dieren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we met de minister van BZK over de begroting van het Gemeentefonds voor het jaar 2025. Soms, zeker ook gehoord hebbende het debat in de Tweede Kamer, vraag ik me af: spreken we nu met de minister van BZK over het Gemeentefonds of met de fondsbeheerder over het Gemeentefonds?
Ik was in die zaal aanwezig, niet in de zaal waar het echt gebeurde, maar in een van de luisterzaaltjes, om te proeven hoe de wethouders en de burgemeesters uw rol zagen. Ik was teleurgesteld met het gevoel naar huis te gaan dat er geen minister van Binnenlandse Zaken achter het katheder zat, maar een fondsbeheerder, een soort boekhouder van andere departementen, als ik het onaardig mag zeggen, die zegt: ik kijk er nog een beetje naar, ik leef heel erg met de gemeenten mee. Er waren heel veel waarderende woorden. Mevrouw Van Toorenburg heeft dat genoemd. Mevrouw Fiers heeft dat genoemd. Ik wil dat graag herhalen. Dat was ook mijn persoonlijke afdronk. Ik heb het stenogram daarna nog eens gelezen, want ik was niet aanwezig bij de antwoorden die u hebt gegeven. Gelukkig konden we het terugkijken en het stenogram lezen. Ik werd niet enthousiast. Ik ben blij dat ik vandaag namens twee andere fracties het woord mag voeren, namens Volt en de Partij voor de Dieren. Het is een genoegen om dat te mogen doen.
Voorzitter. Aanvankelijk was ik van plan om uitgebreid in te gaan op het zogenaamde ravijnjaar. Een term die ten onrechte de indruk wekt dat daarna de zon weer gaat schijnen over het Gemeentefonds. Voor alle duidelijkheid: dit is geen ravijnjaar, want in 2027 en de jaren daarop wordt de situatie voor de gemeenten niet beter. Maar u zult dat moeten missen. De beide vorige sprekers, collega's Fiers en Van Toorenburg, hebben dat al zorgvuldig gedaan. Ik kan het herhalen of een nuance toevoegen, maar inhoudelijk voegt het weinig toe, dus ik wil mijn tijd graag voor andere zaken benutten. Het gaat in dit geval niet om het zoeken van verschillen tussen fracties, want in feite zijn er alleen maar overeenkomsten met de vorige sprekers. Ik zou in herhaling vallen, ook als het om een oproep gaat.
Voorzitter. Ook was ik van plan om uitgebreid in te gaan op het rapport van de commissie-Van Ark. Niet alleen de VNG, maar ook onze fracties zitten te wachten op de follow-up daarvan. Maar u zult het moeten missen. De eerdere sprekers hebben dat met verve gedaan en daar sluiten we ons graag bij aan.
Ook was ik van plan uitvoerig in te gaan op de noodzaak om de autonomie van gemeenten en provincies te borgen. U voelt het misschien al aankomen, maar ook dat zult u vandaag moeten missen. Of toch, misschien mag ik u een beetje verrassen. Die borging van de lokale en provinciale autonomie is niet alleen vastgelegd in onze Grondwet, maar ook in een verdrag van de Raad van Europa uit 1985, dat Nederland in 1991 heeft geratificeerd: het Europees Handvest inzake lokale autonomie. Mevrouw Fiers heeft erop gewezen en mevrouw Van Toorenburg dacht ik ook. Nederland heeft het in 1991 geratificeerd, 34 jaar geleden alweer. Destijds heeft Nederland nog wel een aantal voorbehouden bij dat verdrag gemaakt, weliswaar met de toezegging dat ons land mettertijd zal bezien in hoeverre deze voorbehouden of een deel daarvan kunnen worden ingetrokken. Bij mijn weten is dat er nog steeds niet van gekomen, bijna 35 jaar na de ratificatie. Het zou belangrijk zijn als bij de 35ste verjaardag van onze ratificatie van dit handvest op dit punt voortgang wordt geboekt. En dat zou al snel zijn, namelijk in de eerste helft van 2026. Deze fracties willen graag van de minister van BZK, niet van de fondsbeheerder, een toezegging dat zij bij voorkeur voor deze zomer beide Kamers een notitie doet toekomen waarin staat in hoeverre hierin toch stappen kunnen worden gezet. Als het onverhoopt niet lukt om de voorbehouden, of een deel daarvan, ongedaan te maken, horen wij graag waarom niet, zodat vervolgens na de zomer in beide Kamers daarover desgewenst de gedachtewisseling met de minister kan worden voortgezet met het oog op de 35ste verjaardag van de ratificatie in het voorjaar van 2026.
Voorzitter. Ik zou het vandaag ook graag willen hebben over de nieuwe normeringssystematiek voor het Gemeentefonds. Als die normeringssystematiek tussen rijke gemeenten goed is vastgelegd, en er dus niet eenzijdig wat aan gemorreld is, zou die een bron van rust moeten zijn. En dat is, via de voorzitter, natuurlijk ook aan de minister. Daar snakken gemeenten naar. Daar snakken de burgers in het land naar, want die zien nu alleen maar oplopende ruzies tussen overheden met dreigingen van rechtszaken en wat al niet meer. Intussen zie ik mijn collega Van Hattem gereedstaan om in zijn rol als Eerste Kamerlid en niet als gemeenteraadslid van Den Bosch, neem ik aan, een vraag aan mij te richten.
De voorzitter:
Wat heerlijk dat u de leiding van deze vergadering overneemt. De heer Van Hattem.
De heer Van Hattem i (PVV):
Uiteraard spreek ik vanuit mijn rol als Kamerlid, anders stond ik niet hier maar in het mooie Den Bosch. Ik wil nog ingaan op het vorige punt. Ik hoor de heer Van der Goot van OPNL, mede namens twee andere fracties, spreken over het belang van het Europees Handvest inzake lokale autonomie. Dat handvest heb ik in deze zaal wel vaker aangehaald, bijvoorbeeld als het gaat over het plaatsen van windturbines in gemeentes en bij de behandeling van de Spreidingswet. Mijn vraag aan de heer Van der Goot is of dat handvest ook bij al die andere gevallen in zijn volle glorie moet gaan gelden, zodat we ook bij de Spreidingswet kunnen zeggen dat we het Europees Handvest inzake lokale autonomie hebben en gemeentes daar ook eigenstandig een besluit kunnen nemen?
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik ben heel blij met deze vraag, want het Europees Handvest inzake lokale autonomie staat twee dingen toe: enerzijds de autonomie die je hier in volle geloofsartikelen belijdt, en anderzijds het medebewind. De zaken die u noemt, worden deels in medebewind uitgevoerd en daar laat het handvest inderdaad ruimte voor.
De heer Van Hattem (PVV):
Dan is het heel verleidelijk om het debat over de Spreidingswet over te doen. We hebben het toen ook gehad over hard en zacht medebewind, want daar zijn verschillende vormen van. We hebben het ook gehad over de invulling van lokale autonomie, bijvoorbeeld rond die windturbines, waarbij alles wordt afgeschoven op het lokaal regelen in Ressen, maar wel met zachte, of indien nodig harde dwang van de rijksoverheid. Als we het dan toch over de lokale autonomie hebben, dan is daar geen sprake van feitelijk medebewind. Moeten we dan niet het Europees Handvest inzake lokale autonomie gewoon in volle glorie laten gelden, zoals de heer Van der Goot zelf zegt?
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik laat alle voorbeelden even liggen, want we hebben hier vandaag een debat over het Gemeentefonds en het Europees Handvest inzake lokale autonomie. In de discussie die u opbrengt — namelijk die over volle autonomie, want daar lijkt het op — zit een geheel aan afwegingen: welke taken kunnen worden overgelaten aan gemeenten, op welke manier, en wat wordt samen als uitvoering gedaan door de gemeenten in opdracht van het Rijk? U kunt het daar niet mee eens zijn, maar gelukkig is de heer Van Hattem lid van de Eerste Kamer en kan hij eventueel tegen dat soort wetsvoorstellen stemmen. Ik ga ervan uit dat dat dan ook gebeurt.
De voorzitter:
De heer Van der Goot. Nee, neem mij niet kwalijk, de heer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Nou, we hadden het net over klare taal, maar de heer Van der Goot weet daar toch weer een beetje omheen te draaien. Het punt is nu juist dat als hij hier zo'n pleidooi houdt voor het Europees Handvest inzake lokale autonomie, ik zou zeggen: doe wat je preekt — om een Engelse uitdrukking maar even op z'n Nederlands te zeggen — houd je aan het handvest en geef die gemeenten de ruimte om ook bij dit soort moeilijke beslissingen, waarbij geen sprake is van mechanisch medebewind, de ruimte te kunnen benutten. Is de heer Van der Goot het met mij eens dat als je echt zegt te staan voor het goed uitvoeren van het Europees Handvest inzake lokale autonomie, dat dan ook gerespecteerd moet worden?
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik geloof dat dit een herhaling is van de vorige vraag en die heb ik inmiddels beantwoord. Wat ik mis in het betoog van de heer Van Hattem is een veel belangrijker onderdeel van het Europees Handvest inzake lokale autonomie, namelijk de financiering van decentrale overheden. Hoe wordt dit geborgd? Daar hebben we zorgen over. Daar gaat het debat vandaag over en dat is het belang van het Europees Handvest inzake lokale autonomie.
Dan wil ik graag verder met mijn betoog.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik zou het willen hebben over de normeringssystematiek, omdat we oplopende ruzies zien tussen overheden. Dat is slecht voor de beeldvorming van overheden en het vertrouwen van de burger in overheden. Mevrouw Van Toorenburg wees daar al op. Rechtsgang, moeten we dat willen? Mevrouw Fiers heeft al gezegd dat we eigenlijk zouden moeten voorzien in een arbitrageachtig systeem, een mechanisme waarmee geschillen beslecht kunnen worden. Dat is nu afwezig. Dat betekent dat het Rijk ongegeneerd een graai in de kas kan doen, en dat de gemeente hooguit kan zeggen dat zij het niet leuk vindt. Maar als dat eindeloos kan doorgaan — en nu refereer ik toch even aan de heer Van Hattem — dan komen we natuurlijk terecht bij Ter Apel en de gemeente Westerwolde. Je gaat dan op het laatst inderdaad noodgedwongen naar de rechter. Vind ik dat erg? Nee. Ik steun van ganser harte dat de gemeente Westerwolde naar de rechter is gegaan. Dat ze dat herhaaldelijk heeft moeten doen, vind ik betreurenswaardig. Maar dat is zoals dat gebeurt in dit land. De rechter vindt inderdaad dat het COA, dus in feite het Rijk, moet dokken, als ik dat even populair mag zeggen. Dat is voor Ter Apel heel fijn. Voor de mensen die het gemist hebben: vandaag staat in Trouw een mooi artikel over wat dit heeft opgeleverd voor de verbetering van het centrum in Ter Apel. Graag verwijs ik de heer Van Hattem nog even naar dat artikel in Trouw.
Voorzitter. We hadden in het oude systeem de trap op en de trap af. We hebben nu een mix van bbp en inflatie. Daarmee zou de rust moeten zijn teruggekeerd. We hebben nu een nieuwe normeringssystematiek. Die hebben we afgesproken omdat er daarmee rust zou komen. Maar niets is minder waar. Kamerleden vinden dat gemeenten efficiënter moeten en kunnen werken, maar daar zouden ze helemaal niet over moeten willen gaan. De normeringssystematiek zou rust, reinheid en regelmaat moeten brengen. Dat doet ze duidelijk niet. Onze fracties willen daar twee opmerkingen over maken.
Eerst over de inflatiecorrectie. Mede als gevolg van inflatie kampt elke gemeente met stijgende kosten. Ik vind het natuurlijk prettig dat mijn tijdsklokje stilstaat en ik wil graag dat u dat zo laat, maar ik attendeer u er graag op. De rijksoverheid vergoedt de loon- en prijsontwikkelingen in het Gemeentefonds, zij het op basis van de ramingen van het Centraal Planbureau. Dit is dus compensatie op basis van ramingen vooraf, en niet op basis van de werkelijke cijfers zoals we die achteraf kunnen vaststellen. Gemeenten daarentegen hebben in de praktijk natuurlijk wel te maken met de werkelijke kosten. Dat verschil tussen geraamde inflatie en werkelijke inflatie wordt op dit moment niet via nacalculatie gecompenseerd, bijvoorbeeld achteraf in de voorjaarsnota van het volgende jaar. Gemeenten lopen hier tegenaan, zoals de minister ook weet. Onze fracties van OPNL, Partij voor de Dieren en Volt zouden daarom graag binnenkort een overzicht ontvangen van de geraamde en effectieve inflatiecijfers van de afgelopen vijf tot tien jaar. Dat is natuurlijk niet zo moeilijk. Maar ook: is de minister bereid toe te zeggen die gegevens aan ons te verstrekken en daarbij te onderzoeken hoe de werkelijke inflatie effectief gecompenseerd kan worden? Dat kan negatief of positief uitpakken. Het voordeel van zo'n aanpak is dat een onderschatting of overschatting van de inflatie niet-blijvende verstoringen teweegbrengt in het Gemeentefonds. Is de minister bereid daarover voor de zomer meer duidelijkheid te verschaffen? Zou de minister daarbij dan ook willen ingaan op de opvatting van de VNG dat er drie fouten in het systeem zijn geslopen? Het accres valt volgens de VNG lager uit, omdat de zogeheten opschalingskorting en de korting op de jeugdzorg deels zijn achtergebleven in het fonds en dus ook in het accres. De VNG geeft aan dat de gemeenten hierdoor zo'n 200 miljoen euro mislopen. Of dat zo is, laat ik graag mede aan uw antwoord of eventueel aan het vervolg in een brief.
Dan het tweede punt waarop ik wilde ingaan. Dat is de onvrede die de burgers zien tussen overheden. Dat brengt geen vertrouwen bij de burgers. Over het gemopper van Kamerleden dat gemeenten veel efficiënter kunnen werken, dat ze dat maar moeten doen, dat ze niet moeten klagen en dat het best wel meevalt zijn in verschillende bladen artikelen geschreven. Dat alles leidt ertoe dat in feite het Gemeentefonds niet goed gestructureerd is en dat er een disbalans is in taken, bevoegdheden en middelen. Dat is nou juist de titel van het advies van de ROB dat afgelopen week is verschenen. Ik citeer maar een beetje uit de samenvatting op de website van de ROB, omdat die naar mijn mening prachtig weergeeft waar tegenaan lopen. De ROB schrijft daarop: "Van disbalans tussen de (medebewinds-)taken, bevoegdheden en middelen van de gemeenten hebben niet alleen de gemeenten last. Ook voor het Rijk levert dat problemen op, zowel in zijn rol als wetgever als in zijn rol als uitvoerder (de ministers). Beide bestuurslagen kunnen door die disbalans te weinig sturen op een doeltreffende en doelmatige uitvoering van de taken die de wetgever aan gemeenten heeft opgedragen. Dat leidt tot frictie tussen deze bestuurslagen." Wat de ROB in deze samenvatting niet meldt, is dat dit het voor ons als Kamerleden, zowel die van de Tweede Kamer als die van de Eerste Kamer, buitengewoon moeilijk maakt om überhaupt iets zinnigs over het Gemeentefonds te zeggen. En wij vrezen eigenlijk dat dit ook voor de minister geldt.
Er is onbegrip aan twee kanten, schrijft de ROB vervolgens: "De gemeenten geven aan te weinig geld te krijgen voor hun medebewindstaken en dat, mede daardoor, hun financiële positie slecht is. De ministers schrijven dat de gemeentelijke financiën er goed voor staan" — de heer Dessing heeft dat ook net gezegd — "en dat de financiële positie van de gemeenten zelfs verbetert, maar dat het de gemeenten soms ontbreekt aan uitvoeringskracht." Ik miste nog dat het de gemeente soms ontbreekt aan efficiencymaatregelen, maar de ROB is vriendelijk.
De ROB vervolgt: "Beide bestuurslagen belichten hiermee (slechts) een deel van de bestaande praktijk; het toont de grote afstand en het onbegrip tussen de ministers en de gemeenten als het gaat over de bestuurlijke en financiële verhoudingen. Uiteindelijk gaat deze onderlinge strijd ten koste van het gezag dat burgers toekennen aan de overheid."
Dan vervolgt de ROB: " Het Rijk en de gemeenten zijn het er wel over eens dat er een disbalans is tussen de taken, bevoegdheden en middelen van de gemeenten" — dat heeft de minister zelf ook gezegd in de Tweede Kamer — "maar hoe groot is die disbalans eigenlijk? Waar ontstaat die disbalans nu precies? En hoe kan die balans weer worden hersteld?" Dan kijk ik dus niet naar de minister in de persoon van fondsbeheerder, maar naar de minister die staat voor de kwaliteit van goed openbaar bestuur, en dus opkomt voor de belangen van gemeenten bij haar collega-bewindspersonen.
De ROB vervolgt: "In dit advies duidt de Raad voor het Openbaar Bestuur de achtergrond van die disbalans. Daarvoor gaan we terug naar de basis: de toedeling van overheidstaken door de wetgever, met de uitgangspunten en kaders die daarbij gelden. Bij zijn beslissing over medebewindstaken moet de wetgever die in acht nemen. Bovendien is het van belang dat die uitgangspunten in de praktijk ook overeind blijven." Daar wordt aan getwijfeld door de VNG. De overheid doet een graai uit de kas — dat is althans de perceptie van de VNG — dus in feite blijven de uitgangspunten volgens de VNG niet overeind.
De ROB vervolgt: "Om dat te kunnen beoordelen is het van belang dat de toedeling van deze overheidstaken en de onderbouwing daarvan, expliciet en consequent plaatsvinden en goed kenbaar zijn." Dat, mevrouw de minister, geeft rust, reinheid en regelmaat. En meer nog: ook de bemoeizucht van leden van de Eerste Kamer of de Tweede Kamer zal daardoor moeten kunnen afnemen.
De ROB schrijft verder: "Ook is het nodig dat gemeenten inzicht hebben in het rijksbeleid voor die medebewindstaken, welke budgetten de gemeenten daarvoor krijgen en welke risico’s voor hun rekening komen. Dat inzicht ontbreekt nu; er bestaat geen overzicht van taken waartoe de wetgever de gemeenten heeft verplicht". Daar zijn, ik meen door mijn collega van BBB, schriftelijke vragen over gesteld aan de minister. Het werd ook bevestigd van de kant van de minister: er bestaat geen overzicht van taken waartoe de wetgever de gemeenten heeft verplicht.
De ROB vervolgt: "Daarmee zijn de ministers niet in control voor de taken waarvan ze de uitvoering aan de gemeenten hebben opgedragen. De ROB heeft in zijn advies Bestedingsvrijheid geduiduit 2019 al een aanzet voor zo’n overzicht gemaakt. Het is nodig om dat verder te specificeren en, waar nodig, aan te vullen."
Dit ongemak, dat onze fracties bij de Algemene Financiële Beschouwingen in 2023 voelden, was aanleiding om een groep op te richten — daar is ook al aan gerefereerd — om het onderwerp lokale financiën ten gronde onder de loep te nemen, met name ook onze eigen rol daarin. Kunnen wij daar wel grip op krijgen? Ons gevoelen was dat dit onmogelijk was. De Eerste Kamer heeft in september vorig jaar op basis van de bevindingen van deze werkgroep en van de commissie voor Binnenlandse Zaken van de Eerste Kamer een adviesaanvraag ingediend bij de Raad voor het Openbaar Bestuur. Dat advies zou in principe in maart verschijnen. We zitten nu in april. Dat advies is nog niet verschenen; het wordt iets later. Maar ik geloof dat ons verzoek iets heeft opgeleverd. Dat is het publiceren van het rapport Afrekenen met disbalans, als een soort voorproef van de uiteindelijke uitkomst van hetgeen waarnaar wij gevraagd hebben, namelijk een onafhankelijke monitor van gemeentefinanciën.
Met dit gegeven, het gegeven dat er juist bij het Rijk zo veel onbekend is, denk ik dat een monitor het ook niet gaat oplossen. Want wat ga je monitoren als je het niet weet? Waar twee kijven, hebben twee schuld, is het spreekwoord. Dat betekent dat het Rijk dus ook schuld heeft. Dat is eigenlijk een hele grote schuld, omdat daar, zogezegd, de knappe koppen moeten zitten om dit probleem tot een oplossing te brengen. Onze drie fracties verwachten van onze minister niet dat zij stappen vooruit wil zetten en dat zij haar best gaat doen en meer vage praat à la Marsman, maar dat zij zegt: ik sta voor de gemeenten en ik sta voor mijn vakministers om er samen uit te komen en om aan de slag te gaan met de hele problematiek die de Raad voor het Openbaar Bestuur op tafel heeft gelegd.
Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording door, niet de fondsbeheerder, maar de minister van BZK. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Goot. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Nanninga van JA21.
Mevrouw Nanninga i (JA21):
Dank, voorzitter. Laat ik beginnen met te zeggen dat onze fractie zich voor een groot deel kan vinden in het betoog van de GroenLinks-Partij van de Arbeid. Dat is een zin die u mij niet heel vaak zult horen uitspreken. Maar met name inzake de jeugdzorg maken wij ons ook zorgen. Wij verwachten ook toezeggingen van de minister op dit punt. Ook aangaande de commissie-Van Ark sluiten wij ons bij dezen aan. Dit is ook niet nieuw. In de vorige zittingstermijn van deze Kamer heeft onze fractie zich ook al eens met GroenLinks-Partij van de Arbeid, en andere linkse partijen trouwens, ingezet om de in onze ogen desastreuze bezuinigingen op de jeugdzorg ongedaan te maken of tegen te houden, omdat die in onze optiek niet verstandig zijn. Het is voor gemeenten ook nodig om fondsen te hebben om autonoom te kunnen opereren.
Voorzitter. Mijn betoog gaat misschien een beetje afwijken van de hoofdmoot van mijn betoog. Autonomie is namelijk niet hetzelfde als onafhankelijkheid. Dat ga ik even toelichten. Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Dat betekent dat we één staat zijn, met één grondwet, één parlement en één stel wetten die overal en voor iedere burger gelden. Binnen die eenheid is er inderdaad ruimte voor decentrale autonomie. Provincies en gemeenten hebben hun eigen taken en verantwoordelijkheden. Dat is waardevol. Die autonomie is echter geen vrijbrief om van de nationale rechtsorde af te wijken. Decentrale overheden voeren rijksbeleid uit in hun eigen context, maar niet op hun eigen voorwaarden. Als die verhoudingen ontsporen, dan dreigt er geen bestuurlijke vernieuwing, maar bestuurlijke willekeur. Precies dat is er gaande.
Vandaag spreken wij over het Gemeentefonds. Dat is het instrument waarmee het Rijk gemeenten van middelen voorziet om hun publieke taken uit te voeren. Dat is waarover ik mijn zorgen wil uitspreken. Er is een groeiende groep gemeenten die die taken niet meer uitvoeren of selectief, naar eigen ideologische voorkeur, invullen. Wij zien gemeenten die openlijk en actief weigeren om rijksbeleid uit te voeren, maar wel graag geld van hetzelfde Rijk blijven innen. Dat begint op een wat opportunistische vorm van quasiprincipiële anarchie te lijken. Zo weigert de gemeente Amsterdam om de voorrang voor statushouders bij sociale huurwoningen af te schaffen. Dat is niet alleen in Amsterdam het geval; onder meer Utrecht en Heerenveen gaven ook te kennen die kabinetsbeleid te negeren. Kennelijk weegt in delen van het land een coalitieakkoord van een gemeenteraad zwaarder dan landelijke wetgeving.
Verder zien we dat de burgemeester van Amsterdam de wet op gezichtsbedekkende kleding, oftewel het boerkaverbod in de volksmond, niet wil handhaven. Zij zei daarover in 2019: "Ik ga geen agenten inzetten om te controleren of iemand een boerka draagt." Dat was op zichzelf al opmerkelijk, want het gaat om een wettelijk vastgesteld verbod, niet om een vrijblijvende gedragslijn. Het is een noodzakelijk verbod, want het is geen toeval dat ons uitgerekend uit de stad Amsterdam schokkende beelden bereiken van gemaskerde types die op hinderlijke wijze protesteren tegen het bestaansrecht van de bevriende staat Israël, tijdens zittingen van de gemeenteraad in het stadhuis, waar volgens de Nederlandse wet een verbod op gezichtsbedekkende kleding geldt. Daarbovenop kwam vorig jaar de Amsterdamse aankondiging dat boa's in de hoofdstad religieuze uitingen zoals een hoofddoek mogen dragen, terwijl landelijk beleid, vanaf 2025 ingezet, juist zeer terecht een verbod instelt op dergelijke religieuze symbolen bij handhavers. Minister Van Weel van Justitie en Veiligheid heeft dat aangekondigd, met het oog op neutraliteit en herkenbaarheid van het gezag. Toch vond burgemeester Halsema dit seksistisch en verontrustend, en vroeg ze zich tijdens een raadsvergadering af of mannen dan ook hun religieus geïnspireerde baarden moesten afscheren. Ik had dit als satire kunnen opschrijven; dan was het een dystopische stijlfiguur geweest om in een paar pennenstreken een onmachtige bestuurder neer te zetten met een matig gevoel voor metaforen en humor, maar het is helaas de bittere werkelijkheid. Het is bovendien niet nieuw. In 2017 dreigde toenmalig D66-wethouder Kasja Ollongren met de oprichting van een "Republiek Amsterdam" als de PVV de landelijke verkiezingen zou winnen. Wat zegt het over de rechtsstaat als gemeentebesturen serieus koketteren met separatistische retoriek wanneer de kiezer een richting dreigt op te gaan die hen niet zint? Dit alles roept de fundamentele vraag op wat het gevolg is voor een gemeente die bewust de wet niet uitvoert, maar zich wel met volle teugen blijft laven aan de rijksruif.
Mijn vragen aan de minister zijn als volgt. Herkent de minister de groeiende praktijk van lokale overheden die actief weigeren om landelijke wetgeving uit te voeren? Tweede vraag: acht de minister het verdedigbaar dat zulke gemeenten gebruik blijven maken van het Gemeentefonds, ook wanneer ze dat geld niet aanwenden voor de uitvoering van wettelijk verplichte taken, maar juist voor het tegenwerken daarvan, zoals de voorrang voor statushouders? Derde vraag: beschikt de minister over mogelijkheden om specifieke uitkeringen op te schorten of in te trekken wanneer gemeenten rijksbeleid moedwillig saboteren? Deze vraag is ietwat retorisch, want wij weten dat die opties er zijn, maar ik wil voor de zekerheid in deze eerste termijn toch eerst vaststellen of de minister op de hoogte is van de opties die zij heeft om dit gedrag een halt toe te roepen en de eenheid en gelijke behandeling van burgers in dit land veilig te stellen van de anarchistische strapatsen van lokale bestuurders. De minister moet zich inderdaad niet klein maken, heb ik al eerder gehoord, en zich niet verschuilen achter autonomie.
Voorzitter, ik zet even een punt voordat ik aan mijn vierde vraag begin.
De heer Janssen i (SP):
Ik ben blij met de steun van mevrouw Nanninga voor het betoog van collega Fiers, maar bij het laatste deel van haar betoog heb ik een vraag. Hoor ik mevrouw Nanninga pleiten voor het korten van gemeenten op het Gemeentefonds als zij niet mee willen werken aan de uitvoering van de Spreidingswet?
Mevrouw Nanninga (JA21):
Nee, ik heb de Spreidingswet niet genoemd.
De heer Janssen (SP):
Nee, het viel me op dat de Spreidingswet niet genoemd wordt, maar volgens mij is dat ook een taak waar gemeenten nu een eigen koers in varen.
Mevrouw Nanninga (JA21):
U bedoelt ... O, ik snap 'm. Ik moest eventjes schakelen. We hadden het toch helemaal niet over de Spreidingswet? Als er een landelijke taakstelling is, dan moet daaraan voldaan worden. Daarom waren wij ook zo tegen die Spreidingswet. Als dat wet is, dan moet dat gebeuren. Wij zijn ook voor intrekking van de Spreidingswet, maar niet voor anarchie. Nee, wij zijn nette mensen; daar zijn wij niet van.
De heer Janssen (SP):
Of die intrekking er komt, is natuurlijk aan het parlementaire proces, maar op dit moment hoor ik mevrouw Nanninga zeggen "die Spreidingswet is er en moet worden uitgevoerd; gemeenten die daar niet aan meewerken kunnen wat JA21 betreft gekort worden op het Gemeentefonds", in lijn met wat u net betoogde.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Ik vind dat gemeenten die landelijke wetgeving niet uitvoeren ... Ik vind wel dat je binnen de grenzen van de wet mag proberen om dat zo te keren en te draaien zoals dat voor jou ... In Leeuwarden is er een andere invulling nodig van een wet dan in Waddinxveen. Dat kan ik me voorstellen. Au fond ben ik het zeker met de SP eens dat het negeren van rijksbeleid uiteindelijk consequenties zou moeten hebben. Ik vraag ook echt om actie van de minister hierop. Die autonomie is wat anders dan anarchie of vrijblijvendheid.
De heer Janssen (SP):
Om het nog even te verduidelijken, zeg ik dat de SP niet pleit voor korting op het Gemeentefonds.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Dat is jammer!
De heer Janssen (SP):
Dat heeft u mij niet horen zeggen. Dat kunt u jammer vinden, maar dat heb ik niet gezegd; dat wil ik hier even rechtgezet hebben. Maar het is goed om de consequente lijn te horen die collega Nanninga voorstaat.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Ja, we zijn voor consequent. Niet rechtlijnig, maar wel consequent.
De heer Lievense i (BBB):
Ik kan mevrouw Nanninga van JA21 vrij goed volgen als ik dit betoog zo hoor. Is mevrouw Nanninga zich er ook van bewust dat deze grote steden ook nog miljoenen meer krijgen uit het Gemeentefonds omdat ze zogenaamd grotestedenproblematiek hebben? Ik kom daar in mijn eigen betoog nog even op terug, hoor. Misschien doelt mevrouw Nanninga ook op die extra miljoenen.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Dat zou kunnen. Ik heb zes jaar lang in de gemeenteraad van Amsterdam gezeten, dus ik ben daar zeker van op de hoogte. Ik noemde Amsterdam hier als voorbeeld. Ik wil eigenlijk van de minister weten welke financiële sancties er mogelijk zijn. Dat zal in een kleine gemeente misschien anders zijn dan in een grote. Ik heb de maatregelen hier voor me en ik weet dat die er zijn en dat er bepaalde dingen kunnen. Dat kan op verschillende manieren en onder meer daaruit, ja.
De heer Lievense (BBB):
Ik ben tevreden met dit antwoord. Nu is bij de BBB bekend dat het vooral hele grote steden zijn waar soms gebeurt wat mevrouw Nanninga weergeeft rond het niet uitvoeren van wetgeving.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Er wordt een hoop geld opgesoupeerd. Daar ben ik me van bewust, ja.
De heer Dessing i (FVD):
Toch even richting mevrouw Nanninga van JA21. Ik hoor haar spreken over het spanningsveld. Aan de ene kant zijn de gemeentes te autonoom, maar geldt daarvoor wel het huis van Thorbecke, en aan de andere kant zijn gemeentes een uitvoeringsorgaan van de overheid. Dat is een spanningsveld, maar moeten ook bizarre maatregelen zoals wokebeleid dat vanuit het Rijk wordt opgelegd, consistent worden uitgevoerd door gemeentes? Of kunnen ze daar dan wel autonoom in zijn?
Mevrouw Nanninga (JA21):
Daar moet ik even nadenken. Kijk, gemeenten gaan natuurlijk in grote mate over hun eigen beleid. Daar heb ik het niet over. Ik ben het er niet mee eens; laat dat heel duidelijk zijn. Ik zei net al dat ik raadslid ben geweest in Amsterdam. Daar worden ze woedend als raadsleden kroketten eten. Dat is natuurlijk krankzinnig beleid. Ik heb daar helemaal niks mee, maar daar hebben de inwoners van die stad voor gestemd. Dat is ook geen wetgeving die vanuit de overheid wordt opgelegd. Dus in het algemeen zouden wij natuurlijk liever zien dat er geen euro naar wokebeleid gaat, of het nou gemeentegeld is of rijksoverheidsgeld, maar als de landelijke wetgeving zo is, zijn we daar wel consequent in. Ik zei dat zonet ook al tegen de heer Janssen van de SP. Dan moet je die uitvoeren. Maar volgens mij is er weinig van die wat wij dan met elkaar wokewetgeving noemen, die niet in gemeenten zelf wordt bepaald maar van bovenaf komt, vanuit het Rijk.
De heer Dessing (FVD):
Dat is precies de tegenspraak die ik mevrouw Nanninga hier hoor uiten. Ze begint haar betoog namelijk met te zeggen dat de gemeentes te veel autonoom zijn, maar juist bij dit soort dingen zouden ze wel autonoom moeten zijn. Ik snap het dus niet.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Nee, dan begrijpt meneer Dessing mij verkeerd. Ik zal het even heel in het algemeen samenvatten. Als er landelijke wetgeving is, kan het niet zo zijn dat gemeentes openlijk — ook dat — en naar eigen willekeur zeggen dat ze die niet zullen uitvoeren en dat ook inderdaad niet doen. Het maakt niet uit of wij het als fractie wel of niet met die wetgeving eens zijn. We zien het nu gebeuren met de voorrang voor statushouders. Maar stel dat hier een extreemlinkse regering komt te zitten — God verhoede — die allerlei verschrikkelijke diversiteitscursussen verplicht stelt. Als dat landelijk beleid is, zullen wij niet zeggen dat de gemeenten daar dan maar anarchistisch in moeten zijn. Het is van tweeën één. Dat is volgens mij vrij consistent.
De heer Dessing (FVD):
Daarmee hoor ik mevrouw Nanninga dus zeggen dat bijvoorbeeld klimaatbeleid en ander onzinbeleid vanuit Den Haag gewoon uitgevoerd moet worden door gemeentes. Dat is dus de consistentie waar JA21 voor staat.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Ik denk dat een pleidooi voor uniform geldende wetgeving in heel Nederland geen controversieel standpunt is.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Ik zat een tijdje te denken: ga ik opstaan en reageren op alle voorbeelden? Dat ga ik niet doen.
De voorzitter:
Jammer.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Jammer. Ik ga even terug. De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft een aantal waardes genoemd van het lokale bestuur en de autonomie van het lokale bestuur. Een daarvan was het feit dat daarmee in ons staatsbestel macht en tegenmacht ontstaat, dat noemde ik ook in mijn betoog. Ik zou graag een reflectie horen van mevrouw Nanninga op het onderdeel macht en tegenmacht, en dan gaat het ook om een vorm van autonomie, binnen grenzen, even los van alle voorbeelden, want die zijn alle kanten op te noemen. Hoe kijkt zij naar dat vraagstuk, naar die waarde?
Mevrouw Nanninga (JA21):
Het is niet bijster ingewikkeld. Ik zou graag willen dat voor mensen in Tilburg dezelfde regels en wetten gelden, die wij hier en aan de overkant in de Tweede Kamer met elkaar afspreken, als voor iemand in Hardinxveld-Giessendam. Het kan niet zo zijn dat gemeentes daarin gaan shoppen of dat gaan negeren. Er is natuurlijk wel enige speling, voor specifieke, lokaal spelende problemen. Ik kan dat niet precies afbakenen en dat kan mevrouw Fiers ook niet. Ik denk niet dat Emmen een beleid nodig heeft om de overdaad aan Engelse toeristen te weren en Amsterdam wel. Goed, dat is dan ook weer lokaal beleid. Macht en tegenmacht is leuk, maar de grens is voor ons wel bereikt als door lokale bestuurders over vastgesteld overheidsbeleid, waarmee wij in deze Kamers hebben ingestemd, wordt gezegd: nee, dat gaan we niet doen, daar hebben we geen zin in. Dat is natuurlijk bij de wilde spinnen af. Dat gaan we niet doen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Nee, maar ik ben toch een beetje op zoek naar de nuance. Die ga ik misschien niet krijgen, maar ik ga het toch nog eens proberen. Er is heel veel wetgeving en er is heel veel wat gehandhaafd moet worden. Daar moeten ook prioriteiten in gesteld worden. We hebben het hier ook vaak over een tekort bij de politie. De lokale driehoek, samen met de burgemeester, heeft ook een rol om te kijken of ze het voetbalgeweld gaan aanpakken of een demonstratie over God mag weten wat. Daar zit natuurlijk een lokale weging in. Dat wil niet zeggen dat je bepaalde dingen niet uitvoert, maar je hebt wel te maken met de mogelijkheden om alles aan te pakken of niet. Daar zit toch enige nuance in? U zei dat u niet rechtlijnig bent, maar wel consequent. Er zit toch ook een lokale afweging in?
Mevrouw Nanninga (JA21):
Volgens mij zit er geen licht tussen deze opvatting en wat ik net heb gezegd.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Dan zijn we het misschien eens. Dat zou helemaal mooi zijn.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Weer een tevreden klant.
Ik ga door met vraag vier. Kan de minister bevestigen dat zij in uiterste gevallen bereid is om taakovername of vernietiging van besluiten te overwegen bij structureel bestuurlijk disfunctioneren? Wat gaat de minister doen om kabinetsbeleid niet langer te laten ondermijnen door lokale bestuurders die lak hebben aan democratisch tot stand gekomen rijksbeleid, maar wel graag hun politieke hobby's uit collectieve middelen gefinancierd zien?
Dit is me ernst, voorzitter, vooral gezien de niet aflatende stroom gemekker van met name linkse stadsbesturen over rechtsstatelijkheid die in het geding zou zijn bij ook maar een zuchtje vermeende bemoeizucht uit Den Haag, maar die vice versa ongegeneerd hun gang gaan met diezelfde rechtsstatelijke principes negeren als dat ze zo uitkomt. Ik verwacht in de beantwoording een concrete toezegging van de minister hoe dit probleem zal worden aangepakt.
Voorzitter. Ik zei het al eerder: autonomie is geen synoniem voor onafhankelijkheid. Gemeenten zijn geen eilandjes van ideologische zelfbeschikking in een verder centraal bestuurd land. De rechtsstaat is geen menukaart en u kiest niet à la carte.
Ik zie uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan gaan wij over naar D66, mevrouw Moonen. Mevrouw, aan u het woord.
Mevrouw Moonen i (D66):
Dank, voorzitter. We zijn allemaal inwoners van Nederland en we zijn ook allemaal inwoner van een gemeente, of dat nu Groningen is of Goes, Rotterdam of Roermond, Assen of Almelo. Het is in de gemeente waar je je leven leidt, waar je je kinderen naar school brengt, waar je de bibliotheek bezoekt, waar je sport en waar je ook steun zoekt als het even niet meer lukt. Dat is allemaal niet iets abstracts.
Ik pak even mijn eigen voorbeeld. Ik ben geboren in het dorp Tungelroy. We hadden daar één bibliotheek. Als meisje tot 12 jaar kon je eigenlijk niets doen. Je kon alleen naar de bibliotheek, want je mocht als meisje niet naar de scouting en meisjes mochten nog niet bij de voetbalclub. Ik herinner me dat we op zondag eerst naar de kerk gingen. Daarna ging mijn vader naar het café. Alle vaders gingen naar het café. Wij, de kinderen, gingen dus naar die ene bibliotheek. Daar haalde ik vijf, zes boeken. Ik heb eerst alle meisjesplanken gelezen en daarna alle jongensplanken er maar achteraan. De meisjesplanken waren op, dus daarna de jongensplanken. Vanaf 12 jaar mocht ik dan de volwassenenboeken gaan lezen. Het was het enige wat ik kon doen als kind in dat dorp. Als we het dus hebben over de sluiting van de laatste bibliotheek, hebben we het ook over de kwaliteit van het leven van een kind in bijvoorbeeld een dorp in Nederland.
Het is de gemeente die de straat voor je deur schoonhoudt, die zorgt voor veilige fietspaden en voor het onderhoud van wegen, bruggen en trottoirs, en die plannen maakt voor woningbouw en groene speelplekken. Het is ook de gemeente die helpt als het misgaat, als je langdurig geen werk kunt vinden. Het is dus ook de gemeente die zorgt voor ondersteuning op huishoudelijk gebied, voor woningaanpassing en begeleiding, en die jeugdzorg organiseert als een gezin vastloopt. Maar ook de schuldhulpverlening en hulp bij armoede lopen via gemeentes. Zij zorgen dat iedereen mee kan doen, of je nu kwetsbaar, jong, oud of ziek bent. De gemeente is eigenlijk je eerste vangnet, maar het is ook voor heel veel mensen hun laatste hoop. Het is het allebei.
Als het gaat over wel of niet vertrouwen hebben in de overheid, gaat het heel vaak over de gemeente. Dat is het bestuursniveau waar het dan over gaat. Voel je je gezien en gehoord door de plaats waar je woont? Daar maak je contact met de ambtenaren. Dat bepaalt dus of je een overheid vertrouwt of niet. Dat hangt af van het functioneren van de gemeente.
Daarom is waar we het vandaag over hebben zo belangrijk, het Gemeentefonds voor 2025. Als het goed is, zit er een jaarlijkse bijstelling in. Het wordt geïndexeerd. Het is gekoppeld aan het bbp. De fractie van D66 houdt ook van rekenen, dus ik heb nog een keer zitten rekenen aan die som. We vroegen ons af waarom de bbp-normering in 2025 maar gedeeltelijk wordt meegenomen in de begroting voor 2025. Naar het idee van D66 lopen gemeenten hierdoor ook in 2025 miljoenen euro's mis. Graag een reactie van de minister op de berekening, de indexatie van 2025.
Na de indexatie van het fonds in 2025 volgt er een scherpe val. Heel veel collega's spraken al over het ravijnjaar. Het zijn ook stevige cijfers. Het beschikbare budget daalt van 44,9 miljard in 2025 naar 42,2 miljard in 2026. Dat is een krimp van 5%. Diverse collega's, ook mevrouw Van Toorenburg, noemden het al: dat heeft dus een structureel karakter. Het is niet een eenmalige val, want daarna is dat het pad. Dat maakt het ook zo ernstig. Zo ernstig dat 80% van de gemeenten zegt dat zij in 2026 in de rode cijfers komen, juist vanwege het structurele karakter.
Ik wil graag een paar voorbeelden noemen van domeinen waar zich dat het ergst toont. Laat ik beginnen met het sociale domein. Veel collega's hebben daarover gesproken. Mevrouw Fiers sprak er uitgebreid over. Gemeentes zijn verantwoordelijk voor de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de Participatiewet. Dat zijn wettelijke taken die zijn neergelegd bij de gemeentes. Juist in deze tijd zijn dat heel belangrijke taken, maar in dit sociale domein vallen de zwaarste financiële klappen voor de gemeenten. Bijna een op de vijf gemeentelijke bezuinigingen raakt dit domein. Wat betekent dat voor mensen die wonen in de gemeenten? Minder dagbesteding. Minder begeleiding. Minder geld voor woningaanpassingen. Minder thuiszorg voor ouderen.
Ook jeugdzorg kampt met grote tekorten. Dat tekort loopt in 2028 op tot maar liefst 3,2 miljard euro. Preventie wordt afgebouwd, terwijl we juist zien dat de wachtlijsten groeien en kinderen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Ik vond het opvallend dat Stephanie Onclin, VVD-wethouder in Zaanstad, zei: ik lig er inmiddels gewoon wakker van. We hebben het dus over een VVD-wethouder die namens heel veel wethouders in het land spreekt als ze zegt: wij moeten veel investeren in de preventiekant en in persoonlijke aandacht, juist als we het hebben over jeugdzorg. Ze is het dus ook helemaal niet eens met deze bezuiniging. Dat is echt een hartenkreet vanuit de praktijk als wethouder.
Kortom, het kabinet geeft gemeenten wel taken, maar niet de bijbehorende middelen. De VNG roept er daarom terecht toe op om het rapport van de commissie-Van Ark van kaft tot kaft over te nemen; dat vond ik een mooie beeldspraak. Daar zijn wij het als fractie van D66 mee eens. Er ligt een heel goed rapport; ook collega's spraken daarover. Naar ons idee moeten we dat inderdaad overnemen. Wat we namelijk echt niet willen is dat overheden tegen elkaar gaan procederen. Dat zou wel een zwaar dieptepunt zijn, als we blijken te leven in een land waarin gemeentes, de VNG, gaan procederen tegen het beleid van het Rijk. We horen als overheden schouder aan schouder en aan de publieke kant te staan om de problemen van de gewone mensen op te lossen; we horen er voor hen te zijn.
Dan kom ik op het tweede domein, het fysieke domein. Vaak wordt vergeten dat ook daar grote opgaves liggen voor gemeentes. Denk aan de 900.000 extra woningen, maar het gaat niet om huizen alleen. Gemeentes zijn bijvoorbeeld ook verantwoordelijk voor de nieuwbouw van scholen. Hierin dreigt een achterstand, waardoor kinderen langer gehuisvest worden in een ongezonde school, met een ongezond binnenklimaat. Gemeentes moeten het maar fiksen dat niet alleen de nieuwbouw van woningen, maar ook die van scholen voor kinderen tot stand komt.
Een ander voorbeeld is de realisatie van het onderhoud van wegen. Veel mensen weten niet dat meer dan de helft van de hele infrastructuur en mobiliteit gemeentelijke wegen betreft. Het zijn gemeentelijke wegen, bruggen, viaducten en rotondes en die moeten zij dus onderhouden. Dan heb ik het niet alleen over bovengronds, maar ook over ondergronds, want het hele rioleringsstelsel is ook een taak van de gemeente. We zien dat dat onder druk komt te staan.
Ook sportvelden, speeltuinen en zelfs dorpshuizen verdwijnen steeds vaker uit de gemeentebegroting, terwijl deze week — de minister weet dat ook, want als minister ben je ook nog actief — de Week van het Dorpshuis is. En juist deze week dreigen dorpshuizen te verdwijnen, bijvoorbeeld in de gemeente Rheden. Hetzelfde geldt voor zwembaden. De gemeente Gulpen-Wittem sloot onlangs haar allerlaatste openbare zwembad. Wordt zwemmen iets voor de elite, met een zwembad in je eigen tuin? Dat vraag ik me dan af. Als je toch het laatste zwembad daar sluit, terwijl — daar hadden we het hier vorige week over — de helft van de kinderen in Nederland overgewicht of obesitas heeft of dreigt te krijgen ... Ik vind dat we ook vanuit de Eerste Kamer zaken in samenhang moeten bezien. Hoe kun je nou het laatste zwembad in Gulpen-Wittem in Zuid-Limburg sluiten, terwijl de helft van de kinderen daar overgewicht heeft? Die druk op dat fysieke domein laat zich dus voelen in de levens van mensen, van ouderen en kinderen.
Maar het raakt ook aan veiligheid. Want als je sporthallen, dorpshuizen en zwembaden sluit, raak je het sociale weefsel in dorpen en steden kwijt. Mevrouw Van Toorenburg, mevrouw Fiers en de heer Van der Goot van OPNL spraken daar heel mooi over. Dat leidt tot een toename van jeugdcriminaliteit, dakloosheid en huiselijk geweld. Je komt dus eigenlijk terecht in een sfeer waarin je helemaal niet terecht wilt komen. Minder boa's op straat. Je creëert een soort kettingreactie, waardoor de sociale binding minder wordt, er meer overlast ontstaat en de gemeenschap kwetsbaarder wordt.
De heer Dessing i (FVD):
Ik hoorde D66 een heel mooi pleidooi houden over sociaal weefsel, contact tussen de burgers en de overheid, vertrouwen in de overheid. In dat kader ben ik benieuwd hoe mevrouw Moonen van D66 aankijkt tegen het feit dat gemeentes juist door de taakverzwaring nu gedwongen worden tot schaalvergroting en fusie. Is dat niet juist iets wat we niet zouden moeten willen met elkaar? Hoe ziet zij de oplossing voor dat probleem? Hoe kunnen we de sociale cohesie ook in de kleine gemeenten, die volgens haar waarde hebben, behouden? Leggen we die gemeentes, vraag ik nogmaals, niet te veel taken op?
Mevrouw Moonen (D66):
Ik denk dat het gaat om de balans tussen taken en financiën. Er zijn ook een aantal hoogleraren die er veel onderzoek naar hebben gedaan. Die zeiden eigenlijk: we hebben inderdaad veel taken overgeheveld naar de gemeentes. Dat ben ik met de spreker eens. Maar het gaat erom dat er toen die taken zijn overgeheveld, te veel bezuinigd is. Er is te veel een financiële taakstelling meegegeven. Dat is inderdaad iets wat in de loop der jaren is gebeurd en je zou kunnen zeggen dat de totale rek er nu uit is. Ik ben er dus wel voor om die taken dicht bij de mensen, dus bij de gemeentes, te leggen. Maar je moet ze vervolgens wel de middelen geven om die taken ook keurig uit te kunnen voeren — dat staat in de Gemeentewet ook keurig omschreven — en daar knelt het dus nu. De rek is eruit.
De heer Dessing (FVD):
Dan toch nog even heel kort. Ik begrijp dat pleidooi, maar als ik mevrouw Moonen goed begrijp, zijn daarvoor dus veel financiële middelen nodig. Maar die financiële middelen komen uit algemene middelen, die uiteindelijk weer door de burger betaald moeten worden middels hogere belastingen. Is dat niet iets wat we eigenlijk niet zouden moeten willen met elkaar? Zouden we daar niet toch op een andere manier naar moeten kijken? We hebben het over een balans tussen taken en geld, maar alleen geld gaat dit niet oplossen. De burgers hebben het namelijk al zo moeilijk en de lastenverzwaring die nodig is om het Gemeentefonds aan te vullen, komt daar vandaan. Dat zouden we toch niet moeten willen met elkaar?
Mevrouw Moonen (D66):
Ik denk dat die decentralisatieakkoorden in het verleden heel doordacht gesloten zijn, maar dat er nu gewoon een gebrek is aan voldoende financiële middelen om die taken goed uit te voeren. Dat gaf ik net ook aan. Daardoor komt ook de jeugdzorg in de knel. Daardoor komen dorpshuizen, bibliotheken en zwembaden in de knel. Dat heeft toch te maken met een jarenlang tekort aan financiële middelen, waardoor ook de rek eruit is. Sommige gemeentes hebben namelijk nog reserves, maar bij heel veel gemeentes zijn de reserves eigenlijk ook op.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik heb verder niet veel aan dit antwoord toe te voegen, voorzitter.
De voorzitter:
Wat zegt u?
Mevrouw Moonen (D66):
Dit was eigenlijk het antwoord op de vraag van de collega.
De voorzitter:
Ik wou eigenlijk het woord geven aan de heer Lievense, maar misschien wil u nog een laatste bijzin uitspreken, meneer Dessing?
De heer Dessing (FVD):
Met alle respect, dit was geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg namelijk: dat geld moet ergens vandaan komen, dus we kunnen die lastenverzwaring toch niet bij diezelfde burger neerleggen? Daar ging mijn vraag over.
Mevrouw Moonen (D66):
Daar ga ik zo nog op terugkomen. Dat is correct. Het is zeker niet de bedoeling dat gemeentes bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting fors verhogen, maar daar worden ze nu min of meer toe gedwongen. Die stijgt met gemiddeld 9%. Die verschilt ook heel erg per gemeente. Dat is ongewenst, maar gemeentes hebben zo weinig middelen en mogelijkheden meer dat ze genoodzaakt zijn om bijvoorbeeld de ozb heel erg te verhogen. Dat is een ongewenst effect.
De heer Lievense i (BBB):
Dit is een beetje hetzelfde als wat ik net hoorde bij mijn collega's van Partij van de Arbeid-GroenLinks en het CDA. Nu geldt dat ook voor D66. Ik kan me geheel vinden in het betoog dat gehouden wordt. Ik zal daar straks in mijn eigen termijn ook nog op ingaan. Maar we doen nu net alsof dit gisteren bij mevrouw Moonen bekend is geworden. Ik wil daar toch een reflectie op van mevrouw Moonen. Het is een opeenstapeling van bezuinigingen waar we de afgelopen jaren met elkaar allemaal bovenop hebben zitten kijken. Die werden doorgevoerd op het Gemeentefonds, met nu als knap op de vuurpijl die 2,4 miljard in het Gemeentefonds. Daar staan we nu met z'n allen voor. Het is niet van gisteren, het is van de afgelopen jaren. We hebben er allemaal bij gezeten, dus we kunnen nu met elkaar mooie woorden gaan spreken over hoe erg het allemaal wel niet is, maar daar wil ik toch graag een reflectie op.
Mevrouw Moonen (D66):
Wat de heer Lievense zegt, is natuurlijk waar. Dit is opgebouwd in meerdere jaren. Het is zelfs zo dat bij de eerste decentralisatieakkoorden al een financiële taakstelling zat. Heel vaak was die taakstelling al van dien aard dat het Rijk dacht: het gaat naar de gemeentes, dus we halen er gelijk 10% of 15% af. Daar is het al begonnen. Alleen, we zien nu wel dat door de cumulatie van al die maatregelen — dit is misschien al wel tien of vijftien jaar aan de gang — de rek eruit is. Vandaar dat het nu zo veel aandacht krijgt. Als klap op de vuurpijl hebben we natuurlijk de extra 2,3 miljard in 2026. Ik geef ook aan in mijn betoog dat die rek er niet meer is.
De voorzitter:
En andermaal de heer Lievense.
De heer Lievense (BBB):
Even als laatste reactie hierop. Ik ben heel blij dat mevrouw Moonen dit ook gewoon even aangeeft vanuit haar visie. Er wordt nu gesteld dat de rek eruit is. Ik durf echt wel te stellen dat de rek er nooit in gezeten heeft voor gemeenten en dat we onze ogen hier in Den Haag, onder onze Haagse stolp, iets te veel gesloten hebben gehouden voor allerlei kortingen die ze maar moesten doorvoeren. Ik hoorde de heer Dessing dat ook al een aantal keren zeggen. De rek is er nooit geweest.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik zou die stelling hier niet willen innemen. Soms kan je heel creatief worden als je minder geld hebt. Ook niet alles is met geld oplosbaar en maakbaar, dus er zijn misschien juist deels bij gebrek aan geld ook heel veel andere en goede initiatieven ontstaan. Ik vind de stelling dat het altijd te weinig is geweest dus niet goed. Die vind ik te kort door de bocht. Maar de rek is er voor nu in ieder geval uit. Dat geldt zeker voor 2026 en de volgende jaren.
De voorzitter:
Pakt u uw verhaal weer op.
Mevrouw Moonen (D66):
Graag. Ik kom nu op het punt over autonomie en rechtmatigheid en op de belangrijkste taken van de Eerste Kamer. Wij moeten toetsen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dat is onze kerntaak. De situatie waarin veel gemeenten terecht dreigen te komen, roept de fundamentele vraag op over de uitvoerbaarheid van beleid. Hoe rechtvaardig is het om gemeenten wettelijk tot het uitvoeren van taken te verplichten als we tegelijkertijd niet de middelen geven om dat op een fatsoenlijke manier te doen? Gemeenten zijn wettelijk verplicht om een sluitende begroting te presenteren, maar ze worden nu structureel met miljarden gekort. Ze hebben heel weinig mogelijkheden om dat op te vangen. Ik noemde net al de onroerendezaakbelasting. Het is ongewenst als je wat dat betreft hele grote verschillen krijgt tussen de gemeenten — meneer Van der Goot en anderen spraken daar ook al over — maar meer keuzes zijn er niet voor de gemeente.
Gemeenten raken daarmee een stuk van hun zelfstandigheid kwijt. Ze veranderen steeds meer in uitvoeringsloketten van het Rijk, terwijl het democratisch gekozen gemeenteraden zijn, die — daar sprak ook mevrouw Van Toorenburg ook over — verantwoordelijk zijn voor het maken van hun eigen lokale beleid. Maar hierdoor is die ruimte eigenlijk weg. Zonder deze ruimte en autonomie kun je ook niet goed verantwoordelijkheid nemen. Zonder verantwoordelijkheid, raak je ook het vertrouwen van burgers in gemeenten kwijt. Dat roept de vraag op: hoeveel speelruimte mag de nationale overheid gemeenten eigenlijk ontnemen? De heer Elzinga is daar duidelijk over: in 2026 wordt de ruimte die de overheid mag nemen ten opzichte van gemeenten echt fundamenteel overschreden. We zijn dus op een heel belangrijk kruispunt gekomen. Mevrouw Fiers sprak daar al over en heeft daar ook moties over voorbereid.
Dan kom ik op het volgende punt. De financiële autonomie van gemeenten ligt vast in artikel 124 van onze Grondwet en artikel 108 van onze Gemeentewet. In artikel 108 staat letterlijk dat lokale overheden bij medebewind wettelijk volledig moeten worden gecompenseerd. Dat staat gewoon in de wet. De minister dient die wettelijke afspraak eigenlijk na te komen. Daarover gaat ook mijn volgende vraag. Kan de minister garanderen dat zij de lokale overheden in 2026 gaat compenseren, zoals is vastgelegd in de Gemeentewet? Het lijkt mij dat een regering de wet dient uit te voeren.
Voorzitter. Volgend jaar zijn ook nog de gemeenteraadsverkiezingen. Die zijn heel belangrijk, ook voor de lokale democratie. Daarover heb ik ook een vraag aan de minister. Hoe denkt de minister gemeenten te kunnen helpen om deze verkiezingen in alle Nederlandse gemeenten tot een succes te maken?
Voorzitter. Naar ons idee is het dus tijd voor een koerswijziging. We hebben een structuurverandering nodig. Gemeenten moeten weer kunnen doen waarvoor ze in het leven zijn geroepen: dicht bij de mensen staan, keuzes kunnen maken in het belang van hun inwoners en investeren in wat werkt, zodat mensen vertrouwen houden in de overheid. Ik zou ook graag van de minister horen hoe zij dat vertrouwen denkt terug te winnen en wat daar voor financiën of structuurwijzigingen voor nodig zijn.
Ik zie uit naar de beantwoording van onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik stond op het punt om te zeggen dat u, zoals dat bij Feyenoord heet, in de blessuretijd zat. Maar het is prima dat u dat zelf doorhad. Dan is nu het woord aan de heer Van Rooijen, 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Welkom weer aan de minister, die we hier vanochtend ook al hadden zitten. Het rommelt in gemeenteland. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG, bereidt juridische stappen voor tegen het Rijk om meer geld te krijgen voor de jeugdzorg. Ruim 200 wethouders waren twee weken geleden in Den Haag om hun boosheid, verbijstering en hun teleurstelling over de bezuinigingen van het kabinet voor het voetlicht te brengen. Het verhaal is bekend. Sinds Rutte II zijn er meerdere intensieve overheidstaken verplaatst van het Rijk naar gemeenten. Denk aan de jeugdzorg, maar ook aan de Wmo, waarvan de Rekenkamer destijds zei: voer 'm nog niet in, wacht nog een tijd en zorg ook voor het geld dat ervoor nodig is.
Dat waren beleidsexercities die werden ingegeven door een grote bezuinigingsopdracht, waardoor de overdracht van taken gepaard ging met flinke kortingen op de budgetten. Nieuwe taken met minder geld. Met teksten als "het beleid dichter bij de mensen brengen" werd dat aan de burgers verkocht als een verbetering. De ronkende verkooptekst van destijds staan nog steeds op rijksoverheid.nl: "Minder regeldruk voor inwoners. De regels moeten zo eenvoudig mogelijk zijn. Inwoners met ingewikkelde problemen kunnen terecht op één aanspreekpunt. De geldstromen aan gemeenten worden eenvoudiger ingericht." Maar daar geloven heel veel burgemeesters en wethouders eigenlijk helemaal niets meer van. De taken en verplichtingen van gemeenten rezen de pan uit, terwijl de verlaagde budgetten ook structureel achterbleven bij de ambities. De afgelopen jaren, met de oploop van het nominale bruto nationaal product en de economische groei, was het allemaal nog net te bolwerken, maar nu er een nieuwe grote korting voor 2026 aanstaande is van om en nabij 2,5 miljard, spreken ze in gemeenteland van een aanstaand ravijnjaar, worden er juridische stappen voorbereid tegen het Rijk en komen de wethouders massaal naar Den Haag om te protesteren.
50PLUS vraagt zich af of wij de decentralisaties van de domeinen, de Wmo, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Participatiewet, kunnen bestempelen als een succes of niet. Ik weet niet of er na 2020 nog een grote evaluatie van decentralisaties in het sociale en zorgdomein is geweest, maar het bepalen van succes op macroniveau kan wat 50PLUS betreft grotendeels worden bepaald aan de hand van de ontwikkeling van arbeidsproductiviteitefficiency in de gedecentraliseerde domeinen. Mijn fractie wil dan ook weten of er cijfers beschikbaar zijn over de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in de gedecentraliseerde domeinen sinds de decentralisatie. Zo nee, waarom niet? Zo ja, mag ik die dan van de minister ontvangen?
In de evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2020 komen de woorden "doelmatigheid" en "arbeidsproductiviteit" niet één keer voor, terwijl dat bij de inzet van de hervorming juist nog de toverwoorden waren. Is dat misschien omdat er op die punten helemaal niets wezenlijks is waargemaakt? Er is geen toename van de doelmatigheid en de arbeidsproductiviteit in de gedecentraliseerde sectoren. Als dat zo is, dan is een van de belangrijkste doelen van de hervorming, misschien wel de belangrijkste, toch faliekant mislukt. De oorspronkelijke kortingen op de budgetten, weliswaar niet van deze minister, maar van de kabinetten Rutte II en III, worden toch gelegitimeerd door potentiële verbeteringen in productiviteit, doelmatigheid en het dichter bij de mensen brengen van het sociale beleid.
De beleidsevaluatie uit 2020, Sociaal domein op koers, uitgevoerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau, beschrijft de decentralisaties als een work in progress. 50PLUS kan zich na het herlezen van deze evaluatie niet aan de indruk onttrekken dat wij een onafhankelijke evaluatie zouden moeten verrichten, waarbij in de opdrachtverlening duidelijk wordt gemaakt dat de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit en doelmatigheid in de gedecentraliseerde domeinen grondig moet worden onderzocht. Wil de minister een dergelijk onderzoek ook laten doen? Zo nee, waarom niet?
Mijn fractie ziet niet dat we op het punt van productiviteit veel vooruitgang hebben geboekt, dat het aantal functionarissen dat betrokken kan zijn bij een zaak in het sociale domein echt fors is gereduceerd. Ik hoef het drama rond het Vlaardingse meisje maar te noemen. Maar wij laten ons graag informeren door de minister. Wel hebben wij de overtuiging dat arbeidsproductiviteit een doorslaggevende factor moet zijn om hervormingen te beoordelen. In de gedecentraliseerde sectoren moet de productiviteit omhoog om de hervorming te legitimeren. Is de minister dit met ons eens? Zo nee, waarom niet? De technische kant van deze vraag is natuurlijk ook of de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit in sectoren zoals de jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning überhaupt wel goed meetbaar is. Zijn deze cijfers beschikbaar of beschikbaar te maken? Indien nee, is de minister dan bereid om de vraag ook te laten beantwoorden door experts op het gebied van arbeidsproductiviteit? 50PLUS heeft veel respect voor deze minister, maar dit oordeel moet wat ons betreft echt een keer gegeven worden door mensen van buiten de politiek en de ambtenarij. Is de minister dat met ons eens?
Voorzitter. Laat het duidelijk zijn dat 50PLUS deze inzet niet koestert omdat wij de decentralisaties willen terugdraaien of omdat wij met meer doelmatigheid willen bezuinigen op deze dossiers, integendeel. Elke winst die we kunnen boeken door een betere inrichting van de processen en procedures moet en kan zich vertalen naar meer beschikbare capaciteit en een hogere klanttevredenheid.
Tot slot. 50PLUS is op dit punt altijd vol lof geweest over de benchmark van Aedes. Met dit instrument worden alle woningcorporaties vergeleken op tal van indicatoren, waaronder ook overhead- en managementkosten. Voor corporaties is het bij wijze van spreken een sport geworden om niet onderaan de benchmark te bungelen. Het is geen race naar de bodem, maar een instrument om gezonde concurrentie op het terrein van kosten te bewerkstelligen. Deelt de minister de houding van 50PLUS ten aanzien van de benchmark van Aedes? Bestaat er voor gemeenten vanuit het Rijk, of beter nog: vanuit de VNG, ook een op de kostenstructuur gerichte benchmarkrapportage? Zo nee, acht de minister het daar dan tijd voor?
Ik wacht de antwoorden van de minister met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan geef ik nu het woord aan de heer Janssen van de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ook de provincies gaan mij als voormalig gedeputeerde en voormalig lid van het IPO-bestuur na aan het hart, maar daar gaat het vandaag niet over. Vandaag hebben we het over de gemeenten, het Gemeentefonds en de begroting daarvan. Ik had mijn bijdrage kunnen vullen met passages uit alle brieven en mails die ik uit gemeenteland heb ontvangen over de onzekerheid die dit kabinet laat bestaan over de financiering van de gemeenten in de toekomst en de gevolgen daarvan. Ik heb ze ontvangen van gemeenten, wethouders, raadsleden, het actiecomité Raden in Verzet — ze zijn vandaag op de tribune aanwezig — organisaties en inwoners. Ik had alle maatregelen kunnen opsommen die nu al worden genomen, anticiperend op de kortingen die in de nabije toekomst gaan komen. En ik had de gevolgen kunnen opsommen die dit heeft voor de taken die gemeenten uitvoeren.
Maar ik zou hopen dat de minister ook kennis heeft genomen van die brieven en de zorgen die daarin worden geuit. En dat de minister op de hoogte is van de pijnlijke bezuinigingen die gemeenten nu al moeten doorvoeren, omdat zekerheid over de financiën volgende jaren uitblijft, en over wat dit voor inwoners betekent. Eerlijk gezegd twijfel ik daaraan. Ik vroeg dit namelijk ook bij de schriftelijke vragen. Weet de minister wat haar bezuinigingen voor gemeenten en hun inwoners betekenen? Het antwoord was veelzeggend, maar eigenlijk ook bedroevend. Het is een lang citaat, maar het is wel de kern. Dit is het citaat: "Het is vanwege beleids- en bestedingsvrijheid bij gemeenten niet mogelijk om te beoordelen of het huidige takenpakket adequaat is gefinancierd. De mate van autonomie van gemeenten verschilt namelijk per taak en gemeenten hebben over de besteding van middelen uit het Gemeentefonds geen verantwoordingsplicht richting het Rijk. Gemeenten zijn immers zelfstandige bestuurslagen met een eigen autonomie en eigenheid op basis waarvan zij zelfstandig tot besluiten komen en de middelen uit het Gemeentefonds zijn bestedingsvrij. Tussen gemeenten is er een grote diversiteit, gezien de vrijheid die zij hebben bij de invulling van hun taken, inclusief hoe ze de reikwijdte van de taak invullen. Zoals hierboven aangegeven moet de wijze van bekostiging aansluiten bij de ruimte die gemeenten hebben om beleidskeuzes te maken." Kort samengevat zegt de minister: "Ik heb geen idee wat de bezuinigingen voor gemeenten en hun inwoners gaan betekenen." En dat is precies waarom we hier vandaag staan en deze begroting behandelen.
Dit debat gaat niet over geld als doel, maar over geld als middel. Dit debat gaat over hoe gemeenten in staat moeten zijn om het mensen mogelijk te maken in een veilige en gezonde leefomgeving te leven, hun kinderen daarin op te laten groeien, te zorgen dat er gemeenschapszin is, en dat er hulp is voor degenen die dat nodig hebben. In de ouderenzorg is tegenwoordig het motto dat mensen het leven moeten kunnen leiden dat hun lief is, maar eigenlijk zou dat motto voor iedereen moeten gelden: oud of jong, arm of rijk, ongeacht je afkomst. Het leven leiden dat je lief is. Daarvoor moeten gemeenten over de middelen kunnen beschikken die het hen mogelijk maken de randvoorwaarden daarvoor in te vullen. Dat kunnen zij niet alleen. Zij zijn daarvoor afhankelijk van het Rijk als belangrijke financier. Daarom mogen gemeenten van het Rijk verwachten dat er sprake is van consistent beleid om gemeenten hun taken naar behoren uit te kunnen laten voeren, in het bijzonder van de minister van Binnenlandse Zaken als hoeder van het openbaar bestuur. Deelt de minister de mening van de SP dat zij een bijzondere verantwoordelijkheid en taak heeft, en een zorgplicht om goed openbaar bestuur mogelijk te maken? We zien het keer op keer misgaan, en we zien keer op keer dat de consistentie aan de kant van het Rijk ontbreekt. Erkent de minister dat dit een oorzaak is van de voortdurende onrust in de relatie tussen het Rijk en de gemeenten? Bij iedere nieuwe regering is het weer afwachten wat zij bedacht hebben voor hun relatie met de medeoverheden en wat dat betekent voor de financiën. Hoe meer verkiezingen voor een nieuwe Tweede Kamer en nieuwe regeringen, hoe meer onzekerheid en inconsistentie. Het is niet alleen "nieuwe ronde, nieuwe kansen", maar bovenal: "nieuwe ronde, nieuwe bedreigingen". Hoe moet je als gemeente langjarig beleid maken als je steeds weer geconfronteerd wordt met wijzigend beleid? Als je steeds weer nieuwe taken op je af ziet komen, waarvan de uitvoering meer kost dan dat je ervoor krijgt? Graag een reactie van de minister hierop.
Voorzitter. Ik wil hierbij ook opmerken dat de gemeenten en de VNG zelf ook standvastiger en realistischer zouden kunnen zijn. "Nee" is ook een antwoord als het Rijk weer aanklopt met een plan om een bezuiniging uit te voeren door een taak door een andere overheid te laten doen voor minder geld. De jeugdzorg is daar een voorbeeld van. Gemeenten hadden ook "nee" kunnen zeggen tegen de bezuiniging die kwam bij de overgang van de jeugdzorg in 2015. Als gedeputeerde had ik tot aan de overgang in 2015 jeugdzorg ook in mijn portefeuille. Dat was de mooiste portefeuille ooit, kan ik wel zeggen. We hebben als provincie de gemeenten voorgerekend hoeveel ze tekort zouden komen als ze akkoord zouden gaan met het uitvoeren van de jeugdzorgtaken voor het geld dat de rijksoverheid daarvoor ter beschikking stelde, met aftrek van de efficiencykorting. Het overhevelen van de taak door het Rijk naar andere overheden, waarbij een efficiencywinst al bij voorbaat wordt ingeboekt als baten aan de kant van het Rijk, is vragen om problemen. Die ellende zien we nu voortduren in de jeugdzorg. Het kan niet zoals het nu gaat. Erkent de minister dat die bezuiniging bij de overgang van de jeugdzorg naar de gemeenten toch geen verstandige keuze was? Nog belangrijker: wat gaat de minister doen om de voortdurende problemen tot een oplossing te brengen? Gaat de minister ervoor zorgen dat de financiële aanbevelingen van de deskundige commissie-Van Ark worden overgenomen en zonder verdere vertraging worden uitgevoerd? Graag een reactie van de minister hierop.
Voorzitter. De minister stevent af op een knalharde confrontatie met de gemeenten, volgende week maandag. Mevrouw Van Toorenburg had het over 24 april, maar mijn laatste bericht is nog steeds dat het 14 april is. Dat is dan een misverstand. Terecht zeggen de gemeenten dat gesloten akkoorden niet langer uitvoerbaar zijn als er geen oplossing komt voor de problemen. Is dat waar de minister het op aan wil laten komen? Heeft de minister volgende week al duidelijkheid over wat er in de Voorjaarsnota financieel mogelijk wordt gemaakt om deze problemen bij gemeenten op te lossen? Of zit de minister volgende week in dat overhedenoverleg met lege handen aan tafel? De gesprekken over de Voorjaarsnota beginnen deze week pas. Daarom vraag ik de minister of zij enig mandaat heeft om volgende week in het overhedenoverleg afspraken te maken en toezeggingen te doen aan de gemeenten. Ik geef de minister ter overweging maar mee dat de stemming over deze begroting een dag na het overhedenoverleg gepland is. Graag een reactie van de minister op dit punt: wat heeft zij volgende week te bieden? Heeft zij überhaupt iets te bieden? Ik vraag niet om de details. Zit zij met lege handen of niet? In Amerika zouden ze tegenwoordig zeggen: you don't have the cards. Maar dat is de vraag: hoe zit het nu bij deze minister?
Voorzitter. Uit de schriftelijke beantwoording van de door de SP gestelde vragen blijkt ook dat een bezuiniging op een gemeente vooraf inboeken bij het Rijk nog steeds als efficiencywinst aan de gemeente wordt verkocht. Ik heb in mijn eerdere betoog deze schijnbeweging al besproken waar het ging over de jeugdzorg en hoe het daarbij misging. Eigenlijk geeft de minister in haar antwoord op de schriftelijke vraag van de SP bij de voorbereiding op dit debat gewoon toe dat die efficiencywinst een verkooppraatje is.
Ik heb nog een citaat. "In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken om specifieke uitkeringen over te hevelen naar het Gemeente- en Provinciefonds en daarbij een budgetkorting van 10% te hanteren. Een deel van deze ombuiging kan worden ingevuld doordat de overheveling van specifieke uitkeringen leidt tot de ontschotting van middelen bij medeoverheden. Het worden dan eigen middelen van de desbetreffende medeoverheid. Gemeenten en provincies kunnen daarmee integraal kijken naar de besteding van middelen en als gevolg hiervan doelmatigheidswinst halen. Met deze maatregel wordt de autonomie van decentrale overheden op het financiële vlak vergroot. De mate waarin de vrije inzetbaarheid van financiële middelen bijdraagt aan de vergroting van de doelmatigheid zal van specifieke uitkering tot specifieke uitkering verschillen en valt vooraf niet in te schatten."
Voorzitter. Van de 10% budgetkorting is dus vooraf niet in te schatten of die in enige mate door doelmatigheid kan worden gedekt. Die "valt vooraf niet in te schatten". Erkent de minister daarmee dat het hier gewoon om een budgetkorting van 10% gaat en dat die doorwerkt in de financiële huishouding van gemeenten, en dus van inwoners, omdat de minister geen idee heeft of die doelmatigheidswinst eigenlijk wel te realiseren is? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De minister van Binnenlandse Zaken stevent af op een clash met de gemeenten. De inwoners zijn straks de dupe, omdat hun leven en hun leefomgeving gaan worden aangetast door de onzekerheid over de gemeentefinanciën. De anticiperende werking van die onzekerheid zien we nu al overal in gemeenten de kop op steken. Ik moet ook vaststellen dat de minister zelf aangeeft geen idee te hebben wat de gevolgen zijn van deze bezuinigingen. Het zijn bezuinigingen zonder dat je weet wat de gevolgen zijn. De SP vindt dat niet alleen zorgelijk, maar bovenal ongewenst, temeer omdat we er nu al op vooruitlopen dat in 2026 volop bezuinigd wordt door gemeenten en voorzieningen worden afgebroken die niet snel weer hersteld kunnen worden. De SP roept de minister dan ook op om vandaag aan die onduidelijkheid een einde te maken en de nu al gaande zijnde verdere afbraak van voorzieningen te voorkomen.
Voorzitter. Ik kijk uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Het is niet te geloven. Het is precies on the dot van wat u aan tijd had aangevraagd. Dan nu graag het woord aan de heer Van Hattem van de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Vooraf merk ik op dat ik zelf ook gemeenteraadslid ben in het mooie 's-Hertogenbosch. Ik volg deze discussie dan ook met extra belangstelling.
Voorzitter. Uit het hoofdlijnenakkoord volgt dat de specifieke uitkeringen worden beperkt en worden overgeheveld naar het Gemeente- en Provinciefonds, omdat specifieke uitkeringen de lokale autonomie beperken. Het is een prima zaak om de lokale autonomie meer ruimte te geven. De minister noemt als voordelen van deze omzetting voor gemeenten verder minder verantwoordingslasten, lagere controllerlasten en ontschotting van middelen. De budgetkorting van 10% op de specifieke uitkeringen is daarbij zeker niet onoverkomelijk voor de meeste gemeenten. Zo is de uitkering uit het Gemeentefonds voor het zogenaamde "ravijnjaar" 2026 nu wel iets lager geraamd, maar per saldo is deze uitkering nog altijd hoger dan vóór 2023. De uitkering per inwoner per jaar is sinds 2014 zelfs meer dan verdubbeld. Gemeenten halen ondertussen ook steeds hogere opbrengsten uit lokale belastingen en heffingen, zoals de ozb, de parkeerbelasting, precarioheffingen, afvalstoffenheffing en leges. Of deze gemeentelijke inkomsten nou vanuit het Rijk komen of vanuit de lokale lasten geïnd worden, het is toch allemaal geld dat door onze burgers en bedrijven moet worden opgebracht.
Als we kijken naar de tabel met de decentralisatie-uitkeringen uit de memorie van toelichting, dan zien we dat er bovendien genoeg activiteiten zijn op te noemen waar geen decentralisatie-uitkering tegenover zou hoeven staan, zoals bed-bad-brood, het lhbti-beleid voor regenboogsteden en het slavernijverleden. Genoeg te snijden dus in zulke taken waar tot nu toe knaken tegenover stonden. Desondanks kan het voor sommige gemeenten, zoals kleinere of financieel zwakkere gemeenten, misschien toch gaan knellen. Kan de minister aangeven welke ruimte zij ziet om in de nadere uitvoering toch nog aan knoppen te draaien, om te zorgen dat in die gemeenten essentiële zaken als jeugdzorg, Wmo-ondersteuning en openbare orde en veiligheid in voldoende mate geleverd kunnen worden, om te voorkomen dat zulke gemeenten zich gedwongen voelen om lokale heffingen te verhogen of zich genoodzaakt voelen om tot herindeling over te gaan?
Verder kan het zinvol zijn te bezien of beleid op een betere of efficiëntere manier vormgegeven kan worden. De tabel in bijlage 3 van de memorie van toelichting noemt bijvoorbeeld "versterking dienstverlening gemeenten personen met verward gedrag". Dan gaat het met name om kwetsbare mensen met psychische problemen of ouderen die dementeren, die een betere ondersteuning kunnen krijgen. Eerder vandaag is er een motie aangenomen, ingediend door mevrouw Moonen van D66, die hierop ziet. Dat lijkt me een heel verstandige zet. Dat zorgt nu voor een grote werkdruk bij met name de politie.
Vorige week maakte de GGD Zuidoost-Brabant bekend op dit onderwerp meer regie te willen pakken. Daarom introduceerde ze een meldpunt en een team bijzondere zorg, als vangnetfunctie voor kwetsbare inwoners die zich op het snijvlak bevinden van zorg en veiligheid. Kan de minister aangeven of zij mogelijkheden ziet om dit beleid, zoals ingezet door de GGD Zuidoost-Brabant, voor personen met verward gedrag breed over het hele land door de GGD te laten oppakken, om zo ook de politie te ontlasten en betrokkenen passende hulp te kunnen bieden? Dat is overigens in lijn met de aangenomen motie.
Voorzitter. Ik kom even terug op het ravijnjaar en de bezuinigingen. Veel gemeenten kunnen ook eerst eens goed bij zichzelf kijken waaraan publiek geld gespendeerd wordt. Terwijl veel gemeenten nu weeklagen over het ravijnjaar, kiezen sommige gemeenten er zelf voor om bijvoorbeeld geld te blijven uitgeven aan opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Stop dus maar eens met die illegale opvang, in plaats van te klagen. Zelf zie ik als gemeenteraadslid te 's-Hertogenbosch hoe gemeenschapsgeld voor met name prestigeprojecten massaal over de balk verdwijnt: tientallen miljoenen voor een nieuw decadent designmuseum en vele miljoenen extra voor de exploitatie van het Theater aan de Parade, dat onlangs al voor ruim 80 miljoen euro verbouwd is. De gemeente financiert ook hulp voor onder andere Marokko, en de kostbare klimaatambities zijn verstrekkender dan de landelijke klimaatambities, doordat de gemeente al in 2045, dus al eerder dan landelijk, klimaatneutraal wil worden.
Ondernemers krijgen er ondertussen alleen maar meer lasten bij, onder andere door de zero-emissiezone, en voor burgers en bedrijven is de ozb flink verhoogd. Ook al zijn sommige van deze uitgaven als incidenteel te bestempelen, het geld voor bijvoorbeeld zo'n designmuseum kan evengoed worden ingezet voor andere keuzes.
De heer Janssen i (SP):
Voordat we hier de hele gemeentebegroting van de gemeente Den Bosch gaan behandelen, het volgende. Hoor ik de heer Van Hattem eigenlijk zeggen: Den Bosch moet niet zeuren, want ze kunnen het daar allemaal zelf oplossen, en dat geldt ook voor al die andere gemeenten?
De heer Van Hattem (PVV):
Ik wil hier zeker niet de hele gemeentebegroting behandelen. Ik heb Den Bosch alleen als voorbeeld genoemd van een gemeente, die ik toevallig zelf heel goed ken, waar geld over de balk gesmeten blijft worden voor allerlei prestigeprojecten van het D66-college. Dat wil ik eigenlijk als voorbeeld gebruiken. Veel mensen klagen nu over het ravijnjaar dat eraan komt, maar ze kunnen ook flink in eigen vlees snijden. Ik gaf al aan dat de uitkeringen uit het Gemeentefonds in de afgelopen jaren sterk gegroeid zijn. Die worden nu teruggebracht tot het niveau van voor 2023. Het is dus geen onoverkomelijk probleem. Ik zou gewoon willen zeggen: gemeenten, kijk eens waar er bij uzelf te snijden valt in uitgaven, om belastinggeld beter en efficiënter te spenderen.
De heer Janssen (SP):
Dan is het helder dat de heer Van Hattem hier namens de PVV zegt dat gemeenten niet moeten zeuren en het zelf maar moeten oplossen.
De heer Van Hattem (PVV):
Daar maak ik dan wel één nuancering bij. Sommige gemeenten moeten zeker niet zeuren. Maar met het oog op sommige gemeenten, zoals kleinere gemeenten en gemeenten die financieel wat zwakker staan, vraag ik de minister: kijk aan welke knoppen er nog gedraaid kan worden om die gemeenten een redelijke positie te geven. Er zijn echter genoeg gemeenten die het geld van de belastingbetalende burger keihard aan het verspillen zijn. Dan zeg ik: die gemeenten kunnen ook prioriteiten stellen. Het geld dat nu aan een duur theater of een designmuseum wordt uitgegeven, kan beter worden ingezet voor jeugdzorg, Wmo en andere zaken waar de burger echt iets aan heeft.
De heer Lievense i (BBB):
Ik heb ook nog een tijdje deel uitgemaakt van een gemeenteraad. Dat was gelukkig wel van een gemeente waar ik trots op ben, namelijk van het eiland en de gemeente Schouwen-Duiveland. In een gemeenteraad gebeuren er inderdaad ook weleens zaken waarmee je het zelf niet eens bent. Maar dat is lokale democratie. Daarvoor moet u weer toewerken naar de volgende verkiezingen, in 2026. Maar goed, dat even terzijde.
Ik hoorde de heer Van Hattem zeggen dat je ook breder moet kijken. Ik vind dit iets te zwart-wit bekeken vanuit de heer Van Hattem. Hij geeft heel keurig aan dat een aantal jaar geleden het bedrag per inwoner hoger is geworden. Dat klopt ook; dat is exorbitant hoger geworden. Maar dat komt ook door de decentralisaties, door de woede vanuit het Rijk die we wilden om te decentraliseren. Decentralisaties hoeven overigens niet slecht te zijn. Je staat dan dichter bij de burger. Het heeft wel een oorzaak dat die uitkering hoger is geworden. Al het geld dat nu extra is meegekomen, is over het algemeen gewoon geoormerkt in wetgeving en in decentralisatiestukken. Daarop wil ik even een reflectie van de heer Van Hattem. Het grootste gedeelte van dat geld kan helemaal niet uitgegeven worden aan zaken waarmee ik het soms niet eens ben, of waarmee u het niet eens bent, en anderen misschien wel. Ik denk dus dat de heer Van Hattem het probleem iets te klein ziet in vergelijking met hoe het echt is. Daarop zou ik graag een reflectie willen.
De voorzitter:
U wou het woord nemen, meneer Van Hattem, maar ik zag mevrouw Moonen ook bij de interruptiemicrofoon staan.
De heer Van Hattem (PVV):
Voorzitter, misschien is het handiger dat ik eerst even reageer op één interruptie in plaats van dat ik twee interrupties tegelijk behandel. Dat laatste vind ik niet zo heel handig.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen stond er zo imperatief, dat ik daar nauwelijks onderuit durfde te komen. Maar als u het goedvindt, gaat u dan vooral uw gang.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik wil even reageren op wat de heer Lievense zei. Hij komt overigens van het mooie Schouwen-Duiveland. Misschien maakt hij als zuinige Zeeuw — dit zeg ik met respect, want zuinig zijn op de financiën is namelijk altijd een goeie zaak — iets verstandigere keuzes dan men in het bourgondische Den Bosch doet, waar toch iets meer met het geld gesmeten wordt. Mijn reflectie op de interruptie is als volgt. Het punt dat ook in deze plannen zit, is dat er ontschotting plaatsvindt. Als geld voor bepaalde doelen niet mag worden uitgegeven of als dat speciaal geoormerkt moet worden, dan kan dat breder besteed worden. Ik denk dat dat probleem hiermee voor een deel kan worden ondervangen. Maar ik zeg er nogmaals bij dat ik graag van de minister hoor welke mogelijkheden er zijn om hier als gemeentes beter aan de knoppen te draaien. Als bepaalde zaken in de knel komen, dan kunnen ze op een efficiënte manier zeggen: wij kunnen hier schuiven zonder dat het Rijk straks gaat zeggen dat we ons op bepaalde punten moeten verantwoorden. Ik houd namelijk ook niet van onnodige bureaucratische eisen.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen, ik wou alleen even zeggen: het verlangen moet rijpen. Ik geef de heer Lievense dus nog even het woord.
De heer Lievense (BBB):
Sorry, maar ik heb nog even een vervolgvraag. Ik ben het ermee eens. We hebben het vooral over het SPUK-overzicht en het Gemeentefonds wat betreft al die maatregelen die we nu gaan nemen. Maar alleen die maatregelen zijn niet voldoende voor het overgrote deel van de taken van de gemeenten. Dan heb ik het echt over medebewindstaken, die wij hier, als Staten-Generaal, in wetgeving met elkaar hebben afgesproken. Daarvoor komt er gewoon te weinig geld. Het is dus een en-enverhaal. Het is geen keuzepalet, ben ik bang.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik kijk er toch iets anders naar. Gemeentes kunnen op sommige punten ook gewoon zelf beter prioriteiten stellen. Dan moet er misschien toch een keer op bepaalde zaken meer bezuinigd worden. Dan moet er misschien iets minder geld worden uitgegeven aan klimaatambities en zo. In heel veel gemeentebegrotingen valt gewoon nog heel fors te snijden.
Mevrouw Moonen i (D66):
De heer Van Hattem begon zo verstandig. Ik dank hem voor het feit dat de PVV de motie van D66 over personen met verward gedrag heeft gesteund. Daarmee begon hij zijn betoog. Maar daarna ging hij door over de gemeente Den Bosch. Hij noemde dat "een D66-college". U zit zelf in de raad, meneer Van Hattem, dus ik denk dat u heel goed weet hoe dat college van B en W is opgebouwd. Misschien kunt u aan de aanwezigen hier nog even melden wie er in het college van de gemeente Den Bosch zitten.
De heer Van Hattem (PVV):
Ik noem het "een D66-college", omdat D66 de grootste fractie in die gemeenteraad is. Dat is ook de leidende partij in dat college. Zij hebben destijds zelfs de heer Pechtold als landelijk boegbeeld ingevlogen om dat college te laten vormen bij het informatieproces; vandaar dat ik dat het stempel "D66-college" waardig vind. Daarom noem ik het zo. Maar inderdaad zitten ook de VVD, het CDA en als lokale partij Rosmalens Belang erin. GroenLinks-PvdA zit er ook nog in. Het is dus een breed college met heel veel partijen die op lokaal niveau toch een beetje in hetzelfde schuitje zitten.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen? Nee? Dan is het laatste woord aan u, meneer Van Hattem. Dat deed ik in mijn vorige beroep overigens wel vaker: mensen het laatste woord gunnen.
De heer Van Hattem (PVV):
Voorzitter. Mijn klok was daarnet doorgelopen, maar ik heb nog een heel klein blokje. Tot slot wilde ik nog iets zeggen over de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De VNG ontvangt zelf ook allerlei subsidies van BZK. Desondanks dreigde de VNG onlangs met rechtszaken vanwege de bezuinigingen. De VNG draait zelf ook grotendeels op gemeentelijke bijdragen. De kosten van dit bestuurdersbolwerk, met een begroting van zo'n slordige 140 miljoen euro, zijn ook niet gering, getuige alleen al hun dure glossy VNG Magazine, dat wekelijks bij heel bestuurlijk Nederland in de bus valt. Het zou voor gemeenten dan ook een goed idee zijn om eens op dit bestuurdersbolwerk te bezuinigen. In plaats daarvan betalen gemeenten dit jaar een contributieverhoging van 5,2% aan de VNG. Dus ik zou zeggen: zet ook eens het mes in die VNG-kliek.
Voorzitter. De PVV-fractie zal het wetsvoorstel over het Gemeentefonds 2025 van harte steunen. Tot zover in deze termijn.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem, dank u vriendelijk. Dan geef ik nu het woord aan de heer Lievense van de BBB.
De heer Lievense i (BBB):
Goed, voorzitter. Om te beginnen: zoals u weet ben ik negentien jaar lid geweest van de eilandsraad van de gemeente Schouwen-Duiveland, voordat ik gemeenteraadslid werd. De laatste zes jaar heb ik vanuit die functie onderdeel uitgemaakt van het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Momenteel ben ik parttime werkzaam als strategisch adviseur van de gemeente Noord-Beveland.
Voorzitter. Aandelen heb ik bij mijn afscheid van de VNG niet meegekregen, meneer Van Hattem, zoals u zult begrijpen uiteraard. Maar het leek me wel goed om aan het begin van mijn betoog mijn verleden met de lokale overheden, waar ik zo verschrikkelijk veel van hou, aan u mee te geven.
Voorzitter. In mijn maidenspeech heb ik speciaal een lans gebroken voor onze lokale overheden, de gemeenten. Het zijn de volksvertegenwoordigers, bestuurders, ambtenaren en al die vrijwilligers die daar in de frontlinie staan om inwoners, bedrijven en maatschappelijke instellingen verder te helpen. Denk bijvoorbeeld alleen al aan onze brandweervrijwilligers, die overigens via het Gemeentefonds gedeeltelijk worden gefinancierd.
De Nederlandse gemeenten spelen een cruciale rol in het dagelijks leven van miljoenen inwoners. Zij zorgen voor goed functionerende wegen, veilige wijken, toegankelijk onderwijs en adequate jeugdzorg. Deze taken voeren zij grotendeels uit met geld uit het Gemeentefonds, dat voor gemiddeld 70% van hun inkomsten verantwoordelijk is. De financiële relatie tussen het Rijk en de gemeenten is dan ook van essentieel belang voor de stabiliteit van lokale overheden en de uitvoerbaarheid daarvan.
Voorzitter. Mijn collega's voor mij gehoord hebbende, lijkt het soms wel alsof ik de afgelopen jaren in een andere film heb gezeten. Ik hoor alle goede bedoelingen van al mijn voorgangers — overigens uit de hele Kamer, want er komen er ook nog na mij — om met elkaar problemen te gaan oplossen. Maar deze problemen zijn niet van gisteren. Ik heb zes jaar lang samen met al die VNG-bestuurders, waarmee ik in het bestuur mocht zitten, op deuren staan bonken dat dat ravijnjaar eraan kwam en dat we met elkaar oplossingen moesten gaan zoeken. Ik weet zelfs dat er in het verleden ook al eens met een rechtszaak is gedreigd. Dat is dan toch weer weggeduwd. Tot op de dag van vandaag is er nog niks veranderd. Ik kan wat kritisch zijn — ik kijk even naar mijn vrouwelijke collega's ter rechterzijde — maar ik ben wel enorm blij dat we met elkaar in het afgelopen jaar opgetrokken zijn om er hier maar ook aan de overkant voor te zorgen dat we ergens met elkaar — de minister kan dat met de regering immers ook niet alleen — naar oplossingen kunnen zoeken.
Voorzitter. Vanaf 2026 worden gemeenten geconfronteerd met een grote financiële klap. Zij krijgen te maken met een structurele korting op het Gemeentefonds, zonder dat er een nieuw en eerlijk financieringssysteem tegenover staat. Dit betekent dat gemeenten met minder middelen hun essentiële taken moeten blijven uitvoeren. De vraag is niet of dit problemen gaat opleveren maar hoe groot deze problemen zullen zijn; ik hoorde meerdere collega's dat ook al aangeven. En de term "ravijnjaar" wordt hierbij niet voor niets gebruikt.
Voorzitter. Collega-BBB-parlementariër Vermeer — ik zal de complimenten aan hem overbrengen, mevrouw Fiers — gaf terecht aan dat het woord "ravijn" bijna suggereert dat het iets is waar je na een jaar zomaar uit kunt klauteren. Ik hoorde ook andere collega's dat al zeggen. Dat is natuurlijk niet zo. Het is zoals mijn collega Vermeer zei, gewoon een afgrond. Daarachter zit een grote vlakte en er gaat niks, maar dan ook niks meer omhoog. Dit zal dus structureel opgelost moeten gaan worden. Dat is ook de reden waarom de BBB zich hierover al sinds vorig jaar ernstig druk maakt, in zowel deze Kamer als in de Tweede Kamer. Ik kreeg even een sneer vanuit het CDA alsof wij weglopen voor verantwoordelijkheid. Nou, dat kan ik u zeggen, mevrouw van Toorenburg. Wij lopen zeker niet weg en maken ons daar zowel in deze Kamer als in de Tweede Kamer al sinds vorig jaar ernstig druk over.
Voorzitter. De voorgenomen bezuinigingen die door de kabinetten-Rutte III en Rutte IV op het Gemeentefonds zijn doorgevoerd, zijn onverantwoord. Die moeten worden teruggedraaid om gemeenten in staat te stellen hun wettelijke en hun maatschappelijke taken uit te voeren.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Ik heb eigenlijk alleen maar een vraag. Regeren is toch meer dan je druk maken?
De heer Lievense (BBB):
Is dit een retorische vraag aan mevrouw Van Toorenburg zelf of aan mij?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, natuurlijk aan deze illustere spreker. Ik begrijp namelijk heel goed dat hij zegt dat zijn partij zich heel erg druk heeft gemaakt.
De heer Lievense (BBB):
Ja.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Maar blijkbaar was dat nog niet druk genoeg, want zich druk maken is vaak iets wat de oppositie doet, terwijl het nemen van goede maatregelen door de regering moet gebeuren. Aan u als regeringspartij zou ik dus willen vragen om iets meer te doen dan u druk maken. Zorg dat het ravijn dicht wordt gestort.
De heer Lievense (BBB):
We gaan zeker meer doen dan waarvoor u zich indertijd druk heeft gemaakt in de coalitie. Wij proberen echt met oplossingen te komen en daar hebben we u hard genoeg voor nodig. Dat heb ik hier willen meegeven. Wij willen het met elkaar doen.
Ik vervolg mijn betoog, voorzitter. Daarbij merk ik op dat dit het eerste kabinet is dat hiervan ruiterlijk erkenning geeft en dat er alles aan gelegen is om te bekijken hoe het gat kan worden gedicht. Daar geef ik het kabinet via deze minister op voorhand al complimenten voor. Ze willen zich daar op voorhand al samen hard voor maken. Een van de grootste uitdagingen waar gemeenten mee te maken hebben, is dat zij verantwoordelijkheden dragen die wettelijk …
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Ik sloeg nog even aan op "we willen het samen doen". U kunt zeggen "dat BBB dat doet met de BBB-fracties in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, maar we hebben hier ook een "samen", namelijk in onze rol als Eerste Kamer. Als u zegt dat het opgelost moet worden, bent u ook in staat om hier vandaag samen met de collega's het signaal aan het kabinet te geven dat het opgelost moet worden. Ik ben dus even op zoek. Misschien kunt u dat woord "samen" nog eens wat meer duiden. Er is namelijk een motie in voorbereiding en ik zie daar heel graag een handtekening van de BBB onder staan.
De heer Lievense (BBB):
Ik heb een pen bij me, maar ik ga nog nergens een handtekening onder zetten. U krijgt een antwoord op uw vraag in de rest van mijn betoog, of in ieder geval een richting. Dat heb ik u ook beloofd voor dit debat.
Een van de grootste uitdagingen waar gemeenten mee te maken hebben, is dat zij verantwoordelijkheden dragen die wettelijk door ons als Staten-Generaal zijn vastgelegd. Dit betekent dat zij bepaalde taken moeten uitvoeren. Móéten uitvoeren. Ik hoorde JA21 aangeven dat er ook gemeenten zijn die het niet doen, maar goed. We horen straks van de minister hoe daarmee wordt omgegaan. Ik ga ervan uit dat alle gemeenten gewoon de taken uitvoeren die ze moeten uitvoeren, ongeacht hoeveel geld ze daarvoor krijgen. Dat is eigenlijk vreemd. Ieder praktisch opgeleid mens begrijpt dat als het hout duurder wordt, de betaler voor wie je dat hout gebruikt, meer moet gaan betalen. Op rijksniveau lijkt het alsof de theoretisch opgeleiden zeggen "het hout is duurder geworden, maar toch moeten jullie de reparaties blijven uitvoeren en we gaan daar als Rijk gewoonweg niet meer voor betalen, of we voeren er nog een korting op door". Zo ervaar ik, platgeslagen, de discussie van de afgelopen jaren.
Voorzitter. Op 29 januari van dit jaar hebben wij vanuit de Eerste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken, ook weer met een hele club Kamerleden, de minister verzocht een overzicht te maken van de financiële impact van bestaand en nieuw rijksbeleid op decentrale overheden. Met een dergelijk overzicht kunnen we als Staten-Generaal kijken of de taken nog in verhouding staan tot de knaken, om de VNG-slogan vanuit ons perspectief zomaar eens om te draaien. Ik vraag de minister dan ook hoe het staat met de uitwerking van de commissiebrief die wij bij Binnenlandse Zaken hebben staan. Dat was een onuitgevoerde motie van de Tweede Kamerfracties van het CDA en de ChristenUnie, ere wie ere toekomt. Die hebben elkaar weten te vinden en daar lag een toezegging over van een voormalige minister. Ik hoor graag van deze minister hoe het ervoor staat.
Voorzitter. De jeugdzorg is een pijnlijk voorbeeld van structurele onderfinanciering. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg in 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor deze taak, maar in plaats van voldoende middelen mee te krijgen moesten ze juist bezuinigen. Dit leidde tot wachtlijsten, overbelaste zorgmedewerkers en schrijnende gevallen dat kinderen niet op tijd de hulp kregen die zij nodig hadden. In 2023 werd de Hervormingsagenda Jeugd opgesteld, een ambitieus plan om de jeugdzorg toekomstbestendig te maken en financieel houdbaar te houden. In 2025 concludeerde de onafhankelijke adviescommissie-Van Ark alleen dat deze bezuinigingen niet realistisch zijn en dat er extra geld nodig is om de jeugdzorg überhaupt draaiende te houden; de collega's hebben er al aan gerefereerd. Het kabinet heeft meermaals aangegeven dit advies serieus te nemen, maar heeft nog geen concrete maatregelen genomen.
Ondertussen blijven gemeenten worstelen met een taak die zij verplicht moeten uitvoeren, maar waarvoor de financiële middelen gewoonweg ontbreken. De vraag is dan ook hoe wij als Staten-Generaal, maar ook de regering, van gemeenten kunnen verlangen dat zij zorgtaken uitvoeren zonder daar voldoende geld voor te geven. Het is niet alleen oneerlijk, maar het is eigenlijk, platgeslagen, gewoonweg onuitvoerbaar.
Naast de structurele korting op het Gemeentefonds speelt nog een ander probleem: de manier waarop gemeenten compensatie krijgen voor inflatie en andere kostenstijgingen. Ik heb een andere collega daar al uitgebreid over gehoord. We hebben het dan structureel over 400 miljoen te weinig door misrekeningen van het Centraal Planbureau. Het systeem dat bepaalt hoeveel extra geld gemeenten krijgen om stijgende kosten op te vangen is gebaseerd op ramingen van datzelfde Centraal Planbureau. Dit zou in theorie moeten zorgen voor eerlijke en voorspelbare compensatie. Maar wat blijkt? In de praktijk blijkt het Centraal Planbureau de inflatie structureel te laag in te schatten. De afgelopen zeven jaar werd de inflatie keer op keer verkeerd voorspeld, met als gevolg dat gemeenten jaarlijks gemiddeld 400 miljoen te weinig kregen. Dit is geen eenmalige fout, maar een structureel probleem dat zich jaar na jaar na jaar herhaalt.
Door de combinatie van deze foute ramingen en de aangekondigde bezuinigingen komen gemeenten financieel steeds verder in de knel. Niet alleen krijgen ze minder geld van het Rijk, maar ze worden ook nog eens benadeeld door miscalculaties waar ze zelf geen invloed op hebben. Als we als Staten-Generaal, maar ook het kabinet, serieus willen dat gemeenten hun taken kunnen uitvoeren, moet er niet alleen een oplossing komen voor de korting op het Gemeentefonds, maar ook voor de manier waarop de inflatiecompensatie wordt berekend.
Voorzitter. Ik vraag dan ook aan de minister om duidelijk aan te geven of deze fouten gemaakt zijn. En zo ja, gaat de minister deze dan met het kabinet oplossen? Ik hoorde de heer Van der Goot van OPNL ook aandacht vragen voor diezelfde vraag.
De Eerste Kamer speelt een belangrijke rol voor de beoordeling van wetten op hun doelmatigheid, doeltreffendheid en uitvoerbaarheid. Wanneer wetten worden aangenomen, wordt ervan uitgegaan dat gemeenten deze ook daadwerkelijk kunnen uitvoeren. Maar als gemeenten door financiële tekorten hun wettelijke taken niet meer kunnen nakomen, raakt de geloofwaardigheid van ons als Staten-Generaal, maar ook van de regering, in gevaar.
De consequenties van de kortingen op het Gemeentefonds kunnen echt desastreus zijn. Jeugdzorginstellingen kunnen niet langer de zorg leveren die kinderen nodig hebben. Onderhoud aan wegen en infrastructuur wordt uitgesteld, wat leidt tot gevaarlijke situaties. Sociale voorzieningen worden afgebouwd, waardoor kwetsbare groeperingen in de samenleving nog verder in de problemen komen. De algemene leefbaarheid in de gemeenten neemt gewoonweg af. Dat heeft gevolgen voor de veiligheid en het welzijn van al die inwoners voor wie we hier bij elkaar zitten.
Dit speelt vooral in de plattelandsgemeenten. Vragen we ons hier onder de Haagse stolp af of de metro straks nog wel naar de nieuwe wijk gaat? In veel dorpen rijdt er al jaren geen openbaar vervoer en is de eerste bushalte kilometers verderop. Hetzelfde geldt voor een station. Er rijdt hooguit nog een belbusje, met, jawel, vrijwillige chauffeurs.
Voorzitter. Voor de begrotingsstaat van 2025 …
De voorzitter:
Gaat u rustig even door.
De heer Lievense (BBB):
Ik zit aan het einde van mijn zin, dus ik dacht: ik wacht even.
De heer Van Hattem i (PVV):
Even specifiek op het punt dat net genoemd werd. Er werden enkele vormen van openbaar vervoer genoemd, maar die staan allemaal volledig los van het Gemeentefonds, want dat is geen uitkering die via de gemeenten loopt.
De heer Lievense (BBB):
Daar heeft de heer Van Hattem nou precies het punt te pakken waar het om gaat. Als je ergens geld tekortkomt, zal je het toch ergens vandaan moeten halen. Dan ga je het bij dat soort bedragen halen. Dan ga je wel zorgen dat jeugdzorg op orde is. Dan ga je wel zorgen dat je voorzieningen open blijven. Je zal keuzes moeten maken. Een euro kun je maar één keer uitgeven. Dat is wat ik net in de interruptie ook probeerde uit te leggen aan de heer Van Hattem. Ik begrijp het betoog van de heer Van Hattem wel. Ja, dan is mijn gemeente inderdaad iets zuiniger. Dat klopt, dat klopt. Daarom zit ze ook goed in de financiering. Maar een gemeente kan ook gewoon met geld schuiven naar iets waar ze tekortkomen.
De heer Van Hattem (PVV):
Inderdaad, een euro kun je maar één keer uitgeven. Maar er werd net een voorbeeld genoemd alsof openbaar vervoer op dit moment bij de gemeenten ligt, maar dat is een uitkering aan de provincies. Dat loopt via het Provinciefonds en via de specifieke uitkeringen aan de provincies, en dus niet aan de gemeenten. Ik wil alleen even benoemen dat het eigenlijk onzuiver is om dit in deze discussie in te brengen, want het staat los van het Gemeentefonds.
De voorzitter:
De heer Van Hattem.
De heer Lievense (BBB):
Voorzitter, ik ben de heer Lievense.
De voorzitter:
Neem me niet kwalijk. De heer Lievense.
De heer Lievense (BBB):
Wat de heer Van Hattem zegt, klopt, maar ik probeer alleen een voorbeeld te schetsen van hoe we ons hier in het Haagse weleens druk maken over of de tram nog rijdt. Ik leg gewoon even een metafoor neer, los van het Gemeentefonds. Maar u heeft gelijk: die financiering komt grotendeels uit het Provinciefonds. Maar ik kan u vertellen dat ook gemeenten daar geld bij leggen. Ik kan u een mooi voorbeeld geven van een project op Schouwen-Duiveland. Ik hoop dat u het leuk vindt, want anders brandt u het af. Maar het is een heel leuk voorbeeldproject van openbaar vervoer. Dat is er niet meer, maar we proberen dat met gemeentelijke gelden op betaalbare wijze toch nog te regelen. Want er komt te weinig geld uit het Provinciefonds, maar daar hebben we het nu niet over.
De heer Van Hattem (PVV):
Nee, duidelijk, maar dan hebben we in ieder geval wel opgehelderd dat dat vandaag niet het onderwerp van discussie is.
De heer Lievense (BBB):
Voorzitter. Dit speelt vooral in plattelandsgemeenten. In veel dorpen ... Nee, dat heb ik al gehad, excuses. Voor de begrotingsstaat van 2025 lijkt dit probleem nog beperkt. Maar in 2026 zal het volle effect van de bezuinigingen voelbaar worden. Dat betekent dat er nu maatregelen genomen moeten worden om toekomstige schade te voorkomen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Tweede Kamer en het kabinet, die de komende maanden de Voorjaarsnota opstellen. Dat is het moment om deze problemen op te lossen en de financiële basis van gemeenten te herstellen.
Voorzitter. Ik kom tot een conclusie: de bezuiniging op het Gemeentefonds is niet zomaar een financieel vraagstuk. Het is een fundamentele bedreiging voor de manier waarop de lokale overheden functioneren. Gemeenten staan voor de taak om essentiële diensten te leveren, maar krijgen daarvoor niet de middelen die ze nodig hebben.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik haak even aan op uw opmerking dat de ravijnperiode in 2026 begint en dat dat dus nu niet aan de orde is. In mijn betoog heb ik gezegd dat we, de regering niet en wij ook niet, als controleurs geen beeld hebben van hoe het zit met de medebewindstaken en de kosten. Dus het idee is om eventueel een motie in te dienen om tegen het kabinet te zeggen dat we, als het de volgende keer met een begroting komt, dat op z'n minst inzichtelijk willen hebben. Want anders kunnen wij niet beoordelen of er wel voldoende geld naar de medebewindstaken gaat. Dat heb ik u eigenlijk ook in uw betoog horen zeggen. Dus zou zo'n motie eventueel wel op uw handtekening kunnen rekenen?
De heer Lievense (BBB):
Ik heb nog steeds een pen bij me, maar ik ga nog steeds niet tekenen, want ik ben nog steeds niet klaar. Het siert u uiteraard, maar u gaat nog blijer worden. Maar ik ga vandaag niet zeggen of ik uw motie ga tekenen, absoluut niet.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen. Nee?
De heer Lievense (BBB):
Drie kernproblemen moeten worden aangepakt. Gemeenten moeten voldoende geld krijgen om hun wettelijke taken, zoals jeugdzorg, goed uit te voeren. Zonder knaken geen taken. Het systeem voor inflatiecompensatie moet worden aangepast, zodat gemeenten niet langer structureel te weinig middelen ontvangen. De Tweede Kamer en het kabinet moeten de financiële knelpunten van gemeenten erkennen en oplossen in de Voorjaarsnota.
Voorzitter. Als deze problemen niet worden aangepakt, voorziet BBB dat de uitvoerbaarheid van de begrotingsstaat Gemeentefonds na 2025 en verder onder druk komt te staan en we op een punt komen dat deze voor gemeenten niet meer uitvoerbaar is. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat de Eerste Kamer niet anders kan dan tegen die tijd heel diep bij zichzelf te rade gaan of ze een dergelijke begroting nog wel goed kan keuren.
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik dank de heer Lievense ervoor dat hij zegt dat hij zich hier samen met de Kamer verantwoordelijk voor voelt. Dat is heel goed om te horen. U zegt: het moet opgelost worden bij Voorjaarsnota. Nu weten we allemaal dat de regering bezig is met het opstellen van de Voorjaarsnota. Die zal, in de juiste volgorde der dingen, ook onze Kamer bereiken in de komende weken. Zegt de heer Lievense nu eigenlijk: we moeten de Voorjaarsnota maar afwachten om te zien of daarin een aantal zaken worden gerepareerd, voordat we kunnen stemmen over het Gemeentefonds?
De heer Lievense (BBB):
Nee, dat zeg ik niet. Ik heb juist gezegd dat het Gemeentefonds 2025 wat dat betreft een fonds is dat nog goed in elkaar zit. Ik geef wel een winstwaarschuwing af voor het Gemeentefonds 2026. Zo simpel is het, maar goed, volgens mij zijn wij het er allemaal over eens dat we ernaartoe moeten werken. U weet ook dat de regering en ook de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota een doorkijk gaan maken naar 2026 voor de begroting. Daar zullen ze moeten puzzelen. Ik heb altijd geleerd wat hier mijn taken en plichten zijn en dat is niet het onderhandelen over een voorjaarsnota. Natuurlijk kent iedereen het partijpolitieke proces. Binnen je partij voer je daar intern met je collega's overleg over, maar het zijn ten principale eerst de regering en de Tweede Kamer die met elkaar moeten gaan puzzelen.
De voorzitter:
Mevrouw Fiers en dan de heer Janssen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Mijn eerste interruptie gaat over het volgende. Als ik u goed hoor — ik vraag het nog even na — dan zegt u: op weg naar 2026 moeten er een aantal problemen opgelost worden, want anders staan we hier straks als Kamer met het Gemeentefonds 2026, dat dan wel erg onder druk staat. Toen dacht ik: ik heb uw hele betoog gehoord en ik heb u een paar keer horen zeggen "onuitvoerbaar", "kan absoluut niet". Dan lijkt "onder druk" een beetje vaag taalgebruik, zoals Marsman zou zeggen. Ik ben dus op zoek naar wat dat dan betekent als dat ravijnjaar of die ravijnperiode hier voorligt in 2026. Kunt u daar wat stelliger in zijn? Gaat u dan voor- of tegenstemmen?
De voorzitter:
De heer Lievense, toch nog even een repliek?
De heer Lievense (BBB):
Ik hoor het, maar ik leg nog even geen verbanden. Ik hoor "Marsman" en "ik heb goed geluisterd naar uw betoog". Ik kom zelf uit Brouwershaven en moet denken aan Jacob Cats. Die is iets korter en iets duidelijker; die is in ieder geval korter van stof dan ik en dat is maar goed ook, dus dat zal ik dan maar daar laten.
Ik geef hier heel duidelijk aan hoe de BBB-fractie er op dit moment naar kijkt. Ik geef volgens mij heel duidelijk aan waar wij als Eerste Kamer toe bevoegd zijn en welke signalen wij aan de overkant kunnen laten landen. Ik denk dat dit het juiste moment is om het signaal af te geven, zowel aan de regering, via deze minister, als aan onze fracties in de Tweede Kamer, om met elkaar aan de slag te gaan. Natuurlijk doen ze dat. Dit is het kader waarbinnen de BBB-fractie in de Eerste Kamer dat benadert. Ik ga me nog geen toezegging laten ontfutselen. Ik zie dat u heel hard aan het nadenken bent.
De voorzitter:
Goed.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Nog eentje.
De voorzitter:
Ja, heel kort dan.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ja. Je kunt op verschillende manieren kijken naar de rol van de Eerste Kamer. Ik begrijp natuurlijk het politieke verhaal dat het moet gebeuren in de Tweede Kamer en de regering. Daar zal heel druk over gesteggeld worden. Maar mijn stelling is: daar gaat dit niet over. Dit gaat over het feit dat onze gemeentes door hun hoeven zakken. Dat maakt dat de Eerste Kamer, wij samen dus, een verantwoordelijkheid heeft om te zeggen: tot hier en niet verder. Daar spreek ik u als Eerste Kamerlid op aan. Ik vind het iets te kort door de bocht dat u zegt: daar doen wij hier niet aan; dat moeten ze aan de overkant oplossen. Het gaat over onze rol en wij zitten hier met elkaar te kijken naar de gemeentes die het ravijn in gaan storten. Het is dus aan ons, dus ik vraag nogmaals om hier wel aan te sluiten bij de uitspraken van de Eerste Kamer.
De voorzitter:
Ik heb het idee dat we langzaam maar zeker in herhaling beginnen te vallen.
De heer Lievense (BBB):
Ja, dat klopt, voorzitter. Dat klopt. Ik denk erover na. Ik heb goed gehoord wat mevrouw Fiers aangeeft, maar ik denk dat het signaal dat mijn fractie hier afgeeft … Het is trouwens ook echt bijna historisch en een unicum dat het Gemeentefonds in de Eerste Kamer wordt behandeld. Laten we daar nog eens even bij stilstaan. Ik denk dus dat alleen al het signaal dat we hier uren debatteren over het Gemeentefonds, inslaat als een spreekwoordelijke bom, die ook nodig is om met elkaar tot oplossingen te komen.
De heer Janssen i (SP):
Genoeg bommen op de wereld, zou ik zeggen. Laten we deze er daar niet bij doen. De heer Lievense spreekt met hart voor het decentrale bestuur. Hulde daarvoor. Misschien kan ik dat signaal vanuit de Eerste Kamer nog even iets scherper maken, want we weten allemaal wat er gaat gebeuren. Er wordt nu onderhandeld over de Voorjaarsnota. Wat heel ingewikkeld wordt, zou misschien nog wel in de Miljoenennota kunnen. Hoor ik de heer Lievense nu ook zeggen dat ons afgegeven signaal buitengewoon helder is, dat het bij de Voorjaarsnota opgelost moet worden en dat doorschuiven naar de Miljoenennota geen optie is voor de fractie van BBB?
De heer Lievense (BBB):
Nee, dat heb ik volgens mij niet zo uitgesproken. Ik heb gezegd dat de Tweede Kamer aan de slag … Ja, u plakt de Miljoenennota er nu gelijk weer aan vast. Uiteindelijk zal het in de Miljoenennota terecht móéten komen. Maar goed, daar maakt ook deze begrotingsstaat onderdeel van uit, alleen dan voor het jaar 2025. Ik denk dat ik uw vraag dan verkeerd begrijp.
De heer Janssen (SP):
Ik vraag het met de volgende reden. Ik geloof dat ik het in mijn bijdrage zelf de anticiperende werking van 2026 heb genoemd. Als vanuit de Voorjaarsnota het signaal komt dat ze het nog even niet op hebben kunnen lossen voor de gemeenten, dat ze daar in de zomer verder over gaan spreken en dat we dus bij de Miljoenennota wel zien of ze daarvoor met een oplossing komen voor 2026, dan zijn de gemeenten daar niet mee geholpen. Dan gaat de afbraak namelijk nu alleen maar verder. Vandaar dat ik die vraag aan u stelde. Uiteraard landt alles straks keurig formeel in de Miljoenennota, maar het was als signaal bedoeld, van: schuif dit niet door; wij willen nu echt een oplossing hebben. Die gemeenten hebben dat nu namelijk nodig om dit jaar al iets te kunnen doen met een bepaalde mate van zekerheid richting volgend jaar, want anders gaat de afbraak door. Straks is wat afgebroken is, veel duurder om weer op te bouwen, als dat al lukt.
De heer Lievense (BBB):
Het antwoord voor u zit in de staart van mijn betoog.
Voorzitter. Wij gaan er als BBB dan ook van uit dat de Tweede Kamer en de regering hiervoor in de Voorjaarsnota met oplossingsrichtingen zullen komen, zodat we het gezamenlijk niet zover hoeven laten komen dat we uiteindelijk ooit naar een Gemeentefondsbegroting gaan die we zouden moeten afkeuren. In dat verhaal zat ik namelijk voor de interrupties.
Daarom is de boodschap duidelijk: draai bezuinigingen terug en geef de gemeenten de middelen die ze nodig hebben. Want alleen dan kunnen ze blijven doen waarvoor ze bedoeld zijn: het goed en efficiënt besturen van onze dorpen en steden. Daarbij zullen we ook naar onze eigen ambities moeten kijken, minder geld richting gemeenten moeten oormerken, maar wellicht ook gewoonweg medebewindtaken voor gemeenten moeten schrappen. Daar vindt de PVV mij ook wel weer aan haar zijde.
Voorzitter, tot slot.
De voorzitter:
Ja? Gaat u bepalen dat de heer Van der Goot mag interrumperen? Ik dacht dat u nog aan het woord was.
De heer Lievense (BBB):
Ik ga nu weer naar een ander stuk, dus ik dacht: dan stop ik maar even met praten.
De voorzitter:
Akkoord. Meneer Van der Goot, aan u het woord.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank aan de heer Lievense. Ik heb hem over 2026 en ook over de jaren daarvoor horen zeggen dat de inflatiecorrectie wat is achtergebleven en dat dat heel veel geld gaat kosten. Nou wilt u liever niet allerlei moties tekenen. Dat begrijp ik, maar — u hebt een pen in de hand — als u nou een motie zou willen schrijven over die inflatiecorrectie, zou ik die misschien wel met u willen indienen.
De heer Lievense (BBB):
Ik denk dat we eerst op het punt zitten dat we hier allemaal onze inbreng in eerste termijn kenbaar maken en dat we daar straks, volgens mij ook in eerste termijn, nog een reactie op krijgen van de regering, via de minister achter u. Misschien zijn heel veel zaken waar we nu om vragen wel niet nodig. Dat weet ik niet. Ik heb ook wat vragen gesteld over die ramingen. Ik kan daarop pas na de beantwoording van de minister bij u terugkomen. Dan ben ik zelfs nog zo fair om te zeggen: mocht u daar iets mee willen, dan zien we dat ook van uw hand verschijnen.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik ben erg hoopvol. Wat betreft het antwoord van de minister, bedoel ik. Als dat tegenvalt, dan hoop ik op u.
De heer Lievense (BBB):
Ik heb ook altijd gelijk aan de voorkant erg veel vertrouwen in welke minister dan ook van deze regering.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Lievense (BBB):
Voorzitter, tot slot. Er zijn nog twee grote steden die extra geld krijgen uit het Gemeentefonds. In een aantal interrupties hebben we het er al over gehad. Als argument wordt aangegeven dat dit te maken heeft met grotestedenproblematiek. Ik begrijp net zelfs dat de aanpak van sommige problematiek, waar ze dus blijkbaar wel geld voor krijgen, niet eens uitgevoerd wordt, als ik de woorden van mevrouw Nanninga goed begrepen heb. Nu komen de meesten van ons bij BBB, zoals ikzelf, van het platteland en op het platteland kennen wij helemaal geen problematiek. Wij kennen alleen uitdagingen. Maar als we het "plattelandsproblematiek" moeten gaan noemen om meer geld te krijgen voor de regio's, ben ik daar uiteraard met de BBB toe bereid. Kan de minister deze perverse grotestedenmaatregel in relatie tot de plattelandsuitdagingen nog eens toelichten? Is de minister bereid toe te zeggen daar komend jaar nog eens goed naar te kijken en onze Kamer te laten weten hoe we dit eerlijk over het hele land, dus ook over de regio's, kunnen verdelen? Want elke regio telt.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Elke speech van een collega telt. Grote waardering voor uw bijdrage. Ik vind dit voor een spreker namens een regeringspartij een gewaagde balanceeract. U uit uw zorgen, u vecht ervoor en u zegt ook nog: laat eerst het kabinet met besluiten komen die dan in de Tweede Kamer komen en daarna hier. Ik heb geen vraag aan u. Ik constateer alleen maar dat u een gedurfde balanceeract hebt die past in de rol die wij hier hebben.
De heer Lievense (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
Nou, niet te danken, zegt u dan, hè. Prima. Dan is nu het woord aan de heer Dessing.
De heer Dessing i (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik sta hier niet namens een regeringspartij, maar namens een oppositiepartij. Dank aan de minister voor haar aanwezigheid. Vandaag neemt Forum voor Democratie deel aan een debat over de ogenschijnlijke afgrond van het financiële ravijn waarin de gemeenten van Nederland zich bevinden of zouden bevinden. Onze fractie wil vandaag niet onbenoemd laten welk monsterverbond en absoluut kiezersbedrog uit 2012 hieraan ten grondslag ligt. De verkiezingsstrijd ging tussen de Partij van de Arbeid, een partij die toen nog leek op te komen voor de arbeiders van Nederland, en de VVD, die toen nog de schijn wekte financieel behoudend en klassiek liberaal te zijn. Na de verkiezingen kwam echter het slechtste van deze twee werelden samen. De VVD bleek voor globalisme en schaalvergroting te kiezen en samen met de Partij van de Arbeid, die zich toen al profileerde als GroenLinks light, bleek het vergroten van de taken van de gemeenten al snel een feit en vonden er grote decentralisaties in het sociaal domein plaats vanaf 1 januari 2015. Tot op de dag van vandaag liggen de publieke voorzieningen nog steeds in puin om de aandacht af te leiden van de grotere agenda die ons ondertussen van onze laatste vrijheden berooft en die zo veel geld kost dat er voor andere zaken gewoonweg geen budget wordt vrijgemaakt.
Voorzitter. Begrijp ons niet verkeerd. Dit reële lijden van onze burgers door het gebrek aan publieke voorzieningen kan volgens ons binnen no time een halt worden toegeroepen. Sluit de grenzen, stop het klimaatbeleid en keer bestuurlijk terug naar de kerntaken op een zo lokaal mogelijk niveau. Dan blijven er voldoende middelen over voor een afdoend stelsel van voorzieningen. Maar dat willen de partijen, de partijen in dit huis, gewoonweg niet. Ze zullen vechten tot het einde, terwijl ze nu beweren dat het water de burgers in hun gemeenten aan de lippen staat. Ondertussen zijn ze wel bezig met het doordrukken van nutteloze en voor de gezondheid zeer schadelijke windmolens in hun achtertuin en andere klimaatmaatregelen die de gemeenten handenvol werk opleveren.
De uitvoering van dergelijk beleid op gemeentelijk niveau zorgt ervoor dat besturen van kleinere gemeenten alle opgaven van het Rijk in het geheel niet meer aankunnen. Vervolgens kunnen ze het financieel niet rondkrijgen. Mede hierdoor worden met name kleinere gemeenten haast vanzelf gedwongen tot fuseren en schaalvergroting, terwijl het verkleinen van de taken kan zorgen voor het behoud van autonome gemeenten, die daardoor ook voor de burgers goed bereikbaar zullen blijven. Forum voor Democratie — u begrijpt het al — kijkt heel anders aan tegen de rol van de gemeente.
Voorzitter. Dit debat is een groot toneelstuk voor de bühne, puur om de indruk te wekken dat de mensen de leden echt aan het hart gaan. Maar politiek gaat over het maken van keuzes. Keuzes over euro's die je maar één keer kunt uitgeven. En keuzes verraden hele andere politieke prioriteiten. Er gaat veel geld naar immigratie, naar het vernietigen van het landschap met zonneweides, datacenters en windmolens, en naar het terugdringen van de consumptie, zelfs als het gaat om de consumptie van primaire levensbehoeften zoals warmte en huizen die groot genoeg zijn voor een gezin.
De heer Janssen i (SP):
Toch even een opmerking, omdat de collega zich meent te kunnen veroorloven om ieder die hier het woord voert ervan te betichten een toneelstukje op te voeren, anders dan hijzelf, en te kunnen stellen dat wij allemaal aan het toneelspelen zijn als wij zeggen dat de burgers ons aan het hart gaan. Ik neem daar heel erg afstand van en verzoek de heer Dessing om waardeoordelen, als hij die heeft, vooral op zichzelf te betrekken. Als hij meent over collega's te moeten oordelen, verzoek ik hem die waardeoordelen voor zichzelf te houden.
De heer Dessing (FVD):
Voorzitter. Ik hoor geen vraag, maar geef toch een korte reactie. Het gaat mij om het feit dat wij hier met elkaar benoemen dat er meer geld naartoe zou moeten, omdat er veel te weinig geld is en dat dit het grote probleem zou zijn. Ik draai dat om. Er is een ander punt te maken en dat is wat ik hier probeer te zeggen.
De heer Janssen (SP):
De heer Dessing mag omdraaien wat hij wil, maar hij zei net dat het een groot toneelstuk is en dat collega's doen alsof zij voor burgers opkomen. Ik neem daar aanstoot aan en verzoek hem vriendelijk dat niet meer te doen en vooral zijn waardeoordelen op zichzelf te betrekken en niet op de collega's.
De heer Dessing (FVD):
Ik ga door met mijn betoog, voorzitter.
De voorzitter:
Gaat uw gang, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Voorzitter. Er valt vandaag voor de Nederlanders niets te winnen. Er ligt geen enkel voorstel op tafel waarmee de burgers echt geholpen worden. Leonard Cohen zei ooit: there is no decent place to stand in the massacre. Als we kijken naar de gevolgen van corona op bijvoorbeeld de jeugdzorg, stevenen we af op een regelrechte ramp. Het hoogst haalbare is wat ons betreft om zo veel mogelijk geld in de portemonnee van de burgers te houden. Op basis daarvan zullen wij volgende week onze stem bepalen. Vanuit die positie hebben wij vervolgens maar één vraag aan de minister. Hoe reëel is de kans dat deze bezuinigingen wel slagen en dat de burgers van Nederland hier niet de dupe van zullen worden?
Wij wachten het antwoord van de minister graag af. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dessing. Dan gaan we door met mevrouw Geerdink, VVD. Gaat uw gang.
Mevrouw Geerdink i (VVD):
Dank u, voorzitter. Vandaag op 8 april 2025 behandelen we de begroting van het Gemeentefonds voor 2025. Dit is een essentiële financieringsbron voor onze gemeenten. Als we puur en alleen de begroting van het Gemeentefonds voor 2025 moeten goedkeuren, zijn we waarschijnlijk snel klaar vandaag. Een kwart van het jaar van 2025 ligt al achter ons en de begroting voor het jaar 2025 is dus niet het probleem. Het gaat om de jaren erna.
Voorzitter. In mijn bijdrage vandaag heb ik over drie thema's enkele vragen, waarna ik tot een afsluiting kom, te beginnen bij het eerste thema over financiële stabiliteit en autonomie.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
De ravijnperiode begint in 2026, maar we hebben nu al een direct probleem in de jeugdzorg, als we het rapport-Van Ark lezen. Als u zegt "er is dit jaar geen probleem" zou ik daar als ik u was nog even een reflectie op doen.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dank u wel, mevrouw Fiers. Mag ik?
De voorzitter:
Mevrouw Geerdink.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Sorry, voorzitter. Eens, maar daar kom ik later in mijn bijdrage op terug. Als dat voldoende is, ga ik daarmee verder.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dank u wel. Ik had het over het eerste thema: financiële stabiliteit en autonomie. De VVD ziet sterke, financieel gezonde gemeenten als de hoeksteen van een goed functionerende overheid. Zij staan het dichtst bij onze inwoners en bedrijven en zijn verantwoordelijk voor cruciale taken als veiligheid, infrastructuur en sociale ondersteuning. Dat is vandaag al vaak gezegd. De VVD is trots op de gemeenten die zich elke dag inzetten voor een goede uitvoering van die taken. Maar die uitvoering kan uiteraard niet voor niets. De VVD is voorstander van een stabiele en voorspelbare financiering van gemeenten. De herziening van de financieringssystematiek en de onzekerheden rondom de accressen baren ons zorgen. Gemeenten moeten hun begrotingen langjarig sluitend maken en kunnen zich geen wispelturige financiering permitteren. Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister. Hoe beoordeelt de minister het risico dat onvoorspelbare financiering leidt tot uitstel van investeringen in lokale voorzieningen? Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het van belang is dat gemeenten meer grip krijgen op hun financiën, ter uitvoering van de eerdergenoemde belangrijke taken? Zo ja, hoe en met welke sturingsinstrumenten wil de minister, samen met de provincies als financieel toezichthouders, zorgen voor meer grip op de financiën van gemeenten? Graag een reflectie van de minister hierop.
Voorzitter. In de Tweede Kamer wordt momenteel gesproken over de financiering van gemeenten na 2025. De VVD ziet de zorgen van gemeenten en erkent dat het sluitend krijgen van de begroting geen gemakkelijke opgave is. De VVD-fractie is optimistisch over de slagkracht van gemeenten en de bestuurders die staan voor een goede en degelijke begroting. Mijn fractie constateert in dit kader dat de reserveposities van gemeenten uiteenlopen. Hoe kijkt de minister naar deze constatering? Moeten gemeenten niet de kans en het vertrouwen krijgen om bestaande reserves, eventueel aangevuld met de zogenoemde onderuitputting, meer dan nu al mogelijk is, in te zetten voor structurele uitgaven? Graag een reflectie van de minister hierop.
Mijn fractie leest daarnaast in de nota naar aanleiding van het verslag van 28 februari jongstleden dat de regering met medeoverheden "de weg naar voren" wil bewandelen. Daar is vandaag al vaker naar gerefereerd. Hoe ziet de minister die weg naar voren? En welke kansen ziet zij voor gemeenten op die weg naar voren?
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Wij hebben ook het debat in de Tweede Kamer gevolgd, en daar viel ons op dat de VVD toch een beetje de positie innam dat de reserves van gemeenten de oplossing zouden kunnen zijn. Mag ik de VVD ook vandaag zo verstaan, namelijk dat het ravijn zou kunnen worden gedicht met die gemeentelijke reserves? Dat zou ik toch wel betreuren.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dat is een goede vraag. Ik denk dat autonomie van gemeenten iets is wat voor ons vooropstaat. Of zij die reserves wel of niet willen gebruiken, moet echt aan de gemeenten zelf worden overgelaten. Dat is de reden waarom wij daar toch naar vragen. Het wil dus niet zeggen dat wij dat als de oplossing zien. In zoverre kan ik mevrouw Van Toorenburg misschien iets geruststellen: ik denk niet dat dit de oplossing is voor het probleem.
De voorzitter:
Neem mij niet kwalijk. Ik moest even iets opschrijven. Aan u het woord, mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter, we zijn heel braaf. We wachten echt tot u ons het woord geeft.
De voorzitter:
Dat is heel keurig. Dank u wel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is een geruststelling. Ik sla nu echter aan op een ander woord. Mevrouw Geerdink gaf aan dat autonomie zo belangrijk is voor de VVD. Toen hoorde ik ook het beeld ontstaan dat de VVD zou willen verbieden dat gemeenten het instrument van de WOZ gebruiken. Wij willen ook liever niet dat de WOZ omhooggaat — vat dat niet verkeerd op — maar ik vind het toch bijzonder als dat ineens niet meer zou mogen, want dat zou dan weer de autonomie van gemeenten raken. Kan de VVD daar nog op reageren?
Mevrouw Geerdink (VVD):
De WOZ is een waardebepaling. Ik neem aan dat u de ozb bedoelt. Het zijn namelijk de belastingen die geheven worden op de WOZ-waarde. Sorry, maar u spreekt met iemand die jarenlang gemeentelijke belastingen heeft geheven. Dat maakt dat ik in dit geval weet waar ik het over heb. Dat de ozb in dit hele kader een middel is, is iets waar wij vanuit de VVD natuurlijk met angst en beven naar kijken. Het is niet wenselijk dat de lasten voor inwoners en bedrijven toenemen op het moment dat er geen andere keuzes meer zijn. Ik zal daar later in mijn betoog nog op terugkomen. Mag ik u daarmee vragen om dat op een later moment verder te bediscussiëren?
Mevrouw Moonen i (D66):
Ik hoor collega Geerdink zeggen dat zij wel vertrouwen heeft in de slagkracht van gemeenten. Het is goed gebruik voor Eerste Kamerleden dat je contact hebt met je collega's in het land die bestuurlijke posities innemen. Ik kijk dan naar mevrouw Onclin, VVD-wethouder in Amsterdam. Zij spreekt namens wel 50 of 60 wethouders in dit land. Zij heeft een motie ingediend op een VNG-congres waarin ze zegt: treed alsjeblieft op naar het Rijk, want ik heb hier geen enkel vertrouwen meer in; wij kunnen dit gewoon niet. Dat zegt uw collega, wethouder in de grootste gemeente van dit land. En dan zegt u, namens diezelfde partij: dat valt allemaal wel mee; ik heb vertrouwen in die slagkracht. Mensen van uw eigen partij zeggen tegelijkertijd: dit gaat niet langer.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dank voor de vraag. Mevrouw Onclin is een gewaardeerde VVD-wethouder in Zaanstad of Zaandam, volgens mij. Sorry, ik weet het niet precies. Ik haal ze altijd door elkaar.
Mevrouw Moonen (D66):
Ja, sorry.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Zaanstad dus. Zij is gepassioneerd en gedreven. Zo ken ik haar ook. Zij heeft u dus ook gesproken, begrijp ik. Zij heeft ook mij gesproken. Ik heb vele wethouders gesproken, zeker van VVD-huize, die vaak de portefeuille financiën beheren. Ik snap waarin zij zich bevinden. Dat heb ik ook tegen ze gezegd. Het is wel zo dat wij dit met elkaar doen, dus het Rijk en de gemeenten samen. Laat ik het zo zeggen: de positie van mevrouw Onclin snap ik heel goed. Dat ze hier aandacht voor vraagt, vind ik niet alleen logisch maar ook goed en gedreven vanuit haar positie gezien. Wij zitten hier om de begroting van het Gemeentefonds goed te keuren. Als het zover is en als in 2026 de nieuwe begroting komt, moeten we ons daar verder over buigen. Het is aan de gemeenten, samen met de coördinerend minister — zo noem ik u nu maar even, maar ik weet of dat helemaal goed verwoord is — om hierin een volgende stap te zetten. Ik denk dus dat wij als Eerste Kamer moeten kijken in welke rol en positie wij ons bevinden. Ja, ik weet dat we daarover van mening verschillen. Ik zie de collega's opveren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Als de VVD het heeft over de rol van de Eerste Kamer word ik natuurlijk altijd heel erg blij. Het gaat erom dat we met elkaar kunnen beoordelen of datgene wat we vaststellen, in dit geval een begroting, inderdaad voldoet aan de criteria waarop we dit soort zaken altijd dienen te beoordelen. In het rapport met het advies dat in de afgelopen week is uitgekomen heeft de ROB net aangegeven dat het ons als Kamerleden, maar ook het kabinet schort aan kennis over hoe het eigenlijk is opgebouwd. Hoe gaat u daarmee om, vraag ik via de voorzitter.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik neem daar heel serieus kennis van. Ik denk dat we daar niet alleen kennis van moeten nemen, maar ook moeten reflecteren op hoe wij daar in de begrotingen vervolgens de weerslag van zien. Het rapport is volgens mij deze week verschenen. We zouden dus aan de minister moeten vragen hoe zij daar vervolgens een volgende slag in gaat maken. Volgens mij is dit geen reden om de begroting voor 2025 af te keuren, of daartegen te zijn.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik hoor u zeggen dat het rapport nog maar een week bekend is en dat we wachten op het standpunt van de minister. Daar heb ik net inderdaad om gevraagd. Voor de herfst is er een brief naar de minister gegaan, met daarin de vraag of zij kon aangeven hoe de componenten van het Gemeentefonds zijn opgebouwd. Het probleem is dus niet van vorige week. Het is al in oktober geadresseerd door onder anderen collega Lievense. Het antwoord, waar u ook kennis van hebt kunnen nemen, was niet bemoedigend. Wat heeft dat met de VVD gedaan?
Mevrouw Geerdink (VVD):
In zoverre heeft dat iets met ons gedaan, dat wij nog een keer goed hebben gekeken hoe die wisseling van standpunten zich beweegt. Net als u ben ik heel erg benieuwd hoe de minister op uw vraag in uw bijdrage zal reageren. Ik heb daar op dit moment niets aan toe te voegen.
De heer Van der Goot (OPNL):
Ik kom daar graag straks op terug.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Nog even over de opmerking over de positie van de Eerste Kamer. Er werd al aan gerefereerd dat wij hier normaal eigenlijk helemaal niet spreken over begrotingen, als wij wat verder teruggaan in de geschiedenis. Het feit dat wij er nu wel over spreken, betekent dat er iets aan de hand is. U zei net dat het eigenlijk niet onze rol is om daar iets van te vinden, want er is eigenlijk niks aan de hand met de begrotingsstaat Gemeentefonds 2025, waar we het nu over hebben. Maar de gemeenten zeggen: wij staan met de rug tegen de muur. Ook wethouders en burgemeesters van VVD-huize zeggen: dit is gewoon niet meer te doen. Dan is wel de vraag: hoe ziet de VVD dan de rol van de Eerste Kamer? Wij zien toch niet alleen maar toe op de uitvoerbaarheid van wetgeving? Wij zien toch ook toe op de positie van gemeenten? Als er zo'n stevig geluid komt van alle politieke gezindten dat het niet meer gaat, vraag ik u: wat is dan de rol van de Eerste Kamer?
Mevrouw Geerdink (VVD):
De rol van de Eerste Kamer is het controleren van de regering, nadat de Tweede Kamer haar standpunt over wetgeving heeft ingenomen. In de begroting van het Gemeentefonds voor 2025 zit volgens de VVD niet het probleem, zoals ik al zei. Het probleem zit hem in de jaren daarna. Die begrotingen krijgen wij vanzelf weer op ons bordje — de eerste, hoop ik, niet in april volgend jaar, maar in december dit jaar — waarna wij ons daarover kunnen buigen. Zo zien wij de rol van de Eerste Kamer. Dan kijken wij naar uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid. Op dit moment denken wij dat de begroting die nu voorligt te accorderen is, op basis van deze drie principes. Wij zien wat er in de jaren daarna gebeurt. We horen ook heel duidelijk welke hulpvraag nu wordt neergelegd. Maar dat wil niet zeggen dat wij als Eerste Kamer nu iets kunnen zeggen over 2026. Wij gaan niet over de Voorjaarsnota. Dat is een onderhandeling die plaatsvindt in het kabinet. Wij zitten hier in een positie waarin wij afwachten wat er vanuit de Tweede Kamer op ons afkomt. Zo zien wij de rol van de Eerste Kamer.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Toch nog even. Er ligt een heel groot financiëel probleem, dit jaar al en afgelopen jaren ook, als we kijken naar de jeugdzorg. Er ligt een heel stevig rapport van de commissie-Van Ark, waarin wordt aangegeven dat het probleem niet alleen maar wordt gevormd door het ravijnjaar of de ravijnperiode 2026 en verder, maar dat er nu ook al een groot financieel probleem is. Dat is niet geregeld in de begroting voor 2025, maar het ligt nu wel op tafel. Voor heel veel gemeenten is dit, los van de reserves, een heel groot financieel probleem. Dus daar moeten wij dit jaar wél iets over zeggen.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik heb al gezegd dat ik later terugkom op het rapport van de commissie-Van Ark over de Hervormingsagenda Jeugd. Daarin staat niet alleen dat er te weinig geld is; daarin staat ook dat wij varen in de mist. Er moet dus nog een heleboel meer gebeuren dan alleen maar het oplossen van een financieel probleem. We moeten beginnen met de vraag: waar kijken we nu eigenlijk naar? Ik vond dat een vrij schokkende constatering uit dat rapport. Ik denk dat we elkaar ook echt vinden in dat dat opgelost moet worden. Uit het rapport van de commissie-Van Ark is bij mij alleen niet blijven hangen: als je er meer geld in stopt, dan is het probleem ook meteen opgelost. Het probleem is naar de mening van de VVD een meerkoppig monster en veel groter dan alleen maar het feit dat er te weinig geld is.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het is zeker een groter probleem. Er zijn op dit moment hele grote financiële problemen bij de gemeentes. Het rapport zegt dat er naar een hele hoop inhoudelijke punten gekeken moet worden. Maar het is ook klip-en-klaar over het financiële advies. Daarom is het nu boter bij de vis bij de begroting.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik denk dat de begroting voor 2025 datgene is waar we dit jaar mee verder moeten. Maar u weet net als ik dat de onderhandelingen bij de Voorjaarsnota juist over dit rapport gaan. Daar moet dus de oplossing worden gevonden, in de extra middelen. Dat moet, naar onze mening, niet meteen worden omgezet in de begroting voor 2025.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik kom er zo meteen nog op terug, als u er ook op terugkomt.
De voorzitter:
Mevrouw Moonen, u stond net ook nog. Heeft u toch geen interruptie? Dan hebben we mevrouw Nanninga achter de interruptiemicrofoon. Gaat uw gang.
Mevrouw Nanninga i (JA21):
Ik hoorde de VVD net zeggen dat autonomie van gemeenten vooropstaat. Dat hadden ze bij het stemmen over de dwangwet dan ook wel even mogen bedenken. Maar goed, er is niks mis met voortschrijdend inzicht.
Ik heb ditzelfde debat over de jeugdzorg eerder met de VVD gevoerd in deze Kamer. Dat was nog met uw voorganger, met mevrouw Jorritsma. Toen ging het over 500 miljoen euro minder voor de jeugdzorg. Het gaat nu weer de verkeerde kant op. Misschien is het een beetje een plastische vraag, maar waar is voor de VVD de bodem een keer in zicht? De vraag neemt namelijk alleen maar toe, de problemen nemen alleen maar toe en de kraan gaat hier steeds verder dicht. Ik stond een paar jaar geleden ook met een kabinet met de VVD hierover te steggelen.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik onderschrijf dat het probleem niet minder wordt, dat het juist erger wordt en dat we daaraan heel veel geld besteden. Daarover zijn we het met elkaar eens. Mevrouw Nanninga vraagt waar precies de bodem zit. Ik hoop, net als iedereen hier in deze Kamer volgens mij, dat we het probleem voor deze kinderen gaan oplossen. Het gaat namelijk over de jeugd, over onze toekomst. Wat mij betreft is dat het allereerste probleem dat we moeten oplossen. Dat betekent dat we goed moeten kijken naar hoe we het nu doen. Er zijn een heleboel gemeentes in Nederland, 342 gemeentes, die dat op hun eigen manier doen. Zoals ik net zei, denk ik dat het moet beginnen met het feit dat we in de mist varen. Dat is om vervolgens te kunnen doen wat u nu suggereert. Dat is niet heel veel geld blijven stoppen in hetgeen wat schijnbaar niet voldoende werkt.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Als ik bij de metafoor van de mist blijft, dan is er een mistlampje aangestoken in de vorm van het rapport-Van Ark. Daaruit blijkt dat geld wel degelijk nodig is. Dat is waarover we het nu hebben. We gaan hier niet de beleidskeuzes en de personeelswerving van de jeugdzorg doen. Dat moeten ze zelf doen. Wij gaan hier over de centen. Dat is dus waarover wij het hebben. Is dat nou de oplossing van het probleem? Nee, als er ergens brand is, dan heb je water nodig, maar ook een emmer of een brandspuit. Idealiter heb je ook iemand die dat op het vuur gooit. Dus ja, ik snap dat ook. Maar als je een van die componenten niet hebt, dan wordt het probleem sowieso niet opgelost. Nou is geld de component waarover we het hier hebben. Daarover is in die mist heel duidelijk gezegd: dat hebben we in ieder geval nodig. Dat lampje hebben we dus. Waarom kan de VVD niet begrijpen dat er gewoon meer geld naartoe moet? Of ze moeten gewoon "het boeit ons niet" zeggen. Zonder dat geld is al het andere natuurlijk ook zinloos.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik werp de suggestie dat het ons niet boeit verre van mij. Dat is namelijk absoluut niet het geval. Dit is een van de zaken die we echt moeten gaan oplossen. En ja, het duurt al veel te lang. Het is wel zaak dat je eerst nadenkt — eigenlijk geldt dat in z'n algemeenheid — over waar je het aan moet besteden en dat je het dan pas gaat oplossen. Je moet niet eerst heel veel geld ... Nogmaals: meer geld is niet altijd de oplossing, dus ik vind het heel verstandig dat we daar nu goed over nadenken.
De voorzitter:
Ja ... Mevrouw Nanninga.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Ik zal niet zo'n lange interruptie meer maken. Ja, dat ben ik eens met de VVD. Het was natuurlijk ook een beetje een retorisch dingetje. Natuurlijk interesseert het de VVD en natuurlijk is het niet zo dat het ze niet boeit. Dat geloof ik, maar dan wil ik boter bij de vis zien. Want er ís over nagedacht. Dat is dat rapport. Dat ligt nu voor bij deze begroting. Ik snap niet waarom dat niet overkomt.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik vraag mij af of collega Nanninga het rapport goed gelezen heeft, maar dat even terzijde. Want daar staat ook echt in wat ik nu zeg. Dus ik denk dat dat rapport ook een oproep is om gericht boter bij de vis te gaan doen, maar dat moet wel volgens de democratische principes zoals wij die hier met elkaar hebben afgesproken, namelijk dat er eerst een voorstel komt vanuit de regering. Wij gaan niet hier in de Eerste Kamer even bepalen dat wij extra geld krijgen, hoeveel dat is en waar dat precies naartoe gaat. Dat gaan we niet doen. Wij wachten totdat daar vanuit de regering een voorstel voor komt. Dat gaat via de Tweede Kamer en daarna komen wij daarover te spreken.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik hoorde mevrouw Geerdink zeggen dat de Eerste Kamer als kerntaak het toetsen op de uitvoerbaarheid heeft. Daar ben ik het mee eens. De hartenkreet van die wethouders, onder aanvoering van uw collega-VVD-wethouder in Zaanstad, gaat juist over de uitvoerbaarheid. Zij zeggen: wij kunnen het gewoon niet meer uitvoeren in de jeugdzorg. De commissie-Van Ark heeft nou juist een rapport gemaakt, waarin staat dat een van de belangrijke sleutels om die uitvoerbaarheid te laten werken, meer financiële middelen zijn. Het lijkt me dat wij als Eerste Kamer nu dan toch wel degelijk een taak hebben. Dan is de cirkel toch rond? Wij staan namelijk voor de uitvoerbaarheid en dus moeten we dat deel van het advies van Van Ark overnemen dat zegt: er moeten meer financiële middelen bij. Dat lijkt mij vrij evident.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik denk dat wij de dingen in de loop der ... Eerst de begroting 2025, vervolgens de route vanuit de Voorjaarsnota, en dan de knaken waar iedereen het over heeft. We moeten niet hier een begroting gaan amenderen, want dat kunnen wij namelijk niet eens. Dan moeten wij in, let wel, april 2025 tegen de minister zeggen dat zij haar begroting opnieuw moet gaan aanbieden. En dat gaan we niet doen. Wij vinden gewoon dat die begroting er goed uitziet en, ja, er moeten nog wel wat stappen gezet worden met de jeugdzorg.
Mevrouw Moonen (D66):
Mevrouw Geerdink heeft gelijk dat wij niet kunnen amenderen, maar wij kunnen wel met elkaar een motie aannemen die wel degelijk iets corrigeert, ook in een lopend begrotingsjaar. Binnen de systematiek van de rijksbegroting zit dat een regering met een voorjaarsnota ook iets kan corrigeren. Dus zo'n motie kan een zeer effectief instrument zijn om ook in een lopend jaar in te grijpen vanuit de uitvoering.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik heb volgens mij nog niks gezegd over welke motie dan ook die ik nog niet gezien heb. Dus daar laat ik het even bij.
De voorzitter:
En dan nu de heer Janssen.
De heer Janssen i (SP):
Wij kunnen niet amenderen, maar ik herinner mij nog een motie over 5 miljard euro, waarin de besteding werd verschoven naar een onderwerp dat niet in de begroting was opgenomen. Dus als je het hebt over een amenderende motie, dan was dat het denk ik wel. Ik bedoel de motie over de 5 miljard, die ook besteed moest kunnen worden aan de landbouw. Dat was bij het debat over EZK. Dat wilde ik even zeggen over dat wij niet kunnen amenderen, want via een omweg gebeurt dat wel degelijk.
Mijn vraag gaat over iets anders. Ik sla hierop aan, omdat ik de jeugdzorg tien jaar geleden als gedeputeerde heb overgedragen aan gemeenten en het daarna heb zien verworden tot wat het nu is, wat mij zeer aan het hart gaat. Maar het argument dat mevrouw Geerdink nu noemt, is hetzelfde argument dat tien jaar geleden door de VVD werd gebruikt: het is heel veel geld. Maar als het heel veel geld is, dan wil dat niet zeggen dat het genoeg is. De omvang zegt niks over wat je nodig hebt. Dus wat gaan we nu zeggen tegen die jeugdigen, tegen die kinderen die zitten te wachten? Gaan we dan zeggen: "We gaan eerst nog even nadenken. We hebben er tien jaar over kunnen doen, maar we gaan eerst nog even nadenken, en dan komen jullie aan de beurt, met alle knelpunten die er nu zijn"? We hoeven niet het hele bedrag in één keer te doen, zo van: hier heb je weer een zak geld; doe er maar mee wat je wilt. Als de adviescommissie-Van Ark zegt dat er nu meer geld nodig is om uit te kunnen voeren wat er nu nodig is, zouden we in ieder geval kunnen zorgen dat dat er komt. Vervolgens kunnen we verder kijken wat er voor de toekomst nog nodig is aan systeemwijzigingen et cetera. Maar van wat er nu nodig is, weten we dat het goed besteed wordt, dus dat zouden we nu moeten gaan regelen.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik zit even te denken of ik nog een vraag heb gehoord. Ik blijf bij wat ik hierop zonet heb gezegd, namelijk dat we eerst gaan nadenken en …
De voorzitter:
Ik was even bang dat ik een vraag gemist had. Klopt dat?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik had ook geen vraag gehoord, maar dat zei ik ook. Ik weet wel wat hij bedoelde. Mijn collega is dus wel duidelijk in wat er gevraagd wordt. Hij wilde weten of wij hetzelfde vinden als hij, namelijk wat hij hier net verteld heeft. Denkt u niet, voorzitter?
De voorzitter:
Degene die nu staat, is de heer Janssen. Hem wou ik dus het woord geven. Is dat heel raar? Nee toch?
De heer Janssen (SP):
Mijn vraag aan collega Geerdink van de VVD was gewoon of we niet nu al, in plaats van alleen maar na te gaan denken, ook de commissie-Van Ark zouden moeten volgen en zouden moeten zeggen: waar nu al geld nodig is om de knelpunten aan te gaan pakken die er nu zijn en die ook benoemd zijn, moeten we zorgen dat het er komt, voordat we heel erg gaan nadenken over systeemwijzigingen et cetera. Is collega Geerdink dat met de SP eens?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Nee, dat is mevrouw Geerdink niet met u eens.
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik ga verder. Ik ga naar het tweede thema, namelijk doelmatigheid en verantwoordelijkheid. Gemeenten ontvangen naast de uitkeringen uit het Gemeentefonds ook decentralisatie- en integratie-uitkeringen. De VVD vindt het essentieel dat al deze middelen doelmatig worden besteed. Meer geld moet niet automatisch leiden tot meer bureaucratie of ondoelmatige uitgaven. Gemeenten zijn een zelfstandige bestuurslaag, met autonomie over hun uitgaven. In dit kader stel ik graag de volgende vragen aan de minister. Hoe wordt er toegezien op een efficiënte besteding van het Gemeentefonds zonder dat de autonomie van gemeenten onnodig wordt beperkt? En hoe voorkomt de regering dat de gemeenten structurele lasten aangaan ter uitvoering van de taken zonder structurele dekking? Welke rol heeft de minister hierin? Daarnaast zien we in sommige gemeenten een onevenredige stijging van de lokale lasten, zoals de onroerendezaakbelasting, de ozb. Amsterdam heeft een stijging van de ozb van 32% aangekondigd voor 2025 en Utrecht een stijging van 19% in hetzelfde jaar. Kan de minister reflecteren op de ontwikkeling van deze lasten voor de inwoners en de bedrijven in de gemeenten, en kan zij uiteenzetten hoe excessieve stijgingen voorkomen kunnen worden?
Voorzitter. Onder het doelmatig besteden van en omgaan met middelen valt ook de omvang van het personeel in dienst van de gemeenten. In de laatste jaren zijn er in sommige gemeenten meer ambtenaren in dienst getreden. Enerzijds zijn de mensen hard nodig voor die taken die gemeenten uit te voeren hebben. Anderzijds kan beargumenteerd worden dat te veel personeel er ook voor kan zorgen dat de doelmatige omgang met middelen onder druk komt te staan. Natuurlijk kan er ook een kwalitatieve frictie zijn, omdat de mensen die nodig zijn voor specifieke taken niet beschikbaar zijn. Dat is de arbeidsmarkt zoals wij die nu kennen. De VVD-fractie hoort graag een reflectie van de minister hierop, en vraagt de minister hoe zij hierin samen met gemeenten de juiste balans krijgt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik zat net met smart te wachten op een stukje over de ozb, want mevrouw Geerdink heeft helemaal gelijk: het is niet de WOZ maar de ozb. Maar dit was wel een hele korte reflectie. Als de gemeenten namelijk zeggen dat ze echt niet anders kunnen dan de lasten maar verhogen omdat ze anders een kaalslag krijgen op hun voorzieningenniveau, ook daar waar zij verplicht zijn om die voorzieningen te leveren, is het toch een beetje makkelijk om te zeggen: maar de ozb mag niet.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik wacht op de voorzitter.
De voorzitter:
Ja, mevrouw Geerdink. Neem me niet kwalijk. Ik werd even afgeleid.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Kijk, de stijgingen van de ozb werken rechtstreeks door voor inwoners en bedrijven in gemeentes. Ik denk dat wij allen hier niet zijn voor excessieve stijgingen. Dat is ook de reden dat de VVD heel graag wil dat gemeentes daar bewust mee omgaan. Er wordt nu gesproken over een plafond. Ik weet niet of dat de oplossing is. Dat is ook de reden waarom ik gevraagd heb om een reflectie van de minister. Het moet zo zijn dat dat in balans is. U weet misschien dat ik indertijd meegeschreven heb aan een rapport over een verschuiving waardoor de inkomstenbelasting 4 miljard naar beneden zou gaan en de gemeentelijke belasting wellicht wat omhoog, om aan te sluiten bij de autonomie van gemeentes. Ik weet niet meer precies hoe dat rapport heette, iets van meer betalen en bepalen, iets in die trant. Dat was een andere tijd. Nu hebben wij zowel de normale stijging van de lasten, de fiscaliteit, de belasting in reguliere zin, als die bij de gemeenten. Er is ergens een grens in wat mensen kunnen dragen om in een bepaalde gemeente te blijven wonen. Daar vraag ik aandacht voor, met in het achterhoofd dat ongeveer 7% van de inkomsten die gemeentes hebben, komt uit de ozb. Wat ons betreft hoeft dat niet meer te zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg en daarna de heer Van der Goot.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Met het risico dat ik weer te scherp ben, maar dit is toch te makkelijk. Mevrouw Geerdink zegt nu in hele mooie en hele correcte bewoordingen dat het toch niet zo kan zijn dat gemeenten hun ozb omhoog doen. Maar als gemeenten niet meer weten hoe ze het moeten oplossen, dan zegt de VVD toch eigenlijk: dit is de enige knop waar je aan kan draaien, draai er maar aan? Want de gemeentes zijn verplicht om een aantal uitgaven te doen. Vervolgens zakken ze volledig door het ijs. Ze storten in een ravijn. En dan zegt de VVD: maar de ozb mag niet omhoog. Dat is te makkelijk!
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik vind het te makkelijk om alleen maar naar de knop van "meer" te kijken. Je kunt ook kijken hoe je dingen anders kan organiseren. Het is een balans. De autonomie van de gemeentes moet daar een antwoord op zien te vinden. Het is ook weer, aan de andere kant, mij te makkelijk om te zeggen: we kunnen wel de ozb omhooggooien, want dan is het probleem opgelost. Dat is ook niet de oplossing. Het probleem is hoe we die financiering gewoon goed krijgen, op een zodanige manier dat het in balans is. U zult van mij niet horen dat de oplossing is om de ozb maar omhoog te gooien, want dat is niet de oplossing.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nee, maar een regeringspartij die ziet dat er een ROB-rapport ligt, dat er disbalans is, dat gemeenten met het geld dat zij krijgen hun wettelijke taken niet meer kunnen uitvoeren, die partij kan toch niet zeggen dat je niet aan de ozb-knop mag draaien? Het CDA wil helemaal niet dat je aan die ozb-knop draait, absoluut niet, maar het kan niet zo zijn dat dan het antwoord is: misschien maar een beetje minder ambtenaren. Ik heb een aanvullend voorbeeld genoemd, dat ik zie dat gemeenten alleen maar meer mensen moeten aannemen. Straks heeft een kleine gemeente, met ongeveer 25.000 inwoners, vier of vijf mensen nodig die alleen maar audits doen om erachter te komen aan welke privacyvoorwaarden de gemeente allemaal niet voldoet, en dan hebben ze het nog niet eens opgelost. De gemeentes moeten misschien wel nog meer mensen aannemen, wat ze helemaal niet willen. Ik zou graag een oplossing willen van de VVD-fractie en niet een reflectie op aan welke knoppen er niet mag worden gedraaid en dat er wel een probleem is.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Mevrouw Van Toorenburg vraagt of ik het heel complexe probleem, waarover nu ook de onderhandelingen zijn, even in één zin wil oplossen. Dat gaat niet gebeuren, dat kan ik u nu al zeggen. Ik heb heel genuanceerd het verhaal verteld over gemeentes en personeel. In sommige gevallen leidt dat inderdaad tot meer personeel. In sommige gevallen zou dat ook kunnen leiden tot minder personeel. Dat is niet een-op-een hetzelfde.
Hetzelfde geldt voor de ozb. Ik heb niet gezegd dat gemeentes hun ozb niet mogen verhogen. Ik vind dat dat behoort bij de autonomie van gemeentes. Op het moment dat je die ozb als gemeente aan je inwoners kunt uitleggen, is dat ook iets waar de gemeenteraad over gaat. Dat is iets wat je op democratische manier met elkaar bediscussieert. Het moet alleen niet zo zijn — dat is het enige wat er ik wel aan toevoeg — dat het tot in de hemel gaat, want dan is de ozb in de ene gemeente 100% en zit een andere op 2%. Dat zegt dus helemaal niks over de inwoners die daar zitten. Dat is dus iets wat je min of meer willekeurig bepaalt. Dat vind ik niet de weg die we moeten opgaan. Dus nogmaals, ik wil heel graag horen hoe de minister vaart in deze kwestie.
De voorzitter:
De heer Van der Goot cum suis.
De heer Van der Goot (OPNL):
Absoluut. Ik ben in ieder geval heel blij om te horen van collega Geerdink dat de gemeente hier zelf over gaat. Het verbaast me dat u de minister dan om een oordeel vraagt. Het is aan de gemeenten om zelf te bepalen hoe ze, als ze zo weinig geld krijgen … Dat moet rondgedraaid worden, want anders krijgen ze last van de provinciale toezichthouder zolang het Rijk het niet heeft opgelost. Een veel interessantere vraag die je zou kunnen stellen maar die u niet stelt, is of de minister wil uitleggen hoe ze dit probleem gaat adresseren bij de VVD-minister die over Financiën gaat. In plaats daarvan houdt u een populistisch, vind ik toch wel, verhaal over dat het niet zo kan zijn dat de gemeentelijke belastingen zo verschillend zijn. Dit is echt de verantwoordelijkheid van de gemeente. Hier moeten we van afblijven. Dat was ook de kern van mijn betoog. Hier moeten we juist van afblijven, dat Kamerleden gaan zeggen wat gemeenten wel en niet zouden moeten doen, terwijl we ze te weinig geld geven. Dit is werkelijk verwerpelijk. Dan denk je: hoe ziet de VVD dit in godsnaam?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ook hier is de toon wel redelijk op het randje, in mijn optiek. Maar goed, dat is even de ontvanger. Kijk, als ik hier verwerpelijke zaken ga roepen, ben ik op de verkeerde plek, denk ik. Dat is niet mijn bedoeling en niet mijn intentie. Het zou zeer raar zijn als de VVD als partij zou zeggen dat zij voor grote belastingverhogingen is. Als dat gaat gebeuren, ben ik bij een verkeerde partij aangesloten, denk ik. Dus ik ben ervoor dat een overheid zo doelmatig mogelijk met haar middelen omgaat. Wij vragen namelijk middelen van iedereen om het probleem op te lossen. Dus dat moeten we gewoon op een goede, doordachte en doelmatige manier doen. Als we dat dan doen, moeten we dat het liefst doen zonder dat we daar al te veel belastingheffing tegenover zetten. Want dan komt op een gegeven moment de vraag: zijn wij nog wel de juiste dingen aan het doen? En daar zitten we nu, denk ik. Een deel van de inkomsten van de gemeentes komt uit de ozb, maar het grootste deel van de inkomsten, 85%, van de gemeentes wordt bepaald door het Gemeentefonds. Daarom vindt het gesprek over 2026 nu in die hevigheid plaats. Dus het is goed dat de discussie gevoerd wordt. Ik ben het met u eens dat je dit allang zag aankomen, dus je had het natuurlijk al veel eerder met deze hevigheid moeten doen. Maar we zitten er nu voor. Dat staat los van het feit dat wij de begroting voor 2025 echt wel kunnen goedkeuren.
Mag ik verder?
De voorzitter:
Ik zat nog even te denken dat de heer Lievense daar lang stond te wachten, maar het idee is verdampt? Akkoord.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Dan kom ik bij het laatste blok, het sociale domein en de gemeentelijke taken. Dan kom ik nogmaals bij de commissie-Van Ark. Het advies van de commissie-Van Ark over de Hervormingsagenda Jeugd stelt — ik heb het al een aantal keren gezegd — "het is sturen in de mist". Er ligt een grote uitdaging om de jeugdzorg te versterken én er ligt een grote uitdaging bij de financiering van de jeugdzorg, of breder gezegd, van het sociale domein. De VVD steunt de ambitie om de kosten van jeugdzorg en de Wmo beheersbaar te houden, maar de praktijk laat zien dat veel gemeenten worstelen met oplopende tekorten.
Daarom heb ik de volgende vragen aan de minister. Hoe wordt gezorgd voor een gezamenlijke, structurele oplossing voor de problemen in de jeugdzorg, zonder, zeg ik erbij, een blanco cheque af te geven, maar wel met oog voor maatwerk indien nodig? Wat is de stand van zaken rondom het advies van de commissie-Van Ark over de Hervormingsagenda Jeugd? Welke appreciatie geeft de regering aan dit advies? Graag een reflectie van de minister.
Tot slot, voorzitter. De VVD wil dat gemeenten zich richten op hun primaire verantwoordelijkheden: zorgen voor een veilige, leefbare en economisch sterke gemeente. Die verantwoordelijkheid is in goede handen bij de gemeente. Wij zijn blij te zien dat gemeenten zich daar elke dag voor inzetten. Tegelijkertijd ziet mijn fractie de extra ambities van de gemeente voor bijvoorbeeld extra voorzieningen of het doorvoeren van verbeteringen in de uitvoering van gemeentelijke taken. Dat zijn ambities die te prijzen zijn, maar dat geldt in mindere mate als dat leidt tot financiële tekorten die uiteindelijk door het Rijk moeten worden opgevangen.
Zal ik het laatste stukje even ...
De voorzitter:
Mevrouw Geerdink, ik constateer dat u aan het einde van het parcours op een heel gevoelig knopje gedrukt hebt. Bij wie moet ik beginnen? Bij de heer Dessing? Prima.
De heer Dessing i (FVD):
Ik heb even gewacht tot het einde, of bijna het einde, van het betoog van de VVD. Ik hoor de VVD worstelen met de uitgavenkant. Er is aan de knoppen gedraaid, waardoor de gemeentelijke belastingen omhoog zijn gegaan. In het verleden zijn de landelijke belastingen omlaaggegaan, maar die zijn nu ook hoger. Dat klopt, dus hoe kunnen we het betaalbaar houden? Dat is dan de vraag. Aan de andere kant is de vraag, en daar heb ik het ook over gehad, of je niet ook naar het takenpakket moet kijken. Ik hoorde de VVD daar net ook al aan refereren. Hoe kijkt de VVD aan tegen het enorme takenpakket? Denk bijvoorbeeld aan alle klimaatmaatregelen en alles wat er verder nog over de gemeentes wordt uitgerold. Valt daar ook niet wat in te halen, om in ieder geval de belastingdruk voor de burgers behapbaar te houden?
De voorzitter:
Mevrouw Geerdink, zou het een idee zijn om eerst …
Mevrouw Geerdink (VVD):
O, dan moet ik ze allemaal opschrijven.
De voorzitter:
Of vindt u dat … Ik heb het idee dat …
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik denk dat de vragen heel verschillend zullen zijn, als ik zo het palet aan mensen voor mij zie.
De voorzitter:
Akkoord, prima.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Maar dan moet ik wel even recapituleren wat … Taken van de gemeenten.
De voorzitter:
Prima, dan doen we het bit by bit and piece by piece.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Zoals ik gezegd heb, geloven wij heel erg in de autonomie van gemeentes. Op het moment dat gemeentes daar dus keuzes in maken, past dat binnen de autonomie van gemeentes. Dan past het het Rijk niet om daar een cap op te zetten. Maar het moet uiteindelijk natuurlijk wel binnen de financiële kaders passen, dus wanneer de keuzes worden gemaakt en de rekening wordt neergelegd bij het Rijk, heeft u wel een punt; dan moet daar eens goed naar gekeken worden, want dan is het te ver uitgedijd. Dat is even los van de vraag of dat klimaattechnisch is, want daar ga ik niet over. Dat is aan de gemeentes.
De voorzitter:
Laten we proberen het kort en bondig te houden, want er komt ook nog een tweede ronde. Maar vooruit, dit had ik nog niet aangekondigd, dus bij dezen: kort en bondig.
De heer Dessing (FVD):
Kan ik hierbij constateren dat de VVD vindt dat gemeentes, gezien de onafhankelijkheid en autonomie van de gemeentes, bij onuitvoerbaar landelijk beleid hun eigen afwegingen zouden kunnen maken?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Gemeentes kunnen altijd hun eigen afwegingen maken wat de VVD betreft.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Langverwacht kwam dan toch aan het einde van uw betoog het rapport-Van Ark voorbij. U vraagt een appreciatie van de minister, maar ik ben eigenlijk wel benieuwd naar een appreciatie van uzelf, van de VVD-fractie. Het rapport zegt iets over de inhoud, over hoe complex het is en over hoeveel tijd er nodig is om het op te lossen, maar het zegt ook: parallel daaraan is volstrekt duidelijk wat er financieel moet gebeuren, met terugwerkende kracht, in 2025, en vanaf de ravijnperiode tot en met 2028, want dan pas zijn we met elkaar zo ver dat we al die complexe dingen die u noemt, opgelost hebben. Ik stel dus nogmaals mijn vraag. U kunt er één onderdeel uit halen en zeggen dat we het op de inhoud moeten bekijken en dat het allemaal heel moeilijk is, maar als je het rapport van kaft tot kaft leest, zie je dat er ook heel duidelijk iets in staat over de financiën. Ik wil dus toch graag een appreciatie van het rapport van uzelf.
De voorzitter:
Mevrouw Geerdink, kort en bondig.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Mevrouw Fiers wil dat ik zeg dat ik volledig akkoord ben met alle financiële consequenties die in het rapport staan en dat ga ik niet zeggen. Nogmaals, ik heb dezelfde route. Ik blijf mijn woorden herhalen. Ik ga hier niet zeggen: dit is de oplossing; meer geld is sowieso de oplossing. Ik denk dat eerst de analyse moet plaatsvinden — dat heb ik al een paar keer gezegd — en dat we pas daarna moeten kijken naar de financiële consequenties. Ik weet niet hoeveel dat is. Dat is namelijk de route zoals we die … Dat is iets wat gemeentes wat mij betreft samen met de regering moeten uitzoeken. Ik verwacht dat daar in de Voorjaarsnota een besluit over komt.
De voorzitter:
Kort en bondig, mevrouw Fiers?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Nog één poging. Via een instellingsbesluit is aan een Commissie van Wijzen in een soort van arbitrage gevraagd om met een oplossing te komen, want men kwam er hier niet meer uit. Nu ligt die oplossing er. Begrijp ik goed dat de VVD-fractie zegt: daar gaan we nog eens goed naar kijken en in shoppen zoals het ons uitkomt?
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Geerdink (VVD):
De VVD roept de regering op om dit rapport zo serieus mogelijk te behandelen. Daar laat ik het bij.
De heer Lievense i (BBB):
Ook aan mevrouw Geerdink moet ik dezelfde vraag stellen die ik hier over dit rijtje leden heb gesteld. Ik denk dat de VVD vanaf dag één aan tafel heeft gezeten. lk bedoel daar helemaal niet mee dat dat slecht is. Ik bedoel gewoon dat de VVD als regeringspartij aan tafel heeft gezeten toen de keuzes in het verleden gemaakt zijn. Ik was eigenlijk wel heel blij met wat mevrouw Geerdink net zei over autonomie van gemeenten en dat gemeenten zo autonoom mogelijk moeten zijn om oplossingen te vinden.
Ik wil toch even een voorbeeld aanhalen, want mevrouw Geerdink zei dat ze denkt dat het verhogen van belastingen voor geen enkele partij een doel op zich is. Maar ik kan mevrouw Geerdink wel even een goed voorbeeld geven van wat er de afgelopen jaren gebeurd is en de komende jaren gaat gebeuren. Bij lokale overheden komen er ook weer verkiezingen aan en worden er weer programma's geschreven. Wij zagen tien jaar geleden op Schouwen-Duiveland het ravijnjaar al aankomen, net als iedere andere gemeente. Dat was nog zonder die exorbitante kortingen die er door Rutte III en Rutte IV in werden gezet, maar er kwamen gewoon minder middelen naar gemeenten. Dat is helemaal niet erg. Dat zie je vaker in stromen. Maar het werd met het jaar toch wat penibeler. Daarop hebben wij als gemeenteraad van Schouwen-Duiveland — dat is hetzelfde eiland waar we inderdaad goed in de slappe was zitten omdat we goed opletten — op een gegeven moment gezegd: in plaats van dat wij met elkaar als gemeenteraad drie jaar vooruitkijken, kijken wij zeven jaar vooruit, om het ravijnjaar 2026 in ieder geval al in de lift te zetten. We hebben dat er nooit helemaal uit gekregen. Wat hebben wij toen als Schouwen-Duiveland moeten doen om er geen desastreus jaar van te maken?Wij stonden voor de ondernemers bekend als eiland waar we de ozb voor niet-woningen nog net niet weggaven, om het zo maar even te zeggen. Het was een hele lage belasting. Maar wij moesten dus aan die belastingknop draaien om het jaar dat er nu aankomt uit dat ravijn te trekken. Dat is wel het gevolg van de opeenstapeling van bezuinigingen die het Rijk en het parlement hebben meegegeven. Er kwamen allemaal nieuwe taken, maar dan wel met een bezuinigingskorting. Het gevolg voor een lokale overheid is uiteindelijk wel dat die moet draaien aan die knoppen. Het lijkt, met de nadruk op "lijkt", nu net alsof de VVD het wat bagatelliseert, zegt dat het wel meevalt en dat gemeenten maar wat moeten bezuinigen. Maar zo ken ik de VVD niet, dus ik zou daar graag nog een reflectie op willen.
De voorzitter:
Punt! Haha. Ja, er moet ergens een end aan komen, toch? En dan onze senior senator.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Voorzitter, punt van orde! Nee …
De voorzitter:
Er moet ook gelachen kunnen worden.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Wij kennen natuurlijk de Zeeuwen als zunig, vanuit Groningen tenminste. Ik denk dat er absoluut niet de deken overheen zit dat alle belastingverhogingen slecht zijn. Het is alleen zo, en daarom zijn die autonomie en die lokale democratie zo belangrijk, dat het verhaal zo moet zijn dat je dat kunt uitleggen. Dat uitleggen is natuurlijk heel ingewikkeld als het is: ja, dat moet omhoog, want we krijgen minder uit het Gemeentefonds. Dat ben ik helemaal met u eens. Dit moet dus meer in balans. Het is niet goed zoals het nu is.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, aan u het podium.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Ik heb een korte vraag. Ik was blij dat mevrouw Geerdink kort voor het slot, voordat ze op de commissie-Van Ark kwam, het woord "doelmatigheid" in de mond nam. Het is haar vast niet ontgaan dat een deel van mijn betoog daarover ging. Is collega Geerdink het met mij eens dat het misschien goed is om, zoals ik heb gedaan, de minister te vragen een onafhankelijk onderzoek te doen naar de doelmatigheid in het gedecentraliseerde domein? Kunt u zich bij dat verzoek aansluiten?
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik denk dat het doen van onderzoek naar de doelmatigheid in zijn algemeenheid in dit tijdsgewricht best een goed idee is. Je hoopt natuurlijk dat gemeentes elk jaar datzelfde doen, want daarvoor hebben we die autonomie. Maar als dat gemeentes zou helpen bij het beoordelen van hun eigen doelmatigheid, zou ik daar niet tegen zijn. Dat geldt zowel voor jongeren als voor ouderen, zeg ik er even met een glimlach bij.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat laatste vind ik in dit debat heel leuk. Ik wees nog op de Aedes-benchmark, waar de corporaties al heel lang zelf een benchmark maken van wie het meest efficiënt is, ook kijkend naar overhead, externe uitgaven en dergelijke. Dat is misschien ook iets wat als een soort idee zou kunnen helpen.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Ik denk dat Aedes en de achterban van Aedes een wat meer homogene groep is. Je kunt daarmee die benchmark dan ook laten werken. Bij gemeentes is dat anders. Ik heb zelf in de gemeenteraad van Amsterdam gezeten. Amsterdam is wat anders dan — noem eens wat, zonder iemand te tekort te doen — Pekela of zo. Dat zijn heel andere grootheden. Het is dan de vraag of zo'n benchmark iets aan waardevolle conclusies met zich meebrengt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik ben dat met mevrouw Geerdink eens. Die vergelijking gaat niet helemaal op. Ik gaf het alleen als een voorbeeld om in het achterhoofd te houden. Nu we het hebben over gemeentes die verschillend zijn, herinner ik me uit mijn eerdere politieke tijd dat men in Rotterdam altijd enorm boos werd als Amsterdam weer als artikel 12-gemeente tientallen miljoenen wilde hebben, terwijl Rotterdam z'n eigen broek ophield. Alle Rotterdammers in deze zaal zullen dat gevoel delen, denk ik.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Toch hou ik van Amsterdam. Ik ga er waarschijnlijk weer wonen.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Mag ik mijn laatste stukje afmaken?
De voorzitter:
Natuurlijk. Uw laatste stukje.
Mevrouw Geerdink (VVD):
Mijn laatste stukje. De VVD pleit voor een stabiel, voorspelbaar en doelmatig Gemeentefonds. We willen dat gemeenten verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen financiën, dat ze weer meer grip krijgen op de gemeentefinanciën en de lasten voor de inwoners en bedrijven beheersbaar houden. We vragen de minister om op deze punten samen met de gemeenten concrete stappen te zetten. We zien uit naar haar reactie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Geerdink. Ik heb hier op mijn blad staan dat ik een zin moet uitspreken, waarvan ik me afvraag of ik dat wel moet doen. Maar goed, ik ben law abiding. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Ik wil u voorstellen om een uur te schorsen. Nou, misschien tot 19.00 uur. Dan kunnen we nu een hapje gaan eten.
De vergadering wordt van 18.08 uur tot 19.00 uur geschorst.
Voorzitter: Bruijn
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Thans komen we bij het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik verzoek de leden om stilte te betrachten in de zaal. De minister.
Minister Uitermark i:
Dank u wel, voorzitter. Goed en ook best bijzonder dat we hier vandaag met elkaar spreken en ook zo lang en indringend hebben gesproken over het Gemeentefonds. Het ging natuurlijk niet alleen over de begroting van het Gemeentefonds van 2025 die nu voorligt, maar ook over de meerjarige doorkijk naar 2026 en verder. Zoals onder anderen mevrouw Geerdink van de VVD en de heer Lievense van de BBB opmerkten, zitten voor gemeenten de zorgen natuurlijk niet in de begroting van dit jaar, maar zitten de zorgen van gemeenten vooral in de jaren daarna. Die signalen hebben het kabinet en mij in het bijzonder bereikt. Ze zijn luid en duidelijk overgekomen, zoals ik ook in het commissiedebat in de Tweede Kamer al heb gezegd.
U vraagt mij vandaag wat het kabinet, in het bijzonder ikzelf, hieraan gaat doen. U vroeg mij hoe ik de weg naar voren ga bewandelen en welke kansen ik daarbij zie voor gemeenten. Mevrouw Van Toorenburg van het CDA wees mij erop dat het ministerie van BZK het moederdepartement is. Ja, dat is het zeker. Wat het Gemeentefonds betreft heb ik inderdaad twee rollen. In de ene hoedanigheid ben ik de Gemeentefondsbeheerder, samen met de staatssecretaris van Financiën. Die draagt die taken samen met mij. Daarnaast ben ik natuurlijk een minister van Binnenlandse Zaken, sta ik in goed contact met het lokaal bestuur en voel ik daar zeker ook een bijzondere verantwoordelijkheid voor.
Ik moet wel even goed aan het begin meteen markeren dat noch de staatssecretaris van Financiën, noch ik een eigen begroting heb waarop we zaken anders kunnen prioriteren. De begroting van het Gemeentefonds en ook het Provinciefonds is volledig verplicht. Dit betekent dat de middelen volledig ten deel vallen aan de gemeenten en provincies: alles wat erin komt, gaat er ook weer uit. Eventuele extra middelen, als we het hebben over de omvang van het Gemeentefonds of het Provinciefonds, moeten echt elders uit de rijksbegroting komen, bijvoorbeeld door herprioritering, zoals de heer Dessing van Forum voor Democratie heeft opgemerkt. Ik wil benadrukken en onderstrepen dat ik daarmee op geen enkele manier wil zeggen dat ik geen verantwoordelijkheid heb of voel voor de gemeenten en ook niet dat ik geen inspanningen doe voor de medeoverheden, want die doe ik zeker. Niet alleen ik, maar mijn hele departement is hierop uiterst betrokken. Het departement levert veel inspanningen op de route die we nu naar de Voorjaarsnota lopen. Ik kan er helaas niet op vooruitlopen, maar wil hier graag markeren dat ik zeker mijn rol als moederdepartement niet kleiner ga maken dan noodzakelijk is.
Goed bestuur staat daarbij voor mij centraal. Medeoverheden moeten hun rol als democratisch gelegitimeerd orgaan goed kunnen vervullen. Daarbij staat de uitvoerbaarheid van beleid van medeoverheden voor mij voorop. Zoals mevrouw Fiers zegt is overleg met medeoverheden in dit kader van cruciaal belang. Daarom heeft het kabinet regelmatig een medeoverhedenoverleg. Dat hebben wij niet een, niet twee, maar inmiddels al drie keer gehad. De vierde is inderdaad gepland voor 14 april. Dan zullen we het hebben over de uitvoerbaarheid van het regeerprogramma en over de vier sporen — inmiddels is daar een vijfde aan toegevoegd — voor de interbestuurlijke samenwerkingsagenda die we met elkaar ontwikkelen. Zoals mevrouw Fiers aangaf hebben gemeenten een bijzondere positie in het decentraal bestuur. Ik kan haar zeggen dat ik de visie van de ROB hierop deel, zoals ik ook in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen heb aangegeven. Medeoverheden en in het bijzonder gemeenten kunnen inderdaad bij uitstek die lokale democratie vormgeven. Ook kunnen zij centraal beleid uitvoeren en daarmee inspelen op lokale wensen en omstandigheden. Ik ben het met u eens dat die uitvoering niet ten koste moet gaan van de autonome ruimte van decentrale overheden. Het is allang zo dat de medebewindstaken een grote omvang hebben. Het is ook niet grijswit; ze zitten op een schaal. Er is een gevaar dat medebewindstaken de autonome taken verdringen. Ik ben me daar zeer goed van bewust. In vele gesprekken met raadsleden wordt mij dat duidelijk. Juist het werkplezier zit zo in de autonome taken. Raadsleden worden daar terecht op aangesproken en vinden daar hun eigen motivatie en genoegdoening in. Dat heeft wel mijn zorg en aandacht.
Mevrouw Fiers en de heer Van der Goot van OPNL vroegen me hoe ik mijn rol in het kader van het lokale bestuur zie en hoe ik daarin mijn verantwoordelijkheid voel. Het ministerie van BZK heeft van oudsher een bijzondere verantwoordelijkheid voor decentraal bestuur. De belangen van medeoverheden weet het steeds hoog op de agenda te houden, inclusief de naleving van de Financiële-verhoudingswet, de Gemeentewet en de Provinciewet. Ik voel me verantwoordelijk voor het lokale bestuur, dat ik in vele gedaanten ontmoet. Ik ontmoet het bij elke burgemeester die moet worden benoemd, bij de commissarissen van de Koning, bij de wethouders, bij de raadsleden. In alle letters van het alfabet heb ik ze inmiddels langs gehad, van kleine kernen tot grote steden. Het is juist de veelkleurigheid van het lokale bestuur, dat zo dicht op de inwoners zit, die de positie van BZK zo bijzonder maakt. Ik voel daar echt een bijzondere verantwoordelijkheid in. Het is wel belangrijk dat taken en bevoegdheden aan het best passende bestuurlijke niveau worden toebedeeld en dat medeoverheden hun taken in Nederland overal kunnen uitvoeren. Ik zal het niet meer zo vaak zeggen, maar ik vind de balans tussen de middelen, de taken en de uitvoeringskracht heel belangrijk. Uw Kamer heeft in dit kader op 29 januari om een overzicht gevraagd van de financiële impact van de taken van gemeenten en provincies. De heer Lievense heeft nu gevraagd hoe het met dit overzicht staat. Ik kan u toezeggen dat u dit overzicht voor 1 mei zult ontvangen. Dat gaat dus goed.
Verder zet ik natuurlijk ook in op goede interbestuurlijke verhoudingen. Daarbij gaat het vooral om het vroegtijdig betrekken van gemeenten en provincies bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. Als coördinerend minister heb ik mij ook ingezet om de inzet van de zogenoemde UDO's te intensiveren. Die intensivering bekostig ik met middelen uit de envelop "goed bestuur", die jaarlijks ongeveer 8 miljoen euro bevat. Met behulp van de UDO, de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden, wordt sinds 2023 stelselmatig bij nieuw of aangepast beleid nagegaan of de balans er is tussen de beschikbare middelen, zowel financieel als qua bevoegdheden en taken, en de uitvoeringskracht, zoals menskracht en praktische uitvoerbaarheid. Het uitgangspunt is dat decentrale overheden, soms via hun koepelorganisaties, vanaf de start betrokken worden bij de beleidsvorming en daarbij ook zelf actief die balans bewaken. Waar nodig worden binnen de UDO uitvoeringstoetsen uitgevoerd, zodat duidelijk wordt of, en hoe het nieuwe beleid uitvoerbaar is voor provincies en gemeenten. De uitkomsten van die UDO zijn openbaar en worden ook gedeeld met de Kamer. Op 31 maart heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de eerste ervaringen met dit instrument. Daaruit blijkt dat medeoverheden sinds de inwerkingtreding van de UDO vaker en eerder worden betrokken bij beleidsvormingsprocessen. Echter, uit die eerste ervaringen blijkt ook dat het echt nodig is om die UDO breder bekend te maken. De komende periode zal ik inzetten op bredere bekendheid en juist gebruik van de UDO door alle betrokkenen. Daarin heb ik ook echt wel een taak te doen, want we merken dat dit instrument echt nog niet vanzelf gevonden wordt en het heel belangrijk is om aan de voorkant goed die balans te helpen bewaken.
Mevrouw Moonen van D66 vroeg of het klopt dat in de wet staat dat gemeenten gecompenseerd moeten worden als zij middelen tekortkomen. Op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet worden bij beleidsvoornemens van het Rijk de financiële gevolgen voor decentrale overheden in kaart gebracht. Bij het vorderen van medebewind heeft het Rijk de verplichting om de kosten van een doelmatige uitvoering van medebewindstaken op een adequate wijze — niet op een volledige wijze — te vergoeden. Dat staat in artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet, waarvan ik inmiddels denk dat elk lid van dit kabinet het uit zijn hoofd kent. Dit gebeurt niet pas sinds 2023, toen de UDO werd ingevoerd, maar gebeurde ook daarvoor al. Zo zijn gemeenten bijvoorbeeld ook intensief betrokken geweest bij de decentralisatie van de jeugdzorg. Uw Kamer heeft daar net ook over gesproken en op teruggeblikt. Er is zeker ruimte voor verbetering; daar ben ik van overtuigd. Ik denk dat de UDO echt gaat helpen bij de naleving van deze wettelijke bepalingen. Uw Kamer heeft in dit kader ook specifieke vragen gesteld over medebewindstaken, in het bijzonder over de compensatie daarvan. Ik zal daar zo op terugkomen.
Eerst nog een paar woorden over de balans die zo onder druk staat. Ik vind het belangrijk om het hier ook nog een keer te zeggen: dit kabinet heeft in het overhedenoverleg van 21 november erkend dat de balans onder druk staat. Zoals velen van u ook hebben aangehaald, is het goed om te realiseren dat de huidige zorgen over 2026 en verder, over een zeer lange tijdsperiode, volgens sommigen van u bij de decentralisaties van 2015 zijn ontstaan. Uw Kamer — mevrouw Geerdink, mevrouw Fiers, de heer Van der Goot, mevrouw Van Toorenburg, mevrouw Moonen en de heer Janssen — heeft gevraagd om helderheid over hoe het nu zit met de problematiek in de jeugdzorg, de 2,4 miljard euro die door de VNG "het ravijn" wordt genoemd, en het prijspeil van de indexatie. Mevrouw Fiers en de heer Van der Goot vragen hoe groot het probleem nu exact is en wat dit betekent voor de burger, in het bijzonder voor de kwetsbaren in onze samenleving. U wilt als Kamer natuurlijk graag concrete antwoorden. Dat begrijp ik. Ik moet er wel bij zeggen: ik kan en wil vanuit het oogpunt van goed bestuur niet te ver vooruitlopen op de voorjaarsbesluitvorming en de claims die daar op tafel liggen. Wat ik u kan zeggen, is dat we ons vanuit BZK elke dag maximaal inzetten om de belangen voor het voetlicht te brengen en om ervoor te zorgen dat we hierin echt stappen zetten. Wat ook in het overhedenoverleg is erkend, is dat de vraag niet is óf we het advies van Van Ark gaan uitvoeren, maar hoe.
De heer Janssen i (SP):
Even over wat de minister nu zegt, namelijk dat ze niet vooruit kan lopen op de voorjaarsbesluitvorming. Wat betekent dat voor het overleg van aanstaande maandag?
Minister Uitermark:
Dat betekent dat voorzien is dat we de besluitvorming in de ministerraad van komende vrijdag zouden bespreken. Op basis daarvan is in de planning met de VNG de afspraak gemaakt op de veertiende. Die afspraak staat nog steeds.
De heer Janssen (SP):
Maar als ik de minister zo beluister, dan zou er een voorwaardelijke afspraak staan, die min of meer met potlood genoteerd staat en onder de voorwaarde dat er aanstaande vrijdag in de ministerraad besluitvorming plaatsvindt over de Voorjaarsnota.
Minister Uitermark:
Nee, zo heb ik het niet bedoeld. De planning, het tijdspad, was vrijdag de elfde de besluitvorming in de ministerraad en dan de maandag daarop meteen het formele gesprek met de medeoverheden. Ook is afgesproken dat deze week het informele overleg plaatsvindt met de medeoverheden.
De heer Janssen (SP):
Dan probeer ik het even scherp te krijgen. Dan gaat de afspraak niet zozeer over vaste data, maar dan zou op de maandag volgend op het ministerraadbesluit over de Voorjaarsnota het formele overhedenoverleg moeten plaatsvinden. Dat zou betekenen dat er aanstaande maandag wellicht nog een informeel overleg is als er aanstaande vrijdag geen besluitvorming plaatsvindt. Hoor ik de minister dat zeggen?
Minister Uitermark:
We zijn nog niet afgeweken van de veertiende. Daar doe ik niets aan af. De veertiende staat, en niet met potlood. Die staat gewoon in de agenda. Ook staat nog de afspraak dat we deze week de informele overleggen zullen doen. Ondertussen gebeurt er natuurlijk nog veel meer. Er zijn allerlei contacten gaande, ook tussen mij en al mijn collega's in het kabinet. Er wordt echt hard gewerkt. Maar het formele overhedenoverleg staat gewoon op maandag de veertiende.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Janssen.
De heer Janssen (SP):
Voorzitter, tot slot. Dan hoor ik toch min of meer dat de veertiende gebaseerd is op besluitvorming op de elfde in de ministerraad. Volgens mij is die koppeling dan aan de orde. Dat die afspraak nu nog staat, snap ik. U gaat nu niet zeggen: we gaan vrijdag in de ministerraad geen besluit nemen. Ik begrijp dat de minister dat nu niet zegt. Dat zou aan de overkant een heel andere dimensie aan de gesprekken geven. Maar er is wel een koppeling: vrijdag besluitvorming en maandag het formele overhedenoverleg. Dat staat nu voor aanstaande vrijdag en aanstaande maandag, maar dat kunnen ook een andere vrijdag en een andere maandag worden als blijkt dat dat nodig is.
Minister Uitermark:
Ook daar wil ik eigenlijk niet op vooruitlopen. Ik wil hier even klare taal spreken. We doen natuurlijk meer dan dit. Op alle afgelopen vrijdagen was er overleg met staatssecretaris Karremans van VWS, die gaat over de jeugdzorg. Ik ben daar zelf vaak bij aangesloten, maar BZK zat daar in ieder geval altijd ook bij. We hebben alle vrijdagen overleg gehad met de VNG als het ging over de jeugdzorg, gecombineerd. Er zijn dus allerlei overleggen. Het informele overleg deze week vindt sowieso plaats, maar de bedoeling was natuurlijk om hiermee de medeoverheden mee te nemen in het hart van de besluitvorming over de Voorjaarsnota. Dat is de onderliggende gedachte. Als we uitkomen bij een situatie waarin we komende vrijdag nog niet kunnen besluiten in de ministerraad, dan moet u het in dezelfde beweging zien: we nemen de gemeenten op deze manier mee in het hart van de besluitvorming.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Ik wil daar toch een beetje op doorgaan. Mij is nog niet helemaal duidelijk wat nu de bedoeling is. Wij krijgen steeds signalen van de VNG dat zij denken dat er aanstaande maandag een serieus medeoverhedenoverleg is. Als de minister nu nog midden in die besluitvorming zit, is er aanstaande maandag toch niets te vertellen?
Minister Uitermark:
Het is nu dinsdag. De planning is nog steeds: besluitvorming komende vrijdag in de ministerraad. Maar het zou zomaar kunnen dat dit niet wordt gehaald; daarin moeten we redelijk zijn. Dus de planning was: besluitvorming, daaraan voorafgaand informeel overleg en direct na de formele besluitvorming op maandag het formele overhedenoverleg. Maar het is even de vraag hoe de ontwikkelingen deze week gaan. Ik denk dat we eraan moeten vasthouden dat de grondgedachte is: de VNG meenemen in het hart van de besluitvorming, voorafgaand aan het besluit in de ministerraad, om dan vervolgens het formele overhedenoverleg meteen daarna te hebben.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Oké. Als aanstaande vrijdag dus niet het besluit valt in de ministerraad, heeft het overleg aanstaande maandag echt een andere lading dan men nu veronderstelt, namelijk dat we dan eindelijk horen wat het bod is en hoe we daarmee verder kunnen. In dat geval blijft het zoeken naar wanneer we weer met elkaar om de tafel moeten, omdat we het steeds nog niet weten. Het moet wel iets duidelijker. Eigenlijk heeft zo'n overleg maandag wellicht helemaal geen zin. Dan moet de minister dat tegen de VNG zeggen, toch?
Minister Uitermark:
Maar dat kan ik pas zeggen als ik weet om welke redenen we niet tot finale besluitvorming komen in de ministerraad. Zover ben ik nu gewoon nog niet. Ik wil het zo duidelijk mogelijk zeggen, maar ik wil ook geen verkeerde verwachtingen scheppen.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan is het misschien ook wel zonde dat ik daarop vooruitloop, zeg ik expliciet. Het is ook een beetje de vraag aan ons als Eerste Kamer om erover na te denken of wij überhaupt dinsdag wel moeten stemmen, omdat er nog zo veel onduidelijkheden zijn. Ons idee was: maandag is er overleg en dan hebben we het wat helderder als we dinsdag gaan stemmen. Ik denk dat wij er als Kamer even goed over moeten nadenken wat wijsheid is.
De heer Lievense i (BBB):
Ik probeer het even anders, want ik vatte het best iets positiever op. Volgens mij worden de medeoverheden informeel al meegenomen in het overleg. Die bevestiging zoek ik even bij de minister. Dan vind ik het heel positief dat het overleg deze week al plaatsvindt. Als er volgende week dan niet tot besluitvorming kan worden overgegaan, dan schuift die op, maar dan horen de medeoverheden al informeel welke kant de minister opgaat.
Mevrouw Moonen i (D66):
Het doet mij deugd dat de minister zegt dat alle leden van het kabinet artikel 108 van de Gemeentewet uit het hoofd kennen. Dat lijkt mij een heel goede basis. Mijn vraag aan de minister is: nu wij dat artikel toch allemaal uit het hoofd kennen, gaan we daar dan ook naar handelen?
Minister Uitermark:
Ik hecht er zelf aan om het bijzondere belang van het karakter van een medebewindstaak te benadrukken. Maar zoals ik net zei: niet alle medebewindstaken zijn op dezelfde manier en in dezelfde mate dwingend. Het geeft wel aan dat wij hier vanuit het Rijk een taak neerleggen bij de gemeenten en dat daarbij natuurlijk de verplichting hoort om daar een adequate financiering bij te leveren. In die zin is het belangrijk om dat te markeren. Ik denk dat ik het zo vaak genoemd heb dat iedereen het inmiddels uit het hoofd kent.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of de minister er nog op komt, maar in mijn eerste termijn heb ik ook gevraagd of zij met alle leden van het kabinet gesproken heeft over de gevolgen die voorliggen. Dan gaat het niet alleen over de Jeugdwet, want dat is de jeugdzorg; dat is een apart verhaal. Er ligt ook een mooi rapport; ik snap dat u dat bespreekt. Maar de bezuinigingen op de gemeenten raken eigenlijk het voltallige kabinet. U bent duidelijk geweest over de formulering in de wet, maar heeft u ook met alle bewindspersonen gesproken over de gevolgen, en hebben zij die allemaal goed op het netvlies?
Minister Uitermark:
Dank voor deze terechte vraag. Het raakt inderdaad alle leden van het kabinet. Om die reden hebben we dit ook in de ministerraad met elkaar besproken. Bij het medeoverhedenoverleg, dat het kabinet nu al voor de vierde keer gaat voeren, was steeds een goede delegatie aanwezig. Het overleg wordt ook voorgezeten door de minister-president. Dus daar is steeds een brede vertegenwoordiging bij aanwezig. Daarnaast spreken we als onderdeel van de gesprekken met de medeoverheden eigenlijk over drie onderwerpen. Een belangrijk onderwerp is de interbestuurlijke samenwerkingsagenda langs die vier sporen, waar ook direct vier bewindspersonen aan verbonden zijn, en waar weerbaarheid nu aan toegevoegd is. Dus ook met deze bewindspersonen spreek ik over het laden van die interbestuurlijke samenwerkingsagenda en wat dat betekent in termen van de daarin neergelegde taken en middelen. Dus ja, dat is onderwerp van gesprek.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het is goed om te horen dat er heel veel gesproken wordt door heel veel bewindspersonen. Maar eigenlijk ging het me meer om de inhoud. De bezuinigingen op de gemeenten raken het kabinet ook direct, als het gaat om de afspraken in het regeerakkoord. Ik noemde onder andere het bouwen van woningen, de klimaatafspraken en het zorgakkoord. Zo zijn er legio afspraken. Mijn vraag is of deze minister met de andere ministers gesproken heeft over de effecten die deze bezuinigingen gaan hebben op de eigen ambities van het kabinet. Heeft u die in beeld gebracht en vervolgens ook besproken met de diverse kabinetsleden?
Minister Uitermark:
Als u nou doelt op een soort financiële doorrekening van wat het zou betekenen in termen van claims, dan zeg ik dat wij dat niet zo gedetailleerd, integraal, met elkaar besproken hebben. Elke bewindspersoon die betrokken is bij de sporen van de interbestuurlijke samenwerkingsagenda weet natuurlijk dat wij alleen maar onze taken en ambities kunnen verwezenlijken als we een goeie bestuurlijke samenwerking met onze medeoverheden hebben. Daarvan is het kabinet voldoende doordrongen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Misschien nog één controlevraag.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ja. Ik noem even een voorbeeld. Misschien hebt u met minister Keijzer besproken dat die 900.000 woningen niet gaan lukken als we deze bezuinigingen doorvoeren. Misschien was dit te concreet, maar dat lijkt me eerder de hoofdlijn. Zijn dat soort dingen besproken met de kabinetsleden zodat iedereen doordrongen is van: als wij dit niet regelen bij de Voorjaarsnota, schieten wij onszelf ook nog eens in de voet?
Minister Uitermark:
Het is zeker besproken, maar de bewindspersonen realiseren zich dat ook zelf bijzonder goed.
Ik ga zo beginnen aan de beantwoording van de gestelde vragen. Tot slot wil ik nog even terugkomen op de gevolgen van het niet rondkrijgen van begrotingen. De gevolgen daarvan verschillen voor de burger echt per gemeente. Het is aan de gemeenteraad om daarover tot besluitvorming te komen en om daarin mee te wegen wat dit betekent voor de meest kwetsbare mensen in hun gemeente. Maar ik ben me volledig bewust van wat gemeenten aangeven wat betreft lokale keuzes als gevolg van de begroting die zij niet rondkrijgen. Wij hebben hier inmiddels ook zicht op. Ook na de oproep van de VNG zijn er gemeenten die middels hun begroting laten zien hoe ze er niet uit komen. Die cijfers zijn zorgwekkend. 68% van de gemeenten geeft aan dat ze de begroting niet kunnen rondkrijgen. Ook voor de komende jaren liggen die cijfers rond de 60%, waar ze in het verleden rond de 30% lagen. Daar zit dus zeker een zichtbare zorg. Maar nogmaals, daar zijn wij wel van doordrongen. Tegelijkertijd worden de begrote tekorten niet altijd gerealiseerde tekorten. Ook dat laten de cijfers uit het verleden heel duidelijk zien. Waar gemeenten fikse tekorten in de begroting hadden, sloten ze het jaar uiteindelijk af met een saldo van nul, of hielden ze zelfs geld over.
Ik zal nu uw vragen beantwoorden. Ik heb die onderverdeeld in vijf setjes. Ik zie nu dat het er eigenlijk zes zijn. Bij de uitvoering door de gemeenten zal ik het hebben over de uitvoering van het beleid door gemeenten, welk effect de bezuinigingen hebben, de inzet van personeel bij gemeenten, een efficiënte besteding van de middelen uit het Gemeentefonds en de medebewindstaken, inclusief de arbitrage. Dat is het eerste mapje. Het tweede gaat over de financiële situatie in 2026 en verder. Dat betreft onder andere de jeugdzorg, het ravijn en het prijspeil van de indexatie. Het derde mapje betreft de financiële mogelijkheden van gemeenten, het inzetten van onderuitputting en de knoppen om aan te draaien. Het vierde betreft de stijging van lokale lasten zoals de onroerendezaakbelasting. Het vijfde mapje zijn de grote steden en het verdeelmodel van het Gemeentefonds. Het zesde mapje zijn de overige, losse Q&A's.
Ik begin met de uitvoering door de gemeenten. Er is gevraagd hoe het personeel wordt ingezet, waar het geld heen gaat en er is gevraagd naar de medebewindstaken.
De heer Dessing heeft gezegd dat het Rijk de gemeenten moet dwingen om te fuseren en moet ingrijpen in de uitvoering. Ook vraagt hij welk effect bezuinigingen zullen hebben. Gemeenten zijn autonome bestuurslagen. Dus het is niet aan mij om te bepalen of en hoe gemeenten hun middelen besteden en of ze moeten bezuinigen. Het is aan een gemeente, of het nou gaat over de omvang en doelmatigheid van het personeel, of de vraag voorligt of deze moet fuseren of de uitvoering moet aanpassen. Ook is het aan een gemeente om bijvoorbeeld te bepalen hoe deze omgaat met de Spreidingswet. Het is aan de gemeenteraad om daar een mening over te hebben.
De heer Dessing i (FVD):
Met alle respect en dank voor dit antwoord, de minister heeft volgens mij de vraag toch wat verkeerd begrepen, want ik pleit absoluut niet voor het fuseren van gemeentes. Integendeel. Ik wijs alleen op het feit dat door het vergroten van de taken het risico bestaat dat gemeentes gedwongen worden om te fuseren, terwijl wij er juist voor pleiten om aan de basis van dat probleem iets te doen, om er juist voor te zorgen dat er níét gefuseerd hoeft te worden. Hoe kijkt de minister daarnaar?
Minister Uitermark:
Ik denk dat het niet verstandig is om gedwongen te fuseren. Het is verstandig om te kijken of gemeenten voldoende schaalgrootte of samenwerkingsverbanden hebben om op een passende manier een probleem aan te pakken en hun taken uit te voeren.
De heer Dessing (FVD):
Hoe kijkt de minister dan aan tegen het feit dat je gelet op die taakverzwaring ook zou moeten kijken naar de takenkant, dus naar verlichting van de taakkant? Daar ligt misschien het knelpunt. Dat zorgt ervoor dat gemeentes zo kleinschalig en dus ook zo bereikbaar voor de burger kunnen blijven. Moeten we dus niet iets doen aan het verminderen van de taken?
Minister Uitermark:
Volgens mij is dat een essentieel onderdeel van de balansdiscussie. We moeten goed kijken naar welke taken we bij gemeenten neerleggen en wat de middelen zijn die daarbij horen, zowel financieel als in termen van bevoegdheden. Juist de UDO's dragen daar natuurlijk ook aan bij. Moeten we die taken wel bij gemeenten neerleggen? Zeker bij nieuwe taken moeten we daar elke keer heel goed over nadenken.
De heer Janssen (SP):
Ik heb een korte, verhelderende vraag. Hoorde ik de minister nu zeggen dat gemeenteraden zelf maar moeten bepalen hoe ze omgaan met de Spreidingswet?
Minister Uitermark:
Nee, dat zeg ik niet. Ze hebben natuurlijk een wettelijke verplichting die ze moeten uitvoeren. De wijze waarop ze dat doen, is vervolgens aan de gemeenten. Maar ze moeten natuurlijk wel voldoen aan hun wettelijke verplichting om het te doen.
De heer Janssen (SP):
Dan is dat helder. Ik hoorde de minister namelijk zeggen dat raden maar zelf moeten kijken hoe ze omgaan met de Spreidingswet. Maar dan is dat nu opgehelderd.
Minister Uitermark:
Mevrouw Nanninga stelde drie vragen over gemeenten die geen uitvoering geven aan landelijke wetgeving. Zij vroeg wat de gevolgen zijn voor een gemeente indien deze bewust de wet niet uitvoert; is het verdedigbaar dat het Gemeentefonds wordt aangewend? Ook vroeg zij of ik over bevoegdheden beschik om de SPUK's in te trekken of op te schorten. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat autonomie inderdaad niet hetzelfde is als vrijheid bij de uitvoering van wettelijke taken. Maar wanneer gemeenten wettelijke taken uitvoeren, bestaat er natuurlijk wel beleidsvrijheid. Wanneer een gemeente een medebewindstaak echt verwaarloost, dan kan het provinciebestuur of de vakminister — dus niet de minister van BZK in alle gevallen; de minister van BZK kan het alleen zijn bij de 34 wetten die in de bijlage bij de Gemeentewet zitten — in de plaats treden. Dat gaat over de medebewindstaken die worden verwaarloosd. Ook is het zo dat besluiten van het gemeentebestuur wegens strijdigheid met het algemeen belang of met het recht kunnen worden vernietigd. Het Gemeentefonds zelf is geen onderwerp van kortingen of terugvorderingen. Het Rijk gaat er niet over op welke wijze schaarse capaciteit wordt ingezet. Dus als het gemeentebestuur daarin eigen keuzes maakt, dan is er niet automatisch sprake van taakverwaarlozing. Het is natuurlijk ook zo dat besluiten van het gemeentebestuur vatbaar zijn voor bezwaar en beroep. Specifieke uitkeringen, SPUK'S, betreffen geoormerkt geld. De bestedingen worden achteraf verantwoord. Middelen die niet aan het beoogde doel worden uitgegeven, kunnen in de regel worden teruggevorderd. Of dat dan in de praktijk gebeurt, is aan de betreffende vakminister.
Mevrouw Nanninga i (JA21):
Dank voor uw antwoord. Dat roept bij mij dan natuurlijk de vraag op wat de appreciatie van de minister is van burgemeesters, wethouders of gemeentes die echt te kennen geven dat ze bepaalde wetgeving zó niet bij hun stad vinden passen dat ze er geen zin in hebben. Dat is iets anders dan de schaarste verdelen. Dat begrijp ik. Je kan niet alles evenveel prioriteit geven. Maar deze gemeentes zeggen bijvoorbeeld: we gaan dit gewoon niet uitvoeren en niet handhaven. Wat is de appreciatie van de minister daarvan, ook wat betreft de rechtsgelijkheid van burgers die onderhevig zijn aan het beleid van die gemeente?
Minister Uitermark:
Dank voor de vraag. Als er een wettelijke taak wordt neergelegd bij een gemeente, bijvoorbeeld als het gaat over de positie van statushouders en hun recht op een woonruimte, heeft die gemeente gewoon te handelen naar de wet. Dat lijkt me heel elementair. Maar als de vraag meer ziet op de handhaving, raken we natuurlijk het capaciteitsvraagstuk. Daarin zal het lokale bestuur zijn eigen afwegingen maken over waar het de politiecapaciteit, de boa-capaciteit et cetera inzet. Daar is het minder duidelijk.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Uiteraard. Dat laatste deel van het antwoord is mij volkomen duidelijk. De vervolgvraag die mij dan op de lippen brandt, is natuurlijk wat de minister denkt te gaan doen aan lokale overheden, in dit geval gemeenten, die zich openlijk ondermijnend uitlaten over wetgeving. Gaan daar gesprekken op volgen, al dan niet met de vakministers? Zal daar in de ministerraad over gesproken worden? Ik meen dit serieus. Ik vind het echt een zorgelijk ding dat lokale overheden gewoon zeggen: dit vind ik stomme wetgeving; dit gaan we gewoon niet doen. Nogmaals, ik heb het niet over een capaciteitsprobleem of over keuzes die je binnen de wet kan maken. Kan hier op z'n minst een gesprek op volgen of kan er een ander gevolg aan gegeven worden? Ik vind namelijk dat hier de rechtsgelijkheid van de mensen in Nederland in het geding is.
Minister Uitermark:
Ik ben het met mevrouw Nanninga eens dat een wettelijke taak die wij neerleggen, gewoon moet worden uitgevoerd. Als er duidelijk sprake is van taakverwaarlozing, zoals ik zonet zei, dan is het niet altijd aan de minister van BZK maar wel aan de betreffende vakminister om daar werk van te maken.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Nanninga.
Mevrouw Nanninga (JA21):
Even concreet. Wat gaat hier dan concreet aan gebeuren? Gaat de minister dit doorgeleiden naar de ministerraad? Moet ik daar een vakminister voor aan zijn of haar jasje trekken? Welke actie staat ons te doen als deze gevallen geconstateerd worden?
Minister Uitermark:
Als zo'n geval geconstateerd wordt, kan die vraag bij de vakminister worden neergelegd. Die kunt u dan dus neerleggen bij de vakminister.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik ga door op dat punt. We hebben het over handhaving, maar volgens mij ligt er juist bij de minister van Binnenlandse Zaken een goede mogelijkheid tot handhaving, bijvoorbeeld als een gemeente een verordening vaststelt, zoals een huisvestingsverordening, die in strijd is met hoger recht. Als straks bijvoorbeeld het verbod op voorrang voor statushouders er ligt en een gemeente in haar huisvestingsverordening iets wil opnemen wat contrair is aan die wetgeving, is deze minister dan bereid om het aan haar toebedeelde instrument van spontane vernietiging daarvoor te benutten?
Minister Uitermark:
Dan heb ik even de tegenvraag of u dan ziet op de indeplaatsstelling of op de vernietiging.
De heer Van Hattem (PVV):
Indeplaatsstelling is natuurlijk ook een mogelijkheid die de minister kan benutten, maar als er sprake is van een verordening, in dit geval een huisvestingsverordening, kan de minister zelfstandig besluiten om de gemeente een brief te sturen met de boodschap: u trekt die verordening in of ik laat de verordening van hogerhand vernietigen.
Minister Uitermark:
Inderdaad heb ik al een keer aan de orde gehad dat er zo'n verzoek tot vernietiging is voorgelegd. Dat is een instrument dat ik heb.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Duidelijk. De handhaving ligt dus niet alleen op lokaal niveau, maar de minister heeft zelf ook het bestuursrechtelijke instrumentarium en zij is bereid om bijvoorbeeld het instrument van spontane vernietiging in te zetten in die gevallen waar dat aan de orde zou zijn.
Minister Uitermark:
Dat is dan echt de casuïstiek. Dan moeten we ook kijken naar de proportionaliteit. Het beleidskader stelt dat de vernietiging ook proportioneel dient te zijn. Meestal is het zo dat er een signaal binnenkomt bij mijn departement en dat er op dat signaal wordt geacteerd. Daar gaat eerst nog een ander traject aan vooraf, want vernietiging is natuurlijk een heel zwaar instrument. Eigenlijk is de beste weg om eerst het probleem terug te leggen en te signaleren waar het hoort, in het geval van een verordening bij de gemeenteraad. Dan kan eerst gekeken worden of het lokaal bestuur zelf niet overgaat tot aanpassing.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik hoor de minister zeggen: gemeentes moeten de wet uitvoeren. U voegt eraan toe dat dit vrij elementair is. Daar ben ik het mee eens. Mijn vraag aan de minister is of zij ook vindt dat de regering de wet moet uitvoeren. Dat vind ik ook vrij elementair.
Minister Uitermark:
Zeker, dat ben ik van harte met u eens.
Mevrouw Moonen (D66):
Bent u het dan ook met mij eens dat u artikel 108 moet uitvoeren en dat de gemeentes moeten worden gecompenseerd op het tekort aan financiële middelen? Dat staat in de wet.
Minister Uitermark:
Artikel 108 bepaalt dat daar waar de taken in medebewind worden neergelegd, die moeten zijn voorzien van een adequate financiering. Dat is ook de taak en opdracht die we hebben, maar "adequaat" is daarbij geen synoniem voor "volledig". De vraag is dan wat adequaat is. Daar zit natuurlijk de angel van dit vraagstuk.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Interessante vraag. Is de minister ervan overtuigd dat er op dit moment sprake is van adequate financiering?
Minister Uitermark:
Ik denk dat de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Kamer ook wel aangeeft dat het zicht daarop nog niet zo eenduidig is. Daarbij is ook helpend het overzicht dat we nu aan het maken zijn. Ik denk daarom dat dit een extra reden is dat het goed is dat we vandaag in de Eerste Kamer de discussie hierover voeren. Het is belangrijk hoe de financiering is en of de omvang van het Gemeentefonds voldoende is gevuld of niet.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Meerdere collega's signaleerden ook al in hun eerste termijn dat dit voor de Kamer niet te bepalen is en dat niet inzichtelijk is of er sprake is van een adequate financiering van de medebewindstaken. Ik hoor de minister zeggen dat zij dat eigenlijk zelf ook niet kan. Dat zou toch een hele goede reden zijn om de begroting aan te passen?
Minister Uitermark:
Nou, we komen natuurlijk niet van nergens. Zoals ik net aangaf, is er over alle taken die zijn neergelegd, steeds overleg geweest, wel op een andere wijze sinds 2023. Daarom geloof ik zelf ook echt in de UDO en het vroegtijdig betrekken van de gemeenten als medeoverheden, op een vroeg moment in de besluitvorming. Als wij van hieruit naar de toekomst kijken, denk ik dat het al stukken beter gaat en dat het in de toekomst ook steeds beter zal gaan.
We moeten er met z'n allen alert op zijn, niet alleen dat er voldoende middelen meekomen, als we taken neerleggen, maar we moeten ons ook serieus de vraag stellen of we die taak wel bij de gemeente moeten neerleggen. Ik heb dit zelf ook aan de hand gehad. Dan zijn er taken waarvan ik beleidsmatig heel graag zou willen dat alle gemeenten in Nederland die zouden gaan doen. Maar toch zal ook ik mij in moeten houden en bekijken of het nodig en noodzakelijk is dat ik die taken neerleg bij de gemeenten.
Er is elke keer over nagedacht, als er een taak werd belegd bij gemeenten. Als er sprake was van medebewind is er ook nagedacht over welke middelen er mee moesten gaan. Maar op dit moment hebben we daar geen eenduidig overzicht van. Daarom denk ik ook dat het goed en belangrijk is dat dat overzicht nu wordt gecreëerd.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Fiers.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
De constatering is dus eigenlijk dat wij hier met elkaar niet kunnen bepalen of we aan de wet voldoen.
Minister Uitermark:
Nee, die conclusie trek ik natuurlijk niet, want elke keer als een taak werd neergelegd, is daarover nagedacht, in termen van middelen die daarbij moesten. Als ik terugkijk naar het verleden, ga ik ervan uit dat daar elke keer zorgvuldig over is nagedacht, maar in het hier en nu kunnen we wel de vraag stellen hoe we ervoor staan. Dat gaan we met het overzicht natuurlijk ook in kaart brengen.
Dan over de inzet van het personeel. Mevrouw Geerdink vroeg om een reflectie van mij op de omvang van het personeel in dienst van de gemeenten en vroeg hoe ik samen met de gemeenten de juiste balans hierin krijg. Ik constateer dat ook gemeenten te maken hebben met krapte op de arbeidsmarkt, net als wij allemaal. De provinciale toezichthouders signaleerden de afgelopen jaren in hun toezichtverslagen dat gemeenten op verschillende terreinen onvoldoende capaciteit en personeel hebben en dat ze hierdoor moeite hebben om invulling te geven aan hun reguliere activiteiten. Het aantal openstaande vacatures bij gemeenten was eind vorig jaar, dus eind '24, ruim twee keer zo hoog als eind 2019.
Dan vraagt de heer Van Rooijen van 50PLUS of ik bereid ben om een onderzoek te doen naar de arbeidsproductiviteit in de jeugdzorg en de Wmo. Wij hebben dit even afgestemd met VWS en ik kan u zeggen dat er in het verleden regelmatig onderzoek is gedaan naar de arbeidsproductiviteit in de zorg, dat de uitkomsten van deze onderzoeken in termen van gemeten arbeidsproductiviteitsgroei zeer wisselend zijn en dat de arbeidsproductiviteitsgroei in de zorg erg moeilijk vast te stellen is, onder andere doordat kwaliteitsverbeteringen moeilijk in cijfers zijn te vangen.
Dan een andere vraag van mevrouw Geerdink.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Die onderzoeken waar de minister naar verwijst, zijn bekend, ook bij ons. Dat zijn interne, ambtelijke en politieke onderzoeken. Mijn vraag was of het te overwegen is om een onafhankelijk, extern onderzoek te laten doen, van buiten de politiek en de ambtenaren. Dat was mijn concrete vraag.
Minister Uitermark:
Ja, het antwoord doelt erop dat het in het verleden is gedaan en dat het gewoon erg moeilijk is vast te stellen. Daarom wordt er nu geen aanleiding gezien om een nieuw onderzoek te doen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik ben toch wel een beetje teleurgesteld. Mevrouw Geerdink wees aan het slot ook op het belang van doelmatigheid. Mijn fractie — en ook de VVD, heb ik het gevoel — vindt toch dat we moeten proberen om die doelmatigheid beter in beeld te krijgen, hoe moeilijk dat overigens is. Dat erken ik met de minister. De taak is eerder naar de gemeenten gegaan, omdat dat doelmatiger zou zijn. Het gaat erom dat we kijken of dat inderdaad gebeurd is. Als het niet doelmatig is geworden, is misschien die hele switch naar decentralisatie niet verstandig geweest.
Minister Uitermark:
Ik geef nu het antwoord dat mij in afstemming met VWS is meegegeven, dus ik kan er nu ook niet verder op ingaan. Ik deel wel uw zorg over de arbeidsproductiviteit. We moeten zeker inzetten op het doelmatiger aanwenden van de middelen voor datgene waar ze daadwerkelijk voor bedoeld zijn. Het kabinet zet bijvoorbeeld ook in op het halveren van de administratietijd, tot maximaal 20% zinnige administratie. Maar we zijn ook bezig met andere, slimme arbeidsbesparende innovaties en ook met goede samenwerking met bijvoorbeeld informele zorgverleners. Maar op dit moment ziet het kabinet geen noodzaak om nog dieper onderzoek te doen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, ik ben toch wel teleurgesteld over het antwoord op deze vraag, want ik vraag alleen maar om een extern, onafhankelijk onderzoek, na de onderzoeken die door het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn gedaan. Ik kom daar anders in tweede termijn nog wel op terug. Ik begrijp heel goed het moeilijkheidsgehalte van mijn vraag en ook van de vraag van collega Geerdink van de VVD, maar naar mijn gevoel kunnen we er niet omheen.
Minister Uitermark:
Ik begrijp het, maar de vraag gaat voor mij nu iets te diep inhoudelijk om er een nadere aanvulling op te geven. Het ziet natuurlijk op het terrein van een andere bewindspersoon.
Mevrouw Geerdink vroeg nog hoe wordt toegezien op een efficiënte besteding van het Gemeentefonds, zonder dat de autonomie van gemeenten onnodig wordt beperkt. Ik heb net al aangegeven wat we doen met de UDO's. Daarin wordt ook expliciet gekeken naar de benodigde financiële middelen. Maar het is vooral ook de gemeenteraad die, samen met de lokale rekenkamer, moet toezien op de efficiënte besteding van middelen. Het verticale toezicht door de provincies versterkt dat nog eens. De financieel toezichthouder helpt gemeenten bij het bevorderen van een gezonde financiële huishouding.
Mevrouw Geerdink vroeg ook hoe de grip van gemeenten op hun financiën versterkt kan worden. Ik heb begrepen dat hierover vanmiddag een motie is aangenomen in de Tweede Kamer waarin de regering wordt verzocht om in kaart te brengen wat gemeenten nu al aan instrumenten en sturingsmogelijkheden hebben om de kosten te beperken en daartoe een overzicht met de best practices op te stellen. In die motie wordt de regering ook verzocht om de Kamer daar voor het zomerreces over te informeren. Ik kan dit antwoord ook aan uw Kamer doen toekomen.
Dan is door mevrouw Moonen en mevrouw Fiers gevraagd hoe het zit met de compensatie van tekorten. Welke speelruimte van gemeenten mag worden ingeperkt door het Rijk? Dat was een vraag van mevrouw Moonen. Mevrouw Fiers vroeg om te zorgen voor adequate middelen voor medebewindstaken en middelen voor autonomie. Daarbij verwees zij naar het artikel van professor Elzinga. Laat ik vooropstellen dat gemeenten financieel in staat moeten worden gesteld om zowel hun autonome taken als hun medebewindstaken naar behoren uit te voeren. Over medebewind hebben we het net al gehad. Voor autonomie is de regel wat minder vastomlijnd. Zowel de Grondwet als het Europees Handvest inzake lokale autonomie veronderstelt dat hiervoor een substantieel budget beschikbaar is. De Grondwet bevat daarvoor geen concrete normen. Ook het handvest laat voor de invulling zeer veel ruimte aan nationale regeringen en parlementen. Regering en parlement dienen dus zelf invulling te geven aan deze algemeen geformuleerde regels, waarbij de kernwoorden zijn: een substantieel budget.
Mevrouw Moonen vroeg ook nog of ik kan garanderen dat de gemeenten gecompenseerd worden zoals is vastgelegd in artikel 108. Daar hebben we het net al over gehad.
Mevrouw Moonen (D66):
Inderdaad, daar hebben we het over gehad. De minister voegt het woord "adequaat" toe, omdat dat volgens haar in de wet staat, maar de vraag is natuurlijk — en daar hebben we het nog niet over gehad — of de regering die compensatie gaat geven of niet. U kunt het wel over definities hebben, maar de kernvraag is: gaat de regering dat wel of niet compenseren? Kan de minister aan de fractie van D66 toezeggen — zo zou ik het eigenlijk willen vragen — dat de regering de gemeenten conform de definitie van de wet gaat compenseren voor die taken en voor medebewind?
Minister Uitermark:
Als u de vraag zo stelt, veronderstelt dat dat we duidelijk zicht hebben op het bedrag in euro's dat bij het begrip "adequate financiering" hoort. Nogmaals, we hebben daar in het hier en nu niet het allerbeste zicht op. Ik ga er, zonder tegenbericht, van uit dat daar in het verleden steeds de juiste keuzes in zijn gemaakt. We zien bijvoorbeeld in de jeugdzorg dat dit nu enorm knelt. Daar hebben we precies het rapport van Tamara van Ark voor. We hebben daarover van tevoren al gezegd: het is niet de vraag of, maar hoe. Nadat de commissie haar rapport had uitgebracht, is dat herbevestigd in het derde overhedenoverleg. Wat mij betreft is het dus gewoon duidelijk: de vraag is niet of, maar hoe. Aan dat "hoe" wordt nu invulling gegeven.
De voorzitter:
De heer Van der Goot, namens OPNL, mede namens Volt en de Partij voor de Dieren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
De minister heeft al een paar keer aangegeven dat in artikel 108, derde lid, kan worden gelezen dat de kosten op adequate wijze, maar niet volledig worden vergoed. Ik heb de tekst van artikel 108, lid 3 erbij gepakt en ik herken die definitie van "adequaat" niet. Ik herken eerder de lezing "volledig". Kunt u daar nader op reflecteren, alstublieft?
Minister Uitermark:
Naar mijn beste weten staat in de letterlijke tekst noch het woord "volledig", noch het woord "adequaat", maar in de toelichting op het desbetreffende artikel wordt het geformuleerd als "adequaat". Ik kan er zo nodig in tweede termijn nog wat uitgebreider bij stilstaan.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of de minister klaar was met een duiding van de analyse van Elzinga. Hij stelt namelijk dat met de komst van de ravijnperiode de financiering die overblijft voor overheden, als het gaat om hun autonome taken, onder het dieptepunt zakt en dat daarmee die begroting onrechtmatig is. Nu hoor ik de minister zeggen: we weten heel veel dingen nog niet. De heer Elzinga is daar vrij stellig over. Ik hoor toch graag iets meer van een reflectie op deze vrij stellige uitspraak van de heer Elzinga, die zegt dat het echt onrechtmatig is.
Minister Uitermark:
Ik denk dat ik net uitgebreid heb aangegeven dat ik ervan uitga dat destijds aan de financiering zoals die steeds met de taken is meegekomen, in overleg met de VNG een bedrag is gekoppeld dat volgens de inschatting van dat moment adequaat was. Daarmee ga ik er dus van uit dat de begrote middelen in principe gewoon zijn zoals ze horen te zijn, tenzij we tegenberichten krijgen waaruit blijkt dat het anders is, bijvoorbeeld van deskundigencommissies. Dan zullen we daar ook op moeten reageren. De stelling van de heer Elzinga is natuurlijk nogal strak. Dan geldt toch ook de civiele regel dat wie stelt, bewijst. Het is dus niet aan mij om die stelling te onderbouwen en ik wil daar ook van wegblijven. Het is net ook al een paar keer in uw Kamer genoemd. Ik zou het persoonlijk echt een dieptepunt vinden als wij als Staat in een rechtszaak met de medeoverheden terechtkomen. Er is mij heel veel aan gelegen om dat te voorkomen. Ik zou het enorm betreuren als die stap moet worden gezet. Daarom vind ik dus echt dat we ons met elkaar moeten inspannen om de goede weg naar voren te bewandelen.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik snap dat de minister dat zegt, maar in de verhouding tussen de Kamer en de minister is natuurlijk wel de vraag … Wij willen toetsen of de begroting zoals die voorligt, voldoet aan de wet en dat er dus nog voldoende autonome ruimte is voor gemeenten. Daarvoor ligt de bewijslijst wat mij betreft bij u. Het is aan u om te bewijzen dat het niet zo is en dat er nog voldoende ruimte is. U zegt: ik weet het niet en we zijn nog bezig. Maar deze Kamer hoort natuurlijk te beoordelen op basis van gegevens die wél laten zien dat er nog voldoende autonome ruimte voor gemeentes is. Hoe kunnen wij anders als Kamer een begroting beoordelen? Ik snap dat dat niet in een rechtszaak terecht moet komen, maar het is toch essentieel voor ons om dat te kunnen beoordelen? Wij hebben daar heel veel vragen over gesteld en u zegt: ik kan die niet beantwoorden. Dat sn… Nou, dat begrijp ik eigenlijk niet, maar daar kunnen wij niet over oordelen.
Minister Uitermark:
Ik denk dat er nu misschien twee dingen door elkaar lopen, want aan de ene kant is er natuurlijk artikel 108. Als je taken neerlegt in medebewind, horen daar adequate middelen bij. Dat is één discussie. Daarvan heb ik aangegeven … Nee, ik ga niet herhalen wat ik net allemaal heb gezegd. Dan is de tweede vraag wat in het totale takenpakket van gemeenten het percentage medewindtaken is en of dat niet te veel de autonome taken verdringt. Dat is een andere discussie. Dat is niet een discussie die hier nu voorligt bij het beoordelen van de begroting. Autonome taken zijn taken die gemeenten zelf hebben, waarvoor geen opdracht van het Rijk ligt en waarvoor ook niet per se middelen van het Rijk meekomen. Dat zijn autonome keuzes van gemeenten, die zij zelf maken.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor hier toch de minister als fondsbeheerder praten. Ik spreek de minister hier ook aan als minister van Binnenlandse Zaken en als hoeder van de autonome positie van gemeentes in het staatsbestel. In die hoedanigheid stel ik u die vraag.
Minister Uitermark:
Ja, ik denk niet dat ik tot een ander antwoord kan komen. Ik snap de zorg. Dat heb ik net ook gezegd. Maar dit is bij mijn beste weten ook al achttien jaar zo. Ik ken nog stukken van de heer Elzinga van 2010 waarin hij dit dilemma al schetste wat betreft de verhoudingen. Nu hebben we het over 85%. Dat was toen ook zo, dus dit is een lange, lange discussie. Zelf draag ik er als minister wel zorg voor dat er voldoende geld is voor de taken die wij neerleggen in medebewind. Daar hoort wat mij betreft ook bij: houden gemeenten dan nog steeds voldoende ruimte over om ook datgene te doen wat in hun eigen gemeente nodig is, ook in die zin dat raadsleden daar nog aan toe kunnen komen? Het gaat dus niet altijd over bevoegdheden of financiële middelen. De gemeente kan natuurlijk ook uit andere bronnen financiële middelen ophalen en die gebruiken voor taken die ze in autonomie kan uitvoeren. Bij mij is in gesprekken met raadsleden iets goed op het netvlies gekomen. Daar heb ik een zorg bij, omdat raadsleden tegenwoordig sneller dan ooit weer raadslid-af zijn. Dat is voor mij een teken aan de wand. Raadsleden geven aan dat het werk heel intensief is. Ze zeggen: "Er zit zo'n druk op ons om datgene te doen waar wij op worden aangesproken in onze eigen gemeente, omdat men dat in onze eigen gemeente zo belangrijk vindt. Als ik daar dan niet meer aan toekom, dan raakt dat ook wel mijn motivatie om nog raadslid te zijn." Ik vind dat we op meerdere fronten aandacht moeten hebben voor die taken van de gemeenteraad die echt horen bij de eigen gemeente.
De heer Van Hattem (PVV):
Gelukkig heb ik in Den Bosch nog een collega die al 47 jaar in de raad zit. Die heeft dus nog een beetje collectief geheugen. Het punt is dat ik net een vraag gesteld hoorde worden die naar mijn idee een bijna onmogelijk te beantwoorden vraag is. Er wordt gevraagd hoeveel ruimte er nog is voor de autonome taken van de gemeente. Het woord "autonoom" zegt het al: dat bepalen de gemeenten zelf. Die gaan over hun eigen huishouding. Ik wil dus eigenlijk aan de minister vragen: is deze vraag überhaupt wel te beantwoorden? In het verlengde daarvan heb ik nog een vraag. Het ging over medebewind. Er is ook nog zoiets als facultatief medebewind. Er zijn ook delen die de gemeenten zelf in kunnen vullen, bijvoorbeeld bij de Wmo. Daar zit een keuze voor een gemeente hoe ver ze die opplussen. Mijn vraag is dus of deze vraag überhaupt wel op deze manier te beantwoorden is. Of zou je er alleen iets over kunnen zeggen als we sec kijken naar wat er echt aan wettelijke harde taken, hard medebewind, ligt? Kan de minister misschien daarop reflecteren?
Minister Uitermark:
Ik denk dat dit goed laat zien hoeveel tinten grijs er zijn onder dit vraagstuk. De medebewindstaken gaan ook niet allemaal op dezelfde dwingende manier. Daar zit ook een schaal in. Datzelfde geldt eigenlijk voor de autonomie van de gemeenten, wat meer omvat dan alleen het deel van de autonome taken. Ook in de taken waar ze medebewind hebben, zit natuurlijk nog een stukje autonomie in de beleidsvrijheid waarmee dingen worden ingevuld. In die zin ben ik het er dus mee eens.
Ik zal proberen er iets sneller doorheen te gaan, want ik heb echt nog heel veel vragen die ik moet beantwoorden. Een vraag van mevrouw Fiers heb ik net beantwoord. Zij vroeg ook nog of wij een analyse hebben gemaakt over een eventuele rechtsgang door de VNG. Zoals ik net aangaf, hoop ik dat we daar nooit komen, omdat het gewoon veel beter is om in goed overleg met elkaar aan oplossingen te werken. Maar het is ook niet aan mij om een inschatting te maken van de kansrijkheid van een dergelijke rechtsgang. Het vraagstuk als zodanig is ambtelijk natuurlijk wel bekeken. Mijn ambtenaren denken uiteraard na over alle mogelijke scenario's, maar ik wil daar op dit moment verder niet op vooruitlopen. We zijn nog gewoon in overleg met de medeoverheden.
Dan heeft mevrouw Fiers ook nog gevraagd naar het bekijken van de voor- en nadelen van geschilbeslechting. Daar kiest dit kabinet nadrukkelijk niet voor. Dat hebben we ook aangegeven in het regeerprogramma.
Dan de heer Van der Goot. Die vraagt of de voorbehouden op het Europees Handvest inzake lokale autonomie zouden kunnen worden opgeheven. Dat handvest hebben we inderdaad 35 jaar. Dat gaan we niet doen, maar als we dat al zouden doen, dan zou dat in de praktijk onder meer betekenen dat er een rechtsgang voor gemeenten opengesteld moet worden. Ik heb eerder ook al in antwoord op de vraag van mevrouw Fiers aangegeven dat het kabinet dat niet wenselijk vindt. Ook heeft het vergaande gevolgen voor de rechtspositie van onder meer volksvertegenwoordigers. Het hele huidige wettelijke stelsel sluit hier niet volledig op aan, dus op dit moment heeft het kabinet geen plannen om dit aan te passen en geen voornemens om de bestaande voorbehouden op te heffen.
Dan de laatste vraag in dit mapje. Mevrouw Van Toorenburg vroeg hoe ik om wil gaan met het ROB-advies, getiteld Afrekenen met disbalans. U heeft aangegeven dat dit advies ervoor pleit dat het Rijk een gedegen, alomvattend overzicht gaat maken van alle taken die het aan gemeenten heeft opgedragen en van de voorwaarden, de instrumenten en de budgetten die daarbij horen. Ook de heer Van der Goot verwees uitgebreid naar dit advies. Dit advies Afrekenen met disbalans onderzoekt die disbalans en stelt dat daarin momenteel onvoldoende inzicht is. Dat leidt volgens de ROB tot belemmeringen in de effectieve en efficiënte uitvoering van beleid. Dit veroorzaakt ook spanningen tussen overheidslagen, wat het gezag van de overheid bij de burgers ondermijnt. U heeft daar ook woorden aan gewijd. Ik zal voor wat betreft uw vraag om een alomvattend overzicht ook kijken naar een eerder ROB-advies, getiteld Bestedingsvrijheid geduid. Dit is een advies uit 2019 waarin al een aanzet tot zo'n overzicht is gegeven. Ik ben bereid om te bezien of dit aangevuld en gespecificeerd kan worden. Ik zal het nieuwste advies en de aanbevelingen aandachtig bestuderen. Ik begrijp de aandacht die u daarvoor vraagt. Na overleg met de medeoverheden na de zomer zal ik uw Kamer mijn reactie hierop doen toekomen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Het CDA, OPNL en een groot deel van deze Kamer heeft met de ROB gesproken en gevraagd of hierop nog een betere exercitie kan worden uitgevoerd. Wij hadden gehoopt dat dit rapport er nu zou zijn, maar de ROB is veel te druk en heeft te veel belangrijk werk te doen. Het komt eraan. Ik vraag de minister of zij met de ROB contact op wil nemen om ook het rapport dat er nog aan komt, en waar de Eerste Kamer zo indringend om gevraagd heeft, bij deze totale afweging te betrekken.
Minister Uitermark:
Dat lijkt me goed. Dat zeg ik graag toe.
Dan kom ik bij het volgende blokje: financiële situatie in 2026 en verder. De heer Lievense en mevrouw Geerdink hebben aangegeven dat de zorg niet bij dit jaar zit maar bij de komende jaren. De heer Lievense heeft daarbij drie thema's aangegeven. Ik kan u meenemen in het proces dat het kabinet nu samen met gemeenten en provincies doorloopt. Het kabinet heeft al vanaf het begin het gesprek met gemeenten en provincies gezocht. Dat heb ik net al aangegeven. Een vierde medeoverhedenoverleg staat gepland. Ik kan erbij zeggen dat het niet altijd makkelijke gesprekken zijn. Men is zeer goed in staat om heel goed het eigen standpunt voor het voetlicht te brengen. Ik vind het belangrijk dat dit gebeurt. Het waren geen makkelijke gesprekken, maar we zijn nog wel met elkaar goed in gesprek. We hebben afspraken gemaakt over het uitwerken van die gezamenlijke interbestuurlijke samenwerkingsagenda op die vijf sporen: bestaanszekerheid, robuuste ruimtelijke keuzes, landelijk gebied, zorg en welzijn, en in het laatste overleg is daar weerbaarheid aan toegevoegd omdat dat op dit moment bijzonder actueel is. Op die manier worden de afspraken uit de diverse akkoorden — ik denk dat u daar ook op doelde: de Woontop en de zorgakkoorden — in verband gebracht met financiële mogelijkheden van medeoverheden. Verder spreken we met elkaar nog intensief over de jeugdzorg. Dat brengt me bij het volgende blokje.
De heer Janssen van de SP, mevrouw Geerdink en ook de heer Van der Goot vroegen naar de stand van zaken met betrekking tot het rapport-Van Ark. Ze vroegen ook hoe ik de jeugdzorg tot een oplossing wil brengen en of het beleggen van de jeugdzorg bij gemeenten een verstandige keuze is. De heer Lievense vroeg hoe de Staten-Generaal, maar ook de regering, nou van gemeenten kan verlangen dat zij zorgtaken uitvoeren zonder ze daarvoor voldoende geld te geven. Er is gezegd dat het niet alleen oneerlijk is, maar ook onuitvoerbaar.
De heer Janssen (SP):
Voor zover de minister bij haar inleiding duidde dat de SP de vraag gesteld zou hebben of het een verstandige keuze is om de jeugdzorg bij de gemeenten te leggen, is dat niet correct. Dat was niet de vraag. De vraag was of de bezuiniging, de korting die destijds bij de overgang is ingeboekt, een verstandige keuze was. Dat was de vraag aan de minister.
Minister Uitermark:
Ah, zo. ik denk dat we nu zitten waar we zitten omdat dingen anders zijn gelopen dan destijds is ingeschat. Het is nu vooral belangrijk om niet te veel naar achteren te kijken, maar vooral goede oplossingen naar voren met elkaar te bereiken. Daar zijn verschillende dingen voor nodig. De staatssecretaris voor jeugdzorg werkt daar bijzonder hard aan. Aan de ene kant op de inhoud als het gaat over de reikwijdte van de wet en welke voorzieningen daar allemaal onder vallen.
Eén op de zeven jongeren in Nederland heeft jeugdzorg. Dat is natuurlijk een getal dat niemand van tevoren had bedacht. Er wordt nu voortvarend gewerkt door de staatssecretaris aan de maatregelen uit de hervormingsagenda, waardoor daar waar dat mogelijk is, wordt voorkomen dat problematiek bij jongeren ontstaat of verergert. Ik vind het persoonlijk echt ontzettend belangrijk dat we daar hard aan werken. Er is toen ook afgesproken dat ook gemeenten aan de lat staan om in hun uitvoeringspraktijk een bijdrage te leveren aan een betere beheersbaarheid van de kosten. In het overhedenoverleg van 17 maart is die intentie, om recht te doen aan de uitkomsten van het advies van de commissie-Van Ark, opnieuw bekrachtigd. We hebben toen afgesproken dat de staatssecretaris van VWS met de grootst mogelijke urgentie met de VNG verder spreekt over de inhoudelijke contouren van de aanpak om de jeugdzorg beter, houdbaar en beheersbaar te maken, inclusief het uitwerken van de belangrijkste maatregelen en de bredere relatie met het brede sociale domein en het zorgdomein, met het oog op vermindering van de instroom in de jeugdzorg.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De minister noemde het getal van één op de zeven. Dat getal is mij bekend. De minister zegt ook dat we moeten kijken naar het beperken van de instroom. Heeft de minister een verklaring voor het feit dat het nu één op de zeven is? Uit andere tijden ken ik hele andere verhoudingen, ook van voor de jeugdzorg. Toen werd er uiteraard ook voor de jeugd gezorgd, maar dan op een andere manier. Heeft de minister een beeld van hoe we uiteindelijk bij één op de zeven zijn gekomen? Het is natuurlijk een heel zorgelijk getal voor degenen die het treft. Ik leg dan toch een beetje de link naar doelmatigheid: had het in alle gevallen zo ver moeten komen? De arts verwijst, en dan gaat het naar een private instelling, met een heel proces erachteraan. Elk nieuw, maar ook elk bestaand geval is heel intensief. Heeft de minister een verklaring voor de groei naar dat getal van één op de zeven?
Minister Uitermark:
Ik denk dat die verklaring veelomvattend is en dat juist de commissie-Van Ark daar ook heel duidelijk dat bredere spoor trekt. De commissie-Van Ark laat duidelijk zien dat het uit vele aspecten van onze samenleving komt dat jongeren nu zo'n beroep doen op de jeugdzorg, en dat we dus ook naar dat bredere verband moeten kijken. Hoe komt het dat we de jeugdzorg zo belasten als we nu doen? De staatssecretaris kan dat nog veel beter aan u vertellen dan ik dat kan, maar ik denk dat daar een grote zorg zit en dat dat ons ook brengt tot de belangrijke opgave om ook op inhoud beperkingen aan te brengen. De staatssecretaris is daar hard mee aan het werk.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
U deelt toch wel de zorg die deze ontwikkeling met zich meebrengt, ook voor degenen die het treft? Is het denkbaar dat u toch eens met uw collega van VWS — vorige week hebben we het tijdens het debat daar ook over gehad, alleen niet specifiek over de instroom — wat dieper zoekt naar de oorzaak? Ik ken het rapport van de commissie-Van Ark uiteraard, maar is dat ook niet iets wat een aanzuigende werking heeft? Ik wil het woord eigenlijk niet gebruiken. Moet er niet gekeken worden naar een beperking van de instroom, zoals u zelf al zegt?
Minister Uitermark:
Inderdaad, daar wordt ook naar gekeken door de staatssecretaris. Zij is nu echt bezig met de discussie rondom de reikwijdte. We proberen zoveel mogelijk om, waar het niet nodig is, de lichte zorg niet in het jeugdzorgdomein te trekken. Daar is deze staatssecretaris ook heel gedreven in.
Vanmiddag is ook de term "ravijn" een aantal keren gevallen. Het verhaal daarachter is dat bij de start van Rutte IV is afgesproken dat tot en met 2025 de omvang van het Gemeentefonds en het Provinciefonds zou meebewegen met de rijksuitgaven, een trap-op-trap-afsituatie. Vanaf volgend jaar is dat accres vastgezet op een bedrag van 1 miljard euro, boven op de stand van de Miljoenennota 2022. Gemeenten en provincies hadden in 2026 meer dan deze 1 miljard euro gekregen als zij ook in dat jaar de ontwikkeling van de rijksuitgaven hadden gevolgd. Deze terugval van 2,4 miljard wordt door gemeenten en provincies het "ravijn" genoemd. Dit verschil leidt niet automatisch tot een tekort van 2,4 miljard bij de gemeenten en de provincies. Een verschil is dus niet hetzelfde als een tekort.
Dan over het prijspeil van de indexatie.
De heer Van der Goot (OPNL):
Hier worden eigenlijk twee elementen uit de discussie door elkaar gehaald. Aan de ene kant probeer je met de accressystematiek en de normeringssystematiek een systeem van stabiliteit te creëren. Uw verhaal is dan: we hebben er wat uitgehaald, maar dat leidt niet automatisch tot een tekort. Ik heb in mijn eerste termijn proberen aan te geven dat je ervoor moet zorgen dat er rust, reinheid en regelmaat ontstaat. Haal als Rijk niet zomaar weer iets uit de pot, met welke argumenten dan ook, want dat leidt tot onrust en ruzie. Toch komt het argument weer boven. "Ze hebben geen tekort", zegt u dan. Dat is een ander type discussie dan de normeringssystematiek. Hoe ziet u dat?
Minister Uitermark:
Ik heb niet gezegd dat er geen tekort is. Dat is er natuurlijk wel. We erkennen de zorgen. Daarmee erkennen we dat er tekorten zijn. Ik heb alleen gezegd dat de 2,4 miljard terugval in een meerjarig financieel kader niet automatisch betekent dat het tekort onder de streep ook 2,4 miljard is. Ik ben het met u eens over wat de bedoeling was. Bij de trap op, trap af was in jaren waarin de uitgaven vanuit het Rijk hoog waren ook het accres bij de gemeenten hoog. In 2022 en 2023 was het historisch hoog. Hiermee hebben we een meer stabiele systematiek gevonden. Daar zitten natuurlijk ook een aantal gevolgen aan vast. Daarvan zegt de VNG nu: een deel van die gevolgen hadden wij niet voorzien en een deel van die gevolgen vinden wij ook niet rechtvaardig. Het gaat dan bijvoorbeeld om het feit dat het peilmoment in het voorjaar is, terwijl de gemeenten zeggen dat de daadwerkelijke inflatie gaandeweg het jaar veel hoger is dan we in april op basis van de ramingen hadden aangenomen. Ik ben dat graag met u eens. Uit de cijfers blijkt ook dat dit de afgelopen jaren steeds het geval is. In die zin is dat in hun nadeel, maar het is een gevolg van de keuze voor bbp-indexering.
De heer Van der Goot (OPNL):
Hoor ik u nu zeggen dat zo'n maatregel die eenzijdig wordt genomen het vertrouwen tussen overheden bevordert? Is dat wat u zei?
Minister Uitermark:
Nee, dat was niet wat ik zei en ook niet wat ik beoogd heb of bedoeld heb om te zeggen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van der Goot.
De heer Van der Goot (OPNL):
Via de voorzitter: wat hebt u wel beoogd te zeggen?
Minister Uitermark:
Dat het een keuze is die onder het vorige kabinet is gemaakt om op deze manier de bbp-systematiek te hanteren, en dat ik nu zie dat de VNG vindt dat daar nadelen aan zitten. De VNG brengt dat in de bespreking in. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat een periode goed in de gaten houden en dat we goed monitoren wat daar de nadelen van zijn. Want die zijn er feitelijk wel, maar dat is een gevolg van de keuze.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik blijf het een moeilijke redenering vinden. Die heb ik twee keer teruggeluisterd in het commissiedebat. De minister zegt steeds: het feit dat de gemeenten 2,4 miljard minder krijgen wil niet zeggen dat ze een tekort hebben. Maar de minister weet ook dat iedere gemeente altijd een aantal jaar vooruit probeert in te schatten wat de inkomsten en de uitgaven zijn, wat hun verplichting is om met raden te kunnen kiezen. Die gaan namelijk niet alleen over de steentjes van vandaag, maar ook over grote investeringen voor de toekomst. Ik vind het dus een hele lastige. Ik begrijp ook niet zo goed waarom de minister dit nu iedere keer zegt. Volgens mij strijkt zij daarmee de medeoverheden ook een beetje tegen de haren in.
Minister Uitermark:
Dat laatste is natuurlijk uitdrukkelijk niet de bedoeling. Maar wel is er een verschil van perspectief in hoe wij ernaar kijken en hoe de VNG ernaar kijkt; met "wij" bedoel ik dan mijzelf en de medefondsbeheerder. Daar hebben wij ook brieven aan gewijd. Bij het laatste tweeminutendebat is dat weer aan de orde geweest. Ik heb toen de Kamer gezegd dat ik nog een nadere toelichting op die brief zal schrijven. Die brief gaat eerdaags uit.
Voorzitter. Dan denk ik dat ik de vragen uit dit mapje heb gehad. Nee, nog één vraag, van mevrouw Moonen. Zij gaf aan dat volgens haar berekeningen de gemeenten in 2025 nog recht zouden hebben op meer accres. Ik vind het lastig om in dit debat uw vraag goed te kunnen beantwoorden. De toelichting op de berekening van het accres kunt u vinden in de Miljoenennota, in bijlage 12. Maar ik ben wel bereid om mijn ambtenaren nog samen met u naar deze berekening te laten kijken.
Ik denk dat ik dan alle vragen uit dit mapje heb beantwoord.
Mevrouw Moonen (D66):
Ik vind het een goede toezegging dat ambtenaren nog eens samen met ons gaan kijken naar de berekening van de indexatie 2025.
Minister Uitermark:
Oké.
Dan kom ik bij het volgende blokje: de financiële mogelijkheden van de gemeenten, waaronder het inzetten van onderuitputting. Er zijn vragen gesteld over het toezicht en over knoppen om aan te draaien. Mevrouw Geerdink constateert dat de reserveposities van gemeenten uiteenlopen en vraagt hoe ik hiernaar kijk. De reservepositie is inderdaad niet voor elke gemeente gelijk. De laatste jaren is de reservepositie sterk gestegen. Dat komt door de overschotten die de gemeenten in de afgelopen jaren gezamenlijk lieten zien, met een bandbreedte tussen de 1,7 miljard en 3,7 miljard per jaar. Dat had ermee te maken dat niet alle middelen in het begrotingsjaar ook tot besteding kwamen.
Mevrouw Geerdink vroeg ook of gemeenten niet de kans en het vertrouwen zouden moeten krijgen om die reserves, eventueel aangevuld met de zogenaamde onderuitputting, meer dan nu al mogelijk is in te zetten voor structurele uitgaven. Ook de heer Van Rooijen vroeg in dat kader hoe ik kijk naar het ESB-artikel met de titel: Veel gemeenten kunnen met inzet onderuitputting en reserves ravijn oplossen. Met ingang van dit jaar zijn de mogelijkheden voor gemeenten verruimd om bij een omvangrijke reservepositie onder voorwaarden structurele lasten te dekken met het vrije deel van de algemene reserve. Verder is het ook mogelijk om onderuitputting mee te nemen naar het volgende jaar. Op dit moment weten we dat 46 gemeenten daarvan gebruikmaken voor de begroting 2025 en de meerjarenraming 2026-2028. Wel wil ik benadrukken dat dit volgens mij geen structurele oplossing biedt in het geval een gemeente met blijvende tekorten te maken heeft. Ook is het belangrijk om te zeggen dat de reservepositie per gemeente verschilt. Niet alle gemeenten hebben dus de optie om hun reserves in te zetten.
Dan een vraag van mevrouw Geerdink: hoe voorkomt de regering dat de gemeenten structurele lasten ter uitvoering van de taken aangaan zonder structurele dekking en welke rol heeft de minister daarin? Het is primair de verantwoordelijkheid van de gemeenten om hun eigen taken goed uit te voeren en om financieel stabiel te zijn. Conform de Gemeentewet wordt daarop getoetst door de provinciale toezichthouder; een oordeel van Gedeputeerde Staten. Met andere woorden: de toetsing daarop is reeds onderdeel van het toezichtstelsel. Er is dus geen noodzaak om op dit punt stappen te ondernemen.
De heer Van Hattem vraagt of er voor gemeenten waar het echt knelt binnen het stelsel nog andere knoppen zijn om aan te draaien. Ik gaf net al aan dat recent de mogelijkheden zijn verruimd om een deel van de algemene reserve of de bestemmingsreserve in te zetten. Ook de onderuitputting kan worden meegenomen. Daarnaast bezie ik op dit moment ook of bij de financiële beoordeling van de begroting van de gemeenten door de provinciale toezichthouders de huidige norm van structureel en reëel evenwicht aangevuld kan worden. Ook onderzoek ik of een artikel 12-light kan worden ingevoerd. En ten slotte onderzoek ik of er meer gebruik kan worden gemaakt van het instrument van de begrotingsscan. Dat is een al bestaand instrument, waarbij mijn ministerie en de provinciale toezichthouder een heel kort begrotingsonderzoek doen. Het voordeel daarvan is dat gemeenten een spiegel wordt voorgehouden, die kan bijdragen aan het zelf vinden van oplossingen voor mogelijke financiële problemen en het voorkomen van de artikel 12-status.
De heer Van Hattem (PVV):
Bij een aantal zaken zit het 'm in de manier van de verantwoording en de ontschotting. Ik blijf toch nog een beetje kauwen op het punt van de gemeentes die er financieel al slechter voorstaan. Die kunnen niet zomaar algemene reserves aanspreken. Zijn er daarvoor binnen het stelsel mogelijkheden? Dan kijk ik niet alleen naar wat er bij de gemeenten zelf ligt, maar ook naar landelijke dekkingsmiddelen om voor hele knellende zaken een beroep op te doen. Is er daarover ook nagedacht, om te voorkomen dat zij financieel door het ijs zakken?
Minister Uitermark:
Ik realiseer me nu dat u die vraag had gesteld. Ik zal daarop in tweede termijn beter terugkomen.
Meneer Van Hattem, u had ook nog gevraagd of de afschaffing van bepaalde decentralisatie-uitkeringen mogelijk is. Het antwoord is: nee, dat is niet mogelijk. Die zijn namelijk gelieerd aan taken die bij gemeenten zijn neergelegd. Zoals ik al aangaf, is het van belang om de artikelen van de Financiële-verhoudingswet en de Gemeentewet aangaande de financiële waarborgen na te leven.
Dan kom ik bij een vraag over de stijging van de lokale lasten zoals de ozb. Mevrouw Geerdink merkte op dat er in sommige gemeenten een onevenwichtige stijging van lokale lasten te zien is. Zij verwees daarbij naar Amsterdam en Utrecht. Zij vroeg mij te reflecteren op de vraag wat de ontwikkeling van die lasten voor inwoners en bedrijven in die gemeenten betekent. Het effect van de stijgende ozb op de koopkrachtontwikkelingen van de verschillende groepen is beperkt. Volgens de meest recente gegevens van het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden betalen huiseigenaren in 2025 gemiddeld genomen ongeveer €31,50 meer ozb dan vorig jaar. Bij een huishouden met een inkomen gelijk aan één keer modaal komt dit neer op een inkomenseffect van ongeveer 0,06%.
Mevrouw Geerdink en de heer Van der Goot vroegen hoe excessieve stijgingen voorkomen kunnen worden. Ik begrijp de zorgen over de stijging van de ozb. Tegelijkertijd hoort de discussie over de ontwikkeling van de gemeentelijke lasten natuurlijk in eerste instantie plaats te vinden op gemeentelijk niveau. Juist daarom hebben wij in het regeerprogramma aangegeven om met gemeenten in gesprek te gaan en om met hen te onderzoeken of, en zo ja hoe, we de stijging van de ozb kunnen maximeren. Ik zou die gesprekken over de maximering van de ozb het liefst zo snel mogelijk voeren, maar het moeten ook vruchtbare gesprekken kunnen zijn. Daarom denk ik dat het echt verstandig is om eerst de besluitvorming over de Voorjaarsnota af te wachten.
Dan was er nog een vraag over de grote steden en het verdeelmodel van het Gemeentefonds. De heer Lievense vroeg of ik het feit dat twee van de vier grote steden in het verdeelmodel een vaste voet ontvangen nog eens wil toelichten in relatie tot de plattelandsuitdagingen. Het verdeelmodel dat we sinds 1 januari 2023 kennen, tracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de uitgavenpatronen van gemeenten. Bij de ontwikkeling van het verdeelmodel is daarbij expliciet aandacht voor verschillende groepen gemeenten. Dat gaat zowel om kleine gemeenten als om grote gemeenten. De gemeenten ontvangen uit het Gemeentefonds een vast bedrag per gemeente en daarnaast een bedrag dat afhankelijk is van hun specifieke kenmerken. Zo ontvangt een gemeente met veel ouderen meer middelen in verband met de Wmo-uitgaven. Met de invoering van dit nieuwe verdeelmodel, per januari 2023, is het vaste bedrag dat alle gemeenten ontvangen sterk omhooggegaan. Daar hebben ook de kleine gemeenten baat bij gehad. Verder is het extra vaste bedrag voor Utrecht en Den Haag met de invoering van het nieuwe model komen te vervallen en is het vaste bedrag voor Amsterdam en Rotterdam sterk naar beneden bijgesteld.
De heer Lievense vroeg ook of ik bereid ben om daar komend jaar nog eens goed naar te kijken, en om deze Kamer te laten weten hoe we het eerlijker over het hele land, dus ook over de regio's, kunnen verdelen. Het eerlijk verdelen van de middelen over de verschillende gemeenten is juist ook mijn uitgangspunt. Daarom doe ik verder onderzoek naar onder andere het verdelen van de middelen voor het sociaal domein. Daarbij zal expliciet ook aandacht zijn voor de diverse typen gemeenten in Nederland, zoals klein versus groot, maar ook stad versus platteland enzovoort.
Dan heb ik het laatste mapje, met de overige vragen. Ik begin bij de vraag van mevrouw Van Toorenburg. Zij snijdt een goed punt aan, want zij vraagt aandacht voor zaken op het gebied van informatiebeveiliging en digitalisering en verduurzaming die financiële gevolgen hebben. Ik heb haar goed gehoord. Dat is een punt dat inderdaad aandacht behoeft. Het klopt dat nieuwe wet- en regelgeving vergaande gevolgen kan hebben voor gemeenten, zeker met betrekking tot de uitvoering, het personeel en dus ook de financiën. Voor een deel liggen die thema's op het terrein van mijn collega binnen het kabinet, de staatssecretaris Digitale Zaken. Ik wil ook niet te smal kijken naar de vraag of daarbij steeds sprake is van medebewind of niet. Extra eisen kunnen gewoon leiden tot extra kosten, en de mogelijkheden van gemeenten om via belastingen extra middelen op te halen zijn beperkt. Extra eisen leiden in principe ook tot de verplichting extra middelen ter beschikking te stellen. Dat zou ook hier gelden. Maar u vraagt terecht aandacht voor deze punten. Ik stel voor dat ik dit zal bespreken met mijn collega, de staatssecretaris Digitale Zaken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Heel fijn. Ik heb inmiddels begrepen dat er ook een speciale werkgroep binnen de VNG is die hiernaar kijkt. Misschien is het goed dat die kennis netjes onder elkaar wordt gezet. Ik heb een kleine notitie doorgegeven via de ambtenaren van de minister om daar wat zicht op te krijgen. Ik schrok er wel van, ook gelet op het volgende feit, dat ik wel aan de minister wil meegeven. Ik begrijp dat de Cyberbeveiligingswet in consultatie is en dat die nog behandeld moet worden, maar er zitten echt wel een paar bijzonderheden in. Dus kijk dan ook specifiek naar die wet. Daar zitten hele hoge boetes tot bijna onuitvoerbare taken in.
Minister Uitermark:
Ik zal daar aandacht voor hebben.
Dan de vraag van de heer Van Hattem over de GGD en personen met verward gedrag. U vroeg of de GGD meer in stelling kan worden gebracht en noemde daarbij ook de aanpak van de GGD Brabant-Zuidoost. De inhoudelijke verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport. Maar ik kan u wel vertellen dat er met GGD'en op verschillende plekken in het land wordt samengewerkt. In een aantal projecten wordt er nu gewerkt met de functie van wijk-GGD'er. De ervaringen daarmee lijken ook positief te zijn. Uiteindelijk wil dit kabinet ook inzetten op wat werkt en effectief is. Ik ben zelf als minister van Binnenlandse Zaken voor de rest van dit jaar coördinerend op dit onderwerp, dus u bent bij mij aan het goede adres. Ik zal uw oproep meenemen. Misschien nog ter informatie: op 28 mei hebben we hierover ook een plenair debat in de Tweede Kamer.
De heer Van Rooijen had vragen over een benchmark. Hij vraagt of er voor gemeenten vanuit het Rijk een op kosten gerichte benchmark bestaat. We hebben een tool om te benchmarken. Met Venster voor Bedrijfsvoering is er een tool beschikbaar voor gemeenten, waarmee gemeenten hun bedrijfsvoering kunnen vergelijken met die van andere gemeenten. Die wordt mede mogelijk gemaakt door mijn ministerie. Op die manier kunnen gemeenten zien waar er ruimte is voor verbetering in hun eigen bedrijfsvoering. Ik heb me laten vertellen dat het een vrij populaire tool is. Die wordt goed gebruikt. Dit platform wordt medegefinancierd door gemeenten, waterschappen en uitvoeringsorganisaties. De VNG levert kennis, kunde en capaciteit voor de uitvoering van de gemeentelijke benchmark.
De heer Van Rooijen vroeg ook nog of de decentralisatie een succes was. O, die heb ik al gehad.
Mevrouw Moonen had nog gevraagd hoe ik denk dat ik de gemeentes kan helpen om de gemeenteraadsverkiezingen volgend jaar tot een succes te laten worden. Het ministerie van BZK en de Kiesraad ondersteunen gemeenten bij de organisatie van deze verkiezing. Dat wordt gedaan met ondersteunende informatie, zoals instructies, factsheets en zelfs inloopspreekuren. Ook stelt het ministerie communicatiemateriaal beschikbaar, dat gemeenten kunnen gebruiken in hun informatievoorziening aan kiezers. Ook zullen wij weer een landelijke opkomstbevorderende campagne vanuit BZK uitvoeren.
Dan heb ik nog een laatste vraag van de heer Janssen van de SP, over de SPUK's en de 10% budgetkorting. Dat is een maatregel uit het hoofdlijnenakkoord. Die is deels onderbouwd doordat de overheveling van de specifieke uitkering leidt tot ontschotting van middelen bij medeoverheden, en voor een ander deel door een besparing van de verantwoordingslasten en de controlekosten van de accountant. Als die SPUK wordt omgezet naar het Gemeentefonds of naar het Provinciefonds, wordt dus 90% van het budget overgeheveld. Als de SPUK blijft bestaan, is het uitgangspunt wel dat medeoverheden niet met minder budget dezelfde taken moeten uitvoeren. Dat betekent dus dat het betrokken ministerie in lijn met het afwegingskader nadere keuzes moet maken als de SPUK niet wordt overgeheveld en dus op de eigen begroting blijft staan.
De heer Janssen (SP):
Mijn vraag aan de minister was eigenlijk de volgende. Ik heb daarover ook een heel lang citaat voorgelezen, waarvan het slot: "De mate waarin de vrije inzetbaarheid van financiële middelen bijdraagt aan de vergroting van de doelmatigheid zal van specifieke uitkering tot specifieke uitkering verschillen en valt niet vooraf in te schatten." Ik hoorde de hele trits van "maar we gaan het ontschotten, dus is er doelmatigheid en dus valt het allemaal wel mee", maar als de conclusie is dat het van tevoren niet valt in te schatten, kun je ook die redenering niet vasthouden, omdat het gewoon kan eindigen in een 10% budgetkorting zonder dat die doelmatigheid iets teruglevert.
Minister Uitermark:
De grondgedachte hierachter is natuurlijk dat het administratieve lasten en verantwoordingslasten et cetera scheelt als we overhevelen van een SPUK naar een fonds. Het is waar dat dit per SPUK kan verschillen. Het is ook waar dat we dat niet specifiek in kaart gaan brengen. U moet het dus zien als een soort forfaitair redelijk geacht percentage van 10%.
De heer Janssen (SP):
Waarvan de effecten vooraf niet vallen in te schatten. Dat heeft de minister zelf geantwoord op vragen. Nou, dan zijn we dus weer terug bij de efficiencykorting op de jeugdzorg. Toen werd er gezegd: het wordt allemaal simpeler, dus de efficiencykorting boeken we alvast vooraf in. Mijn conclusie was dus, en dat vroeg ik in eerste termijn aan de minister, dat doordat het niet vooraf in te schatten is, het risico ook heel groot aanwezig is dat die 10% gewoon een keiharde 10% budgetkorting is zonder dat daar iets voor teruggehaald wordt.
Minister Uitermark:
Dat is een conclusie die u trekt. Ik geef aan dat dit de keuze is die gemaakt is voor een forfaitaire korting.
Dat was het, voorzitter. Dan ben ik aan het eind van de beantwoording.
De heer Dessing (FVD):
Ik heb precies één vraag gesteld en die heb ik nog niet beantwoord gehoord. Ik zal die vraag dus toch even herhalen. De vraag die ik de minister gesteld heb, is hoe reëel de kans is dat de bezuinigingen wel slagen en dat de burgers van Nederland hiervan niet de dupe zullen worden. Dat is eigenlijk de kernvraag, die natuurlijk gaat over überhaupt een begrotingsbesluit. Er wordt gekort op deze begroting en het zit heel erg knijp, maar ik zou toch graag een reflectie van de minister op deze vraag willen horen.
Minister Uitermark:
U noemt het woord "bezuiniging". Dan bedoelt u die terugval in middelen van 2,4 miljard. Doelt u daarop? Ja. Dat is een gevolg van een eerder gemaakte deal onder een vorig kabinet.
De heer Dessing (FVD):
Ja, maar wat is het gevolg daarvan voor de burgers van Nederland? Daar gaat het hier om. Dat is wat wij moeten beoordelen om te bekijken of wij deze begroting verantwoord vinden. Ik heb in mijn betoog gesteld dat je naar twee kanten kunt kijken. Óf er moet meer geld bij, zoals alle partijen hier eigenlijk vragen, óf je moet kijken naar de taken. Maar als er dan toch bezuinigd wordt, hoe verantwoord is het effect daarvan dan voor de burgers in de gemeentes, door wie dit Gemeentefonds uiteindelijk gefinancierd wordt?
Minister Uitermark:
De terugval wordt natuurlijk veroorzaakt doordat er gekozen is voor een andere systematiek. Het voordeel van die andere systematiek is dat er meer stabiliteit is, waardoor de gemeenten ook op een andere manier rust hebben om te investeren en minder met fluctuaties te maken hebben. Er komen nu een aantal punten naar voren waarvan de VNG zegt dat die nadelig zijn. Die punten zijn een gevolg van die keuze maar die moeten we natuurlijk wel blijven monitoren, ook naar de toekomst toe. Het gevolg van die terugval is dat er in het Gemeentefonds minder middelen beschikbaar zijn dan er zouden zijn geweest als met die oude systematiek was doorgegaan. Elk lokaal bestuur, elke gemeenteraad, moet daar zijn eigen keuzes in maken. Het is niet eenvoudig om bij het maken van die keuzes te zeggen waar die keuzes dan neerslaan. Dat zal bij de gemeente Pekela anders zijn dan bij de gemeente Groningen. Dat heeft ook te maken met de mate waarin men zich heeft voorbereid, zoals net in uw Kamer is gewisseld. Er zijn gemeenten die zich daar op een andere manier op hebben voorbereid dan andere. Daar doe ik niks aan af en daar heb ik ook geen oordeel over, maar de gevolgen zullen per gemeente verschillend zijn, naar gelang de lokale keuzes die worden gemaakt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dessing.
De heer Dessing (FVD):
Dank voor deze vernauwing van het antwoord, maar om het toch nog even te specificeren: wat gaat de burger hier dan van merken? Is dit iets wat behapbaar is voor de gemeentes en komen de burgers hierdoor niet in de knel?
Minister Uitermark:
Nee, burgers komen daar niet door in de knel, want het lokale bestuur zal erop toe moeten zien dat de keuzes die zij maken, verantwoorde keuzes zijn.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
De minister gaf aan het slot aan dat zij dacht dat ze mijn vraag of de decentralisatie een succes geworden is, had beantwoord. Dat staat mij niet helemaal helder voor de geest, maar dat kan ook aan mij liggen. Kan de minister dat misschien nog wat duidelijker toelichten? Is dat nou een succes geworden of niet? Ik heb in het debat gezegd dat bij de jeugdzorg en de Wmo in 2015 eigenlijk een taak werd overgeheveld zonder voldoende geld. Als ik het heel cynisch zeg, maar dat schoot me net te binnen, is dat een verdienmodel geweest voor het Rijk: we hevelen de taak over en we houden geld in. Gezien de zorgen die hier nu zo gedeeld zijn met z'n allen, kun je je afvragen of die decentralisatie, op deze wijze uitgevoerd, wel een succes is geweest. Moet je je achteraf niet de vraag stellen of dat misschien niet had moeten gebeuren? De minister zegt ook dat je je iedere keer bij nieuwe taken moet afvragen of je die wel decentraal wil doen. Dat vond ik een heel terechte opmerking. Kan de minister daar nu, of anders misschien in tweede termijn nog even op ingaan?
Minister Uitermark:
Ik kom er graag in tweede termijn nog even op terug.
De voorzitter:
Dank u wel, minister. Thans komen wij bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Fiers namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik begon mijn betoog met een reflectie van Lieke Marsman, als dichter des vaderlands, op het taalgebruik van politici en bestuurders. Ik moet zeggen: een compliment aan veel collega's vandaag, want er is best duidelijk gesproken. Ook in tweede termijn een compliment aan de BBB, ja, het kan verkeren; deze keer voor de heer Lievense, voor zijn oprechte inbreng.
De antwoorden van de minister waren op onderdelen ook duidelijk, dus ook de complimenten aan de minister, maar op de kernpunten van onze vragen hield de minister toch de kaarten tegen de borst. Bij een van de belangrijkste vragen — de heer Dessing probeerde het net ook nog even — namelijk over de inschatting van de minister van de gevolgen van de financiële tekorten bij gemeenten, bleef zij wel erg op hoofdlijnen. Ik doe nogmaals een poging in tweede termijn. Kan de minister in haar eigen woorden aangeven, misschien door het zonder annotatie te proberen, wat zij denkt dat de gevolgen zijn van de tekorten bij gemeenten voor inwoners van al die gemeenten en wat de gevolgen zijn voor de eigen ambities van het kabinet?
Alles afwegend is de fractie van GroenLinks en Partij van de Arbeid van mening dat het vanuit de rol van de Eerste Kamer noodzakelijk is om op twee punten een duidelijke uitspraak te doen, namelijk over het ravijnjaar en de financiën die samenhangen met de jeugdzorg. De fractie van GroenLinks-PvdA wil daarom twee moties indienen. Ik heb ze zelf een naam gegeven, maar u geeft ze vast een mooi cijfertje.
Allereerst de motie "borging autonome positie gemeenten in de begroting van het Gemeentefonds 2026 en verder".
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de Grondwet is verankerd dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is;
overwegende dat gemeenten veel taken in medebewind uitvoeren;
constaterende dat de regering in antwoord op schriftelijke vragen aangeeft dat er geen goed overzicht is van de taken die door gemeenten in medebewind worden uitgevoerd en wat de kosten hiervan zijn;
constaterende dat de kosten van jeugdzorg hierop een uitzondering vormen en het advies van de commissie-Van Ark overtuigend inzichtelijk heeft gemaakt welke forse en door gemeenten niet te dragen tekorten zich op dit beleidsterrein voordoen;
constaterende dat het hierdoor voor de Eerste Kamer niet mogelijk is om de begroting Gemeentefonds te toetsen aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (FVW) en artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet;
constaterende dat het hierdoor voor de Eerste Kamer niet mogelijk is om voor het geheel aan taken na te gaan in hoeverre niet-gedekte kosten voor de medebewindstaken de financiële ruimte voor autonome taakuitoefeningen van gemeenten opsouperen, terwijl alleen al het jeugddossier inzichtelijk maakt welke ongewenste effecten zich ter zake kunnen manifesteren;
constaterende dat het hierdoor voor de Eerste Kamer ook niet mogelijk is om na te gaan of er voldoende (financiële) autonomie resteert voor gemeenten zoals vereist conform artikel 124 van de Grondwet;
constaterende dat deze informatie noodzakelijk is voor de Eerste Kamer om de begroting van het Gemeentefonds voor het ravijnjaar 2026 goed te kunnen keuren;
verzoekt de regering om bij de aanbieding van de begroting Gemeentefonds 2026 aan de Eerste Kamer expliciet te onderbouwen hoe de diverse te onderscheiden medebewindstaken adequaat gefinancierd zijn en inzichtelijk te maken hoe er voldoende budget resteert voor de autonome taak van gemeenten conform artikel 124 Grondwet en artikel 9 van het Europees Handvest inzake lokale autonomie.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Fiers, Moonen, Van der Goot, Hartog, Nanninga, Janssen, Nicolaï, Holterhues en Van Toorenburg.
Zij krijgt letter E (36600-B).
Zij is wel te kort. Ik mis de zin: en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
O, ik zou 'm bijna niet zeggen.
De voorzitter:
Als we niet overgaan tot de orde van de dag, wordt het een heel lange avond.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Dat doe ik dan bij mijn tweede.
De voorzitter:
Dat voegt u nog toe?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Bij de tweede ga ik … Ja.
De voorzitter:
Wordt de indiening van de motie, inclusief de laatste strofe, voldoende ondersteund? Dat is het geval. Dan maakt de motie deel uit van de beraadslaging onder 36600-B, letter E.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik heb toch een vraag bij deze motie, eigenlijk dezelfde vraag die ik eerder aan de minister stelde. In de motie wordt gesproken over voldoende ruimte voor de autonome taken, maar de autonome taak is iets wat in de open huishouding van een gemeente vrijgelaten is. De autonome taak is eigenlijk praktisch onbegrensd. Dus in hoeverre is deze motie überhaupt uitvoerbaar — hoe meet je dat? — in de ogen van de indieners van deze motie als niet vast te stellen is hoe groot de autonome taak wordt geacht te zijn?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
In de motie met heel veel constateringen die u net heeft gehoord, heeft u gehoord dat we beginnen bij de medebewindstaken. Het begint met in beeld brengen welke taken gemeenten eigenlijk in medebewind uitvoeren en welke kosten daarmee gemoeid zijn. Dat is één. Dat wordt in beeld gebracht. Dan houd je een rest over, als het goed is. Er zijn mensen die zeggen: dan houd je niks meer over. Dan weten we dat ook. Maar dan houd je een rest over. Dan gaat het erover of die rest voldoende is voor gemeenten om überhaupt nog autonome besluiten te kunnen nemen. Dat is wat we hier vragen. Dit is eigenlijk een soort winstwaarschuwing op weg naar de begroting voor 2026. Het dilemma is dat er nu geen enkel inzicht is in de medebewindstaken en de kosten. Wij zeggen: breng dat nou in kaart, dan hebben we volgend jaar een begroting waardoor we wel iets kunnen zeggen over of de autonome positie van gemeenten überhaupt nog aan de orde is.
De heer Van Hattem (PVV):
Maar dan blijft het probleem bestaan. Ik snap dat je in beeld kunt krijgen wat de medebewindstaken zijn, met al het onderscheid binnen het medebewind dat er ook nog is. Dat hebben we net ook al aangestipt: van facultatief medebewind tot hard en mechanisch medebewind. Dat kun je allemaal in beeld krijgen. Maar wat de autonome taak is en de omvang daarvan, want dat hoor ik mevrouw Fiers van GroenLinks-PvdA nu opnieuw zeggen, is natuurlijk per gemeente verschillend. Het is maar zeer de vraag wat daaronder zou moeten vallen, want iedere gemeente bepaalt dat in beginsel zelf. Gelet op deze beantwoording, is mijn vraag dus nogmaals hoe mevrouw Fiers denkt deze motie überhaupt uitvoerbaar te krijgen door in beeld te hebben wat de omvang van de autonome taak moet zijn. Want hoe wil ze die autonome taak überhaupt kunnen duiden?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Mijn tijd is inmiddels helemaal op. Dat was denk ik niet de bedoeling, hè?
De voorzitter:
De klok gaat door, hè.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals, het begint ermee dat we nu geen enkel zicht hebben op hoe het zit met de financiën voor de medebewindstaken. Ik denk dat de heer Van Hattem het met mij eens is — hij is altijd de eerste die hier vraagt om duidelijkheid — dat we wel moeten weten waar we over stemmen. Dat betekent dat we, als inzichtelijk is hoe de medebewindstaken eruitzien, in de buurt komen van de discussie waarover Elzinga het heeft in zijn opiniestuk: is dat 15% of is het meer dan 10%? Want de conclusie is wel dat ze, op het moment dat het onder het vriespunt daalt, geen enkele autonome positie meer hebben. Dat horen wij nu heel veel gemeentes zeggen. Ze zeggen dat ze geen enkele afwegingsruimte meer hebben en dat de medebewindstaken alles opsouperen. Het begint ermee dat wij tegen het kabinet zeggen: breng dat nou in beeld. Dan kan op dat moment beoordeeld worden of er überhaupt nog ruimte voor gemeenten is om eigen afwegingen te maken.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Hattem.
De heer Van Hattem (PVV):
Het is mogelijk om dat in beeld te brengen. Dat vind ik op zich ook prima. Daar ben ik ook heel benieuwd naar. Bij de provincie Noord-Brabant hebben ze het laatst ook gedaan, weet ik. Daar hebben ze alle medebewindstaken, alle wettelijke taken, in beeld gekregen. Het is heel nuttig om dat te weten, maar een gemeente gaat natuurlijk zelf over hoe ze het invult. Je kunt als gemeente bij wijze van spreken zeggen: we hebben maar één ambtenaar nodig. Wettelijk heb je niet meer nodig dan dat. De gemeentesecretaris is de enige ambtenaar die verplicht is, en die taak mag ook nog door de burgemeester worden ingevuld. Als je denkt dat je daar genoeg aan hebt, kan dat in principe.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Hattem (PVV):
Dat is heel minimaal. Maar er zijn ook gemeentes die zeggen: we hebben een ambtenarenkorps van 1.500 man nodig, we willen elke maand drie kilometer snelweg aanleggen en we willen een royaal pakket aan voorzieningen aan onze gemeente aanbieden. Het is maar net wat je wilt. Laat ik het heel concreet maken: welke indicatoren zullen aan deze motie verbonden worden?
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het oordeel daarover is straks aan u, meneer Van Hattem, en aan al onze Kamerleden. Wij moeten kijken of er voldoende autonome ruimte overblijft. Als u van mening bent — u kunt er gekscherend over doen — dat dat met één burgemeester kan en dat het dan op zich geregeld is, kunt u de volgende keer gewoon weer voor de begroting van het Gemeentefonds stemmen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik heb nog een tweede motie, over de jeugdzorg.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gemeenten de jeugdzorg (jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering) in medebewind uitvoeren;
overwegende dat gemeenten voor medebewindstaken gefinancierd dienen te worden, zoals is bepaald in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet (FVW), artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet en artikel 9 van het Europees Handvest inzake lokale autonomie;
constaterende dat gemeenten met forse financiële tekorten kampen op deze medebewindstaak en er grote urgentie is om dit knelpunt op te lossen;
constaterende dat gemeenten zeer beperkte beleidsruimte hebben om de financiële tekorten te beïnvloeden;
constaterende dat de commissie-Van Ark in het instellingsbesluit de opdracht heeft gekregen om een onafhankelijk zwaarwegend advies te geven;
constaterende dat de commissie-Van Ark stelt: "het is niet wenselijk en niet haalbaar om de beoogde besparingen vanaf 2026, zoals opgenomen in het meerjarig financieel kader in de Hervormingsagenda Jeugd, te handhaven";
constaterende dat de commissie-Van Ark ook een duidelijk advies heeft gegeven over de financiële tekorten in 2023 en 2024, het budget voor 2025, de indexatie voor volumeontwikkeling en loon- en prijsontwikkeling en de beoogde besparingen tot 2028;
verzoekt de regering het financiële advies van de commissie-Van Ark integraal en volledig over te nemen en dit bij de Voorjaarsnota te regelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Fiers, Moonen, Van der Goot, Hartog, Nanninga, Janssen, Nicolaï, Van Toorenburg en Holterhues.
Zij krijgt letter F (36600-B).
Dat was een lange motie.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Het is goed zo, toch?
De voorzitter:
Ja. Bent u daarmee aan het einde van uw tweede termijn, mevrouw Fiers? Ja. Er is nog een interruptie van de heer Lievense van de BBB-fractie.
De heer Lievense i (BBB):
Ik moest heel even nadenken, maar ik wil toch heel even iets aan mevrouw Fiers meegeven om over na te denken. Dat gaat over de eerste motie die ze indiende, maar eigenlijk ook over de tweede. De minister heeft in haar betoog als reactie op de commissiebrief — iedereen hier aan deze kant en aan die kant heeft trouwens gewerkt aan de commissiebrief — toegezegd voor 1 mei met een overzicht te komen. Ook dat is een overzicht met medebewindstaken van de afgelopen vijftien jaar en van wat voor geld daarin meegaat. Zelfs nieuwe beleidsvoornemens gaan daarin meegenomen worden. Dat wordt overigens periodiek. Ik zit even te zoeken hoe ik dat nu rijm met en aanhaak op uw eerste motie. Want het raakt elkaar natuurlijk. De ene motie raakt eigenlijk de toezegging die we nog moeten krijgen. Ik gaf het al aan in de eerste termijn, maar legt u met de tweede motie niet een te harde claim op gelden en op de taak die uw collega's van de Tweede Kamer nu aan de overkant onderling in de voorjaarsonderhandelingen mee bezig zijn? Ik zei "uw collega's", maar ik bedoelde "onze collega's". Die zijn van ons allemaal.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Ik ga allereerst even in op de eerste motie. Dat is dus een soort winstwaarschuwing op weg naar de gemeentebegroting in 2026. Daarbij vragen we ons af: welke gegevens hebben we dan nodig om de begroting goed te kunnen beoordelen? Dat vind ik iets anders dan de toezegging van de minister. Misschien is het ook wel fijn dat deze Kamer duidelijk uitspreekt: we hebben het nodig en het moet er ook zijn, zodat wij dat kunnen betrekken bij onze beoordeling in 2026. Volgens mij is dit nu dus ook een motie die u gewoon kunt ondertekenen, meneer Lievense. Als u het mij vraagt, kunt u daar geheel schadeloos in meegaan.
Dan de volgende motie, over de jeugdzorg. We hebben het er in het debat al even over gehad. De kern van deze motie is eigenlijk: de gemeentes zakken door hun hoeven. Dat heeft grote consequenties voor al die kinderen, ouders en instellingen die dit betreft. Maar het betekent ook iets voor ons staatsbestel. Daarom vind ik dit een motie die hier op dit moment in de Eerste Kamer thuishoort. De besluiten over de financiën worden namelijk binnenkort genomen en dit is een heel duidelijk signaal vanuit de Eerste Kamer. De gemeenten hebben een positie in de Grondwet en die moet geborgd worden. Daarom vind ik dat niet iets wat alleen maar thuishoort in de Tweede Kamer, zoals u het zei.
De voorzitter:
De heer Lievense, nog een korte reactie.
De heer Lievense (BBB):
Dan constateer ik eigenlijk dat bij het aannemen van de wetgeving … Ik ga even terug. Volgens mij zegt mevrouw Fiers met haar motie iets over het beoordelen van de Jeugdwet door deze Kamer. Ik bedoel: daar zat ook een financieringssystematiek onder. Eigenlijk geeft u nu met deze motie aan: dat hebben we indertijd verkeerd beoordeeld. Is dat wat u nu zegt? Het is namelijk niks nieuws onder de zon. Ik probeer even te zoeken.
De voorzitter:
Uw vraag is duidelijk.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
U wilt steeds heel ver terug in de tijd gaan. Ik snap dat u dat wil, maar ik wil het toch heel graag hebben over de situatie waar we nu in zitten. Er ligt een rapport van Van Ark. Daarbij hoeven we geen analyse meer te doen over de medebewindstaken en de kosten. Hierbij is door de commissie-Van Ark aangegeven wat het inhoudelijke probleem is en wat we nog te doen hebben als kabinet samen met de medeoverheden. Maar er is ook heel duidelijk gezegd: financieel is wat er nu op tafel ligt niet houdbaar. De gemeentes lopen langzaam het ravijn in. Die hebben nu begrotingsproblemen. Die zitten allemaal met het samenstellen van hun voorjaarsnota's en begrotingen. Het is heel belangrijk dat de Eerste Kamer nu een signaal afgeeft. Ik ben blij dat dat in meerderheid is ondertekend door de collega's.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Van Toorenburg, die spreekt namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Dank, voorzitter. Dank aan de minister. Het is inderdaad wel een beetje bijzonder dat we hier in de Eerste Kamer een debat hebben over het Gemeentefonds, maar het raakt natuurlijk wel echt aan de uitvoerbaarheid van beleid, waarover grote zorgen zijn. Die zijn er niet alleen bij ons. De medeoverheden hebben dat heel aandringend bij ons aangegeven, maar ook onze adviseurs, als ik die zo mag noemen. De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en herhaaldelijk aangegeven dat er echt een disbalans is tussen de taken en de middelen die daarvoor zijn gegeven. Wij zijn hen ook zeer veel dank verschuldigd omdat ze dat zo helder bij ons aangeven. Het raakt ook de rechtmatigheid van de keuzes die worden gemaakt, gelet op artikel 108 van de Gemeentewet. De minister geeft daar een toch wel wat bijzondere uitleg aan, die niet geheel strookt met de zienswijze van de ROB en die ook niet direct volgt uit de wetsgeschiedenis, waaruit toch duidelijk blijkt dat alle uitvoeringskosten zullen moeten worden vergoed. Dat is uiteindelijk de opdracht die is gegeven.
Ik dank de minister ook vooral voor de toezeggingen die zij heeft gedaan om de pijnpunten mee te nemen die wij er vandaag nog naast hebben gelegd. Dat gaat onder andere over die informatiebeveiliging en duurzaamheid. Wat die informatiebeveiliging betreft kan ik hier in huis alleen maar zeggen, en dat vind ik gewoon af en toe leuk, dat ik toch wel weer enorm bof met ambtenaren zoals ik daar in het wonderschone Nuenen heb, die zo helder onder elkaar kunnen schrijven wat uiteindelijk echt naar gemeenten toe komt, zodat we weten hoe het nou werkelijk gaat met de uitvoering. Dat moeten wij als Eerste Kamerleden namelijk altijd wel ten tonele brengen hier.
Voorzitter. De minister houdt natuurlijk wel nog een beetje de kaarten voor de borst. Laat ik het zo zeggen: als ze straks terugrijdt in haar dienstauto, mag ze ook wel een beetje jubelen. Het is namelijk een pittig gesprek geweest. Maar ze mag het ook zien als een steun in de rug die wij vandaag hebben gegeven. Ik denk dat de ambtenaren in de kamers hiernaast helemaal niet huilen en zitten van: o, o, o, wat krijgen we nou voor moties om mee te dealen. Misschien denken ze wel: yes, misschien komen we nu een heel eind aan die akelige tafel van de Voorjaarsnota, want jeetje, wat komen er veel eisen op tafel.
Voorzitter. Ik zei dat de minister de kaarten tegen de borst houdt. Er zijn een paar moties die wij medeondertekend hebben. En ja, het is natuurlijk waar dat mevrouw Fiers niet bij Wim van de Camp in de klas zat, die zowat elke motie die ik in concept had en die langer was dan vier zinnen doorstreepte en vroeg: kun je niet wat kernachtiger zeggen wat je wilt? Dat heb ik van hem geleerd. U heeft ermee te dealen dat ik uit het klasje van Van de Camp kom en daarom doorgaans zo kort en pittig van stof kan zijn.
Voorzitter. Het was een mooi debat. Ik denk dat wij de minister hebben meegegeven waar onze zorgen liggen die ons zo indringend zijn voorgehouden. Ik denk dat ze een pittige strijd mag voeren en zich gesteund weet door deze Kamer, die het waardevol vindt om op te komen voor de medeoverheden, want dan kom je uiteindelijk op voor al onze inwoners voor wie we het allemaal doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Toorenburg. Dan is het woord aan de heer Van der Goot namens OPNL en mede namens Volt en de Partij voor de Dieren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil beginnen met de woorden te herhalen die mevrouw Van Toorenburg aan het eind heeft gesproken: ik heb grote waardering voor wat de minister heeft gedaan, toegezegd en toegelicht. U hebt natuurlijk niet alles toegezegd wat we graag hadden willen horen. Maar beschouw het als een steuntje in de rug voor de gesprekken die u deze week en later moet voeren met uw collega's, maar ook met de VNG en wellicht het IPO. Dus dank namens Volt en de Partij voor de Dieren.
Voorzitter. Eén ding moet me van het hart. De uitleg van de minister van artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet viel me op. U zag natuurlijk aankomen dat we daar in de tweede termijn nog op terug zouden komen. U hebt toegezegd dat u dat zelf misschien ook nog zou doen, vandaar deze vooraankondiging. Eerlijk gezegd heeft de minister in de eerste termijn een toelichting gegeven die niet helemaal bevredigend was. Voor ons komt het woord "adequaat" echt uit de lucht vallen. De toelichting op de Invoeringswet Gemeentewet gaat over het verzekeren van het vergoeden van kosten. De Raad voor het Openbaar Bestuur geeft in zijn toelichting daarop aan dat het Rijk de kosten dient te vergoeden die ten laste van de gemeente blijven. Dat is dus niet "adequaat". Adequaat is namelijk onderhandelbaar. Dat creëert toch weer de machtsverhouding tussen het kabinet enerzijds en de gemeenten en provincies anderzijds bij de discussie over de vraag of de normering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds werkt. Die machtsverhoudingen willen we eigenlijk kwijt. Daarom hechten we zo aan een beter antwoord. De vraag aan de minister is: hoe leest zij artikel 108, lid 3, van de Gemeentewet? Is de minister bereid om een heldere uiteenzetting van haar lezing van het artikellid naar de Kamer te sturen als hier onduidelijkheid over blijft staan? Eventueel kan dit na een adviesvraag aan de Raad van State.
Voorzitter. Het tweede punt gaat over de inflatieraming. U hebt vanmiddag een interessant debat gemist over de inflatieraming van het CPB en de effectieve inflatie die de gemeenten in de loop van het jaar ondervinden, maar ik neem aan dat u meteen herkent waar wij het over hebben. Onze fracties hoorden de minister zeggen dat de tegenvallende CPB-ramingen nu eenmaal een resultaat waren van de nieuwe bbp-systematiek. Dat vind ik wat te kort door de bocht, omdat nacalculatie — dat heb ik namens de fracties van Volt en Partij voor de Dieren genoemd — prima te verenigen is met de nieuwe systematiek. Dat is een politieke keuze, maar die doet meer recht aan de werkelijkheid die gemeenten en provincies meemaken. Gemeenten ervaren immers niet de geraamde inflatie, maar alleen de werkelijke inflatie. Het zou goed zijn als de minister onderzoek gaat doen naar de mogelijke compensatiewijzen die meer recht doen aan de werkelijkheid. Daar help ik de minister graag bij met de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gemeenten voor de compensatie van de inflatie afhankelijk zijn van de ramingen van het Centraal Planbureau, het CPB;
overwegende dat de laatste jaren het werkelijke inflatiecijfer niet overeenkomt met de CPB-ramingen;
constaterende dat gemeenten hierdoor financieel in de knel komen, wat ten koste gaat van de autonomie van gemeenten en het realiseren van de belangrijke opgaven waarmee de gemeenten zijn belast;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe de te lage inflatieramingen binnen het Gemeentefonds gecorrigeerd kunnen worden, bij voorkeur door middel van nacalculatie, en over de uitkomsten de Kamer voor het aanstaande zomerreces te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Goot, Moonen, Fiers, Hartog, Holterhues en Van Toorenburg.
Zij krijgt letter G (36600-B).
De heer Van der Goot (OPNL):
Voorzitter. Ik rond nog even af met een opmerking die ik tijdens het debat heb gemaakt. Een nacalculatie kan natuurlijk soms positief, soms negatief uitvallen. Dat staat weliswaar niet in de motie, maar het is wel de strekking van de motie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Goot. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens JA21.
Mevrouw Nanninga i (JA21):
Dank u wel, voorzitter. We hebben een leuke links-rechtse samenwerking hier gaande, dacht ik zo, over de opdracht aan de minister per motie om zich in de Voorjaarsnota hard te maken voor het beperken van de schade voor de jeugdzorg. Ik ben blij dat we dat ten opzichte van de vorige termijn kunnen voortzetten. Ik heb wel nog een appeltje te schillen over de keuze voor gedichten van Lieke Marsman. Ik zeg dit op persoonlijke titel, niet namens de fractie, niet namens mijn partij, maar ik geef daar helemaal niks om. Ik vind het slappe thee. Ik hou van de andere Marsman, de oude Marsman, Hendrik Marsman. Met permissie, voorzitter, wil ik graag een fragmentje voordragen. Dit is in mijn ogen toch de echte Marsman. Dat acht ik ook toepasselijk in dit debat. Het gedicht heet trouwens "Polderland". See what I did there? Polderland.
"o, dertigstromenland,
het volk dat u bewoont
versombert in krakelen
die geld en God verdelen,
purper en doornenkroon.
oneindig is het land,
oneindig zijn de wegen
die naar de kimmen gaan;
ik loop den morgen tegen
in 't mistig licht der maan."
Kijk, dat is een Marsman. Helaas, oneindig is het land, oneindig zijn de wegen, oneindig is natuurlijk niet de schatkist. Dat begrijp ik ook, maar we moeten er wel een beetje oog voor houden dat we de kerk een beetje in het midden houden inzake de jeugdzorg.
Dan nog even serieus. Ik heb een zorg over de rechtsstatelijkheid van een en ander van gemeenten die zich anarchistisch opstellen. Het was natuurlijk een beetje een scherp aangezette vraag: kunnen daar nou in ultimo sancties op staan? Ik ben blij dat de minister zich uitgesproken heeft: ja, dat kan en dat is niet de bedoeling. Maar wat schetst mijn vreugde? Ik kreeg een halfuurtje geleden een motie onder ogen die in de Tweede Kamer is aangenomen. Die motie is van — ik moet even spieken — het lid Mooiman van de PVV. Die motie is echt leuk. Die is aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht te eisen dat gemeenten het komende verbod op de voorrangsregeling voor statushouders bij de sociale huur gaan naleven en indien zij dat niet doen, hen te sanctioneren.
Nou, hier staat dan een op zich tevreden mens. Dat is dan geregeld in de Tweede Kamer, waar het ook eigenlijk thuishoort. Ik wil, zonder gekheid, wel dat signaal meegeven. Laten we wel een beetje die rollen in het oog houden zodat gemeenten niet te makkelijk wegkomen met — binnen de bevoegdheid, dat begrijp ik helemaal — naar willekeur shoppen in onze wetgeving. Dat lijkt me helemaal niet de bedoeling. Dat gezegd hebbende loop ik den morgen tegen in 't mistig licht der maan.
Voorzitter, minister, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nanninga. Dan is het woord aan mevrouw Moonen namens D66.
Mevrouw Moonen i (D66):
Voorzitter. Allereerst dank ik de minister en alle ambtenaren voor de beantwoording van onze vragen. Ik heb vanmiddag en vanavond een heel betrokken minister gezien. Dat is mij opgevallen en daarom noem ik dat ook. Ik zie een minister die dat sociale weefsel van de gemeenten herkent en met hart over de gemeenten spreekt. Dat is belangrijk en nodig, omdat de burger de overheid via de gemeente leert kennen. Ik heb het idee dat dit is aangekomen en dat zij daar als mens en als minister zo instaat. Ik heb dus een positieve verwachting over alle aankomende gesprekken en onderhandelingen. Ik verwacht dat die in goede banen worden geleid.
Ik heb nog één vraag en één motie. De minister gaf toe dat de berekeningen van 2025 nog ambtelijk met D66 zullen worden afgestemd. Ik vraag de minister dit te doen voor aanstaande dinsdag, om het praktisch te houden: deze week. Dan gaat het altijd goed.
Dan kom ik bij mijn motie en die leid ik even in. De minister was fel toen het ging over de wettelijke taken die gemeenten hebben en dat ze vindt dat gemeenten die evident moeten uitvoeren. Ze was daar heel stellig over, want een wet is een wet. Ik heb in het debat gezegd dat hier ook een wederkerigheid in zit. De Gemeentewet vraagt iets aan de regering. Toen ik daar een paar keer een interruptie op gaf, kwam er voor mij niet een helder genoeg antwoord. Er is hier echter wel een principieel punt aan de hand, het punt van de rechtmatigheid. Dat is precies waar de Eerste Kamer over gaat. Rechtmatigheid gaat ook over het naleven van wetgeving, niet alleen door een burger, niet alleen door een gemeente, maar ook door een regering. Dit raakt ons allemaal. Vandaar dat ik hierover een motie heb gemaakt met de titel Naleving artikel 108 Gemeentewet.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten de afgelopen jaren een groeiend aantal wettelijke taken hebben gekregen vanuit het Rijk;
overwegende dat deze taken vaak gepaard gaan met hoge kosten, terwijl de bijbehorende financiële middelen structureel achterblijven;
overwegende dat artikel 108 van de Gemeentewet voorschrijft dat kosten, verbonden aan medebewindstaken, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed;
constaterende dat deze wettelijke verplichting in de praktijk onvoldoende wordt nageleefd, waardoor gemeenten financieel en bestuurlijk in de knel raken;
verzoekt de regering om de kosten verbonden aan medebewindstaken te vergoeden aan lokale overheden zoals wettelijk is vastgelegd in artikel 108 van de Gemeentewet en artikel 2 Financiële-verhoudingswet (Fvw),
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Moonen, Janssen, Fiers en Van der Goot.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter H (36600-B).
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan is het woord aan de heer Van Rooijen namens 50PLUS.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de antwoorden op onze vragen. Ik voeg eraan toe dat ik hier een betrokken minister hoor met een grote verantwoordelijkheid, ook voor de gemeenten. Ze heeft duidelijk gemaakt dat ze daarmee dagdagelijks in overleg is. Dat lijkt me heel goed. Voorzitter. De minister komt in de tweede termijn nog terug op de vraag of decentralisatie een succes was. Ik wacht dat even af. Het is opmerkelijk dat dit de eerste keer is dat we een debat hebben over de begroting in de Eerste Kamer, zeker sinds 2015. Dat was het rampjaar voor de Wmo. Het is verbazingwekkend dat we dit ten aanzien van de jeugdzorg nu pas voor het eerst doen. Het echte "ravijnjaar" was eigenlijk 2015: taken overhevelen zonder voldoende geld, waardoor het cynisch genoeg een verdienmodel werd voor de budgetteringsdrift van Rutte II, Rutte III en Rutte IV. Ik noem dit, omdat het na dat rampjaar van kwaad tot erger is gegaan in de uitvoering, met steeds minder voldoende middelen. De begroting van het Gemeentefonds is nooit aan de orde geweest, maar beter laat dan nooit.
Voorzitter. Mijn fractie is teleurgesteld over het feit dat de minister, wetende dat het een lastige vraag is, niet bereid is te komen tot een onafhankelijk onderzoek naar de doelmatigheid. Collega Geerdink van de VVD sprak ook over de noodzaak van doelmatigheid. De minister verwijst naar de collega's van VWS, met name naar de staatssecretaris die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. Dat vind ik begrijpelijk, maar deze minister is natuurlijk wel verantwoordelijk voor de gemeentebegroting. Dit onderwerp valt daar natuurlijk ook onder.
Voorzitter. Ten slotte nog een opmerking over de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds. Zeker nu het gaat over de herverdeling van het Gemeentefonds is afgesproken dat er een nieuwe verdeelsystematiek zou komen op basis van objectieve criteria. Die is er ook gekomen, maar vervolgens willen de nadeelgemeenten graag een ingroei, zodat zij kunnen wennen aan de nieuwe verdeling. Die ingroei kwam er ook, maar is "bevroren". Klopt dit? Vanaf wanneer is de ingroei precies bevroren? In de brief van de minister van 7 februari over het verdeelmodel lezen wij: per 1 januari 2027 zal een volgende stap worden gezet in het ingroeipad naar de nieuwe verdeling. Kunnen wij onder een "nieuwe stap" verstaan dat de ingroei voor alle gemeenten waar dat op van toepassing is, wordt hervat? Ik noem dit punt met name, omdat naast de bezuiniging van 2,5 miljard euro, die alle gemeenten percentueel raakt, de invoering van een herverdeling voor een voordeelgemeente, zoals mijn eigen gemeente Oegstgeest, betekent dat dit een extra klap is. Het gaat om 2 miljoen euro algemeen en via de herverdeling nogmaals 2 miljoen euro. Dat is in totaal 4 miljoen euro op een begroting van 80 miljoen. We hebben het dan over 5%, en dat is heel fors. Als ik u dan vertel dat men zich afvraagt of er in deze rijke gemeente een nieuw zwembad gebouwd kan worden, dan zou dat bij benadering weleens 40 miljoen euro kunnen gaan kosten. Ik sluit aan bij wat mevrouw Moonen zei: gemeenten hebben heel veel taken rond wegen, bruggen en dergelijke, zowel bovengronds als ondergronds. Het is heel goed dat zij dat heeft genoemd en daar sluit mijn vraag nu op aan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Janssen, namens de SP.
De heer Janssen i (SP):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik als eerste zeggen dat het goed is dat de heer Van Hattem weer op het spoor van de indicatoren is gekomen. Weliswaar alleen nog maar per interruptie richting de oppositie, maar wellicht dat ook het kabinet nog eens op het spoor gaat komen van de heer Van Hattem.
Voorzitter. Het ging even over Binnenlandse Zaken als moederdepartement. Dat is toch een beetje een romantisch beeld, ben ik bang. Bij Rutte II hebben we toch gezien dat het vooral de minister van Financiën was die het moederdepartement ging vormen. Ik gun de minister graag dat Binnenlandse Zaken weer het moederdepartement wordt, omdat daar het hart van de democratie ook ligt.
Voorzitter. Dan toch even over die 10% budgetkorting. Uit eigen ervaring weet ik van gemeenschappelijke regelingen dat je op een gegeven moment bij bezuinigingen op het punt komt dat je als gemeenschappelijke regeling moet zeggen: er komt weer een generieke bezuiniging vanuit de deelnemers, dus zeg maar welke taken we niet meer gaan uitvoeren. Het kwaliteitsniveau wordt anders dusdanig dat je dat niet meer kunt garanderen als je bij uitvoering op minder bekostiging uitkomt. Mijn vraag is dus of de minister al een inventarisatie aan het maken is van taken die in aanmerking zouden komen om eventueel niet meer in medebewind uitgevoerd te worden als blijkt dat dat ook een oplossing zou kunnen zijn.
Mijn volgende vraag is of de minister misschien al haar licht heeft opgestoken bij de provincies met de vraag hoeveel gemeenten zij verwachten onder preventief toezicht te moeten gaan plaatsen. De provincies doen het financieel toezicht op gemeenten. Ik heb dat zelf in mijn portefeuille ook vier jaar mogen doen, in de naweeën van de kredietcrisis. Misschien kan de minister daar een beeld van geven. De NOS heeft dat zes dagen geleden gedaan, maar misschien heeft de minister daar een ander beeld bij. De NOS concludeerde bij die rondvraag overigens dat de verwachting is dat 68% van de gemeenten te maken krijgt met tekorten en de begroting niet rond gaat krijgen. Dat is dus wel iets om je even nader over te laten informeren.
Voorzitter. Ik denk dat de grootste zekerheid die de minister over het formele overhedenoverleg kan geven is dat dit gaat plaatsvinden na besluitvorming in de ministerraad over de voorjaarsnota en dat dat op enige vrijdag en enige maandag zal zijn. Het staat nu weliswaar nog in de agenda, maar "when you're not holding the cards", op z'n Amerikaans, lijkt het andere overleg mij toch een buitengewoon ingewikkeld proces. Het is goed dat de minister tussendoor al informeel overleg voert, zodat de gemeenten niet voor verrassingen komen te staan. Ik neem aan dat de minister kan zeggen: we gaan de formele afronding doen op de maandag nadat besluitvorming heeft plaatsgevonden. Dan weet de VNG ook waar ze aan toe is.
Voorzitter. Door een aantal collega's werd gevraagd: wanneer grijpt u naar indeplaatstreding of vernietiging? Zo simpel gaat dat niet. Daar gaat een lang proces aan vooraf. Iedereen die daar een praktijkvoorbeeld van wil zien, zou ik willen wijzen op de vestiging van een islamitische basisschool in de gemeente Westland om te kijken hoelang dat geduurd heeft. Daar zijn ze ongeveer vanaf 2015 bezig geweest totdat de Raad van State in 2020 een oordeel gaf over de indeplaatstreding die de minister in 2019 had gedaan. Als u een praktijkvoorbeeld wil zien, kijk dan eens even hoe het daar gaat. Het is niet zo dat de minister volgende maand kan besluiten om ergens in de plaats te treden. Dat is de praktijk.
De heer Van Hattem i (PVV):
Er is inderdaad een beleidskader voor indeplaatstreding en een proces dat daarbij hoort. Dat klopt. Het kan ook snel gaan. Ik heb zelf ooit meegemaakt dat bij de provincie een reglement op de Statencommissies was vastgesteld dat in strijd was met de Provinciewet. Toen is er op ons verzoek heel snel een brief gekomen van de minister van Binnenlandse Zaken, destijds meneer Plasterk, met een bericht aan de provincie: als u deze verordening niet intrekt, ben ik genoodzaakt haar spontaan te vernietigen. Het kan dus ook snel gaan.
De heer Janssen (SP):
Dat hangt ervan af of het een formeel verzuim is dan wel een taakverwaarlozing. Bij taakverwaarlozing duurt het wat langer.
De heer Van Hattem (PVV):
Dat is inderdaad een essentieel verschil. Taakverwaarlozing is iets heel anders. Ik had het bij mijn voorbeeld over een formeel verzuim, echt bij verordeningen die in strijd zijn met hogere regelgeving.
De heer Janssen (SP):
Dat begrijp ik. Dat is inderdaad een formeel verzuim. In het voorbeeld van de taakverwaarlozing, waarbij een raad iets doet wat de minister niet zint, ben je met indeplaatstreding echt wat langer onderweg.
Voorzitter. Even heel kort nog over de jeugdzorg. Een op de zeven kinderen zit in de jeugdzorg. De decentralisatie was juist ingezet om medicalisering tegen te gaan en om tot normalisering te komen. In de praktijk is gebleken dat de decentralisatie geen rempedaal is geweest, maar een gaspedaal. Daarna is het heel hard de verkeerde kant op gegaan, ook richting de medicalisering. Juist de toenemende schuldenproblematiek, armoede en sociale ongelijkheid kunnen eraan bijdragen dat kinderen in de jeugdzorg terechtkomen, dan wel in die problemen terechtkomen. Gemeenten hebben het geld dus nodig om dat soort problemen aan te pakken. Daarom zijn wij er zo enorm voor om de minister nu op te roepen om het op te lossen. Alles wat ik zojuist noemde, leidt tot anticiperende bezuinigingen die nu ook al raken aan de oorzaken die ten grondslag liggen aan de toenemende vraag in de jeugdzorg. Nogmaals dus mijn oproep aan de minister, zoals de minister die ook in de moties heeft kunnen lezen die wij ondertekend hebben.
Voorzitter. U bent het niet van mij gewend, maar dan nog even helemaal tot slot. Ik had ook graag de motie van de heer Van der Goot medeondertekend. Dat hadden we ook aan de medewerkers doorgegeven, maar dat is helaas niet goed doorgekomen. Wellicht kan daar nog een oplossing voor gevonden worden.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Janssen. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Dank, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de beantwoording in de eerste termijn. Ik kan mij grotendeels aansluiten bij het betoog van mevrouw Geerdink van de VVD. Zij had ook een opmerking over de middelen die aansluit bij het adagium dat ik hier wel vaker gebruikt heb: eerst beleid en dan pas geld. Het lijkt me altijd goed om dat voor ogen te houden.
In dat kader moeten we goed kijken wat de effecten voor de gemeenten zijn, want we moeten voorkomen dat de ozb buitenproportioneel gaat stijgen, of überhaupt gaat stijgen. Maar het gaat niet alleen om de ozb. In dit gremium wil ik ook graag een keer de hondenbelasting genoemd hebben. Sommige gemeenten hebben die helaas nog steeds niet afgeschaft; dat geldt ook voor mijn eigen gemeente 's-Hertogenbosch. We moeten niet de situatie krijgen dat de hondenbelasting verder verhoogd gaat worden. Sterker nog: de hondenbelasting zien wij heel graag afgeschaft — ik wil het maar even gezegd hebben.
Dan kom ik bij een aantal zaken waarvan ik denk: daar kan wel in gesneden worden. Ik heb in dat kader een aantal voorbeelden uit mijn eigen gemeente aangehaald waarin te snijden valt. Maar als ik zo om me heen kijk, zie ik nog veel meer gemeenten waar het geld tegen de plinten klotst, bijvoorbeeld de gemeente Tilburg. Daar gaan ze een groene kathedraal, een of ander kunstwerk, neerzetten. Het komt er twee maanden te staan en het kost 1 miljoen euro aan belastinggeld. Er worden 50.000 bezoekers verwacht, dus er wordt gewoon €20 belastinggeld per bezoeker bijgelegd. En ondertussen klagen over te weinig geld dat vanuit het Rijk komt.
Enkele Brabantse steden, zoals Eindhoven, Den Bosch en Tilburg, zijn bezig met een onderzoek naar het slavernijverleden. Dat gaat over een periode waarin Brabant zelf nog een wingewest was, dus zelf in een ondergeschikte positie zat. Toch moeten er grote bedragen worden uitgetrokken om onderzoek te doen naar het eigen slavernijverleden. Het is complete onzin dat daar geld aan wordt uitgegeven; geld van de gemeente dat veel nuttiger voor de inwoners kan worden besteed.
Een ander voorbeeld — dan kom ik toch weer bij mijn eigen gemeente uit — betreft een elektrische vuilniswagen. Er moest een nieuwe vuilniswagen worden gekocht en vanuit ideologische redenen moest en zou het een elektrische moeten worden. Maar dat ding kost meer dan zeven ton. Als je dan ziet dat de groene ideologie de prijs flink opdrijft, dan denk ik: ga daar eerst eens in snijden en ga eerst eens de zaken efficiënter en goedkoper aanpakken, in plaats van te gaan bedelen om geld.
Tot slot een opmerking over andere inkomstenbronnen voor de gemeenten. We hebben de Regio Deals. Ik mocht vanochtend bij een bijeenkomst zijn waarbij groots werd aangekondigd — we moesten zelfs allemaal op de foto, met een bord erbij — dat er een cheque van 25 miljoen euro door de regio Noordoost-Brabant was binnengehaald. Die regio had het hoogste bedrag binnengehaald met een Regio Deal. Er zijn dus ook nog andere inkomstenbronnen voor de gemeenten, waarmee hopelijk ook een aantal zaken kunnen worden opgevangen die nu via het Gemeentefonds en andere geldstromen lopen. Die geldstromen worden nu iets minder, maar er komt dus aan de andere kant ook geld de gemeenten binnen via andere projecten van de rijksoverheid. Ik zou dus zeggen: niet te veel somberen, want we hebben hier nu een heel mooi voorstel liggen voor een gemeentefondsbegroting, die we van harte zullen steunen.
Voorzitter, tot zover in tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is het woord aan de heer Lievense namens de BBB-fractie.
De heer Lievense i (BBB):
Dank u wel, voorzitter. We hadden een viertal vragen gesteld, waarop we direct al een toezegging van de minister ontvingen over een nadere toelichting op de commissiebrief Financiële impact rijksbeleid op lokale financiën. Erg fijn dit zo voortvarend is opgepakt is en dat wij die nadere toelichting voor 1 mei mogen ontvangen. Dank daarvoor vanaf deze kant.
Voldoende geld voor jeugdzorg. Ik blijf er vanavond misschien een beetje te veel bij hangen dat ik het echt een rol vind voor de Tweede Kamer en de regering om invulling te gaan geven aan de aanbevelingen van de commissie-Van Ark. Ik zal aan het eind van deze tweede termijn nog even aangeven hoe ik dat verder ga aanpakken.
Dan de compensatie van de inflatie. Op dat punt heb ik geen toezegging van de minister gehoord om te gaan werken aan de systematiek. Daar ben ik dan iets minder tevreden over. Het is een feit dat de decentrale overheden daarvoor staan. Ze komen op dat punt gewoon tekort en dat slaat een structureel gat. Laten we dit vooral doorpassen naar de overkant, naar de Tweede Kamer, om nog eens goed te kijken of dat te compenseren valt.
De grootstedelijke toelages. Tot 1 januari 2023 vonden we het eerlijk dat Utrecht en Den Haag extra middelen kregen en die kregen ze na de herverdeling ook niet meer. In de toekomst kan misschien goed gekeken worden of voor de twee overgebleven gemeenten dat geld op een andere manier verdeeld kan worden. Ik snap dat dat niet op stel en sprong kan. Ik denk dat de toelichting van de minister op dit moment zo plausibel als wat is.
Voorzitter. Het volgende vind ik nog wel een aardige. Ik hoorde de minister praten over de uitvoeringstoetsen. Ik ben daar heel erg blij mee. Toen ik ooit aan een andere kant van een tafel zat, heb ik weleens met een minister gezeten die dacht: waar heeft die man het over? Inmiddels zijn die uitvoeringstoetsen echt goed geland bij de verschillende ministeries. Daar ben ik dus heel blij mee. Dan heb ik weer een nieuwe. Die heb ik in mijn maidenspeech ook meegegeven aan minister Keijzer: houd binnen zo'n uitvoeringstoets alstublieft ook wat extra rekening met het platteland. Dat is wat anders dan bijvoorbeeld de grote steden. Daarom haak ik 'm ook hierbij aan. Ik wil het instrument plattelandstoets, dat overigens jaren geleden al door de Tweede Kamer bij motie is aangenomen, ook bij deze minister onder de aandacht brengen. Wat mij betreft kan dat gewoon binnen een uitvoeringstoets een hoofdstuk zijn.
Voorzitter. Ik heb er wat moeite mee dat de ene partij over de andere partij heen duikelt met de ene motie na de andere motie. Die zijn natuurlijk allemaal goed bedoeld en die zijn vooral om met oplossingen te komen. Ik zeg u ook gelijk: de moeite die ik daarmee heb, ligt bij mij. Dat gaf ik in eerste termijn ook al aan. Ik heb jaren samen met heel veel anderen vanuit een lokale overheid bij politieke partijen op deuren gebonsd, waaraan niet of nauwelijks gehoor werd gegeven. Dan denk ik het volgende bij mezelf. Wat hebben we met z'n allen de afgelopen jaren in die lobby verkeerd gedaan? Toen ik die lokale rol nog had, hoe had die anders moeten zijn om de politieke neuzen de kant op te krijgen waar ze nu op lijken te gaan? Was het dan echt zo simpel om te wachten tot dit moment, nu het één voor twaalf is en alles vloeibaar lijkt te zijn?
Voorzitter. Persoonlijk had ik gehoopt dat de politieke signalen zoals we ze nu vanuit deze Kamer aan de Tweede Kamer en de regering meegeven ... Overigens heb ik deze regering in de eerste termijn al complimenten gegeven. Zij hebben dit probleem al erkend en aangegeven alles in het werk te stellen om dat op te lossen. Maar zo werkt politiek dan ook weer. Op het moment waar we nu voor staan ... Zoals de minister aangaf, wat voor mij de beste tip ever was: het is nu niet meer achteruit kijken, maar vooruit. Daar zullen we met elkaar de keuzes moeten gaan maken.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):
Onze gewaardeerde collega moet zichzelf niet zo klein maken, want de oproep is zeker gehoord. Daarom hebben verschillende politieke partijen, waaronder het CDA, in hun verkiezingsprogramma opgenomen dat er meer geld moest komen. Het had dus geregeld kunnen worden, want iedereen had die oproep heel goed gehoord.
De heer Lievense (BBB):
Ik snap deze opmerking en ik maak mezelf helemaal niet klein. Dit probleem was er niet vanaf de afgelopen verkiezingen. Dat was er ook niet vanaf de verkiezingen daarvoor, en ook niet die daarvoor. Nogmaals, we gaan elkaar helemaal geen vliegen afvangen. Ik wil alleen meegeven wat het met mij doet en hoe ik het ervaar vanuit mijn positie. Ik ben blij dat ik nu ook met u, mevrouw Van Toorenburg, aan tafel zit om tot oplossingen te komen.
Voorzitter. Die vindt de BBB principaal en in eerste instantie bij de Tweede Kamer liggen, op voorzet van de regering. Het signaal vanuit deze Kamer is daarbij wat de BBB betreft glashelder: bij taken horen knaken. Anders hebben we bij de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor 2026 echt een probleem met elkaar. Dat signaal is volgens mij heel duidelijk overgekomen vanuit mijn fractie.
Voorzitter. Ik ga straks, als ik vanuit deze prachtige bestuursstad naar het eiland rijd, alles nog eens even laten bezinken, vooral alle goedwillende moties en de goedwillende richtingen die daarmee zijn aangegeven. Ik zal die in mijn hoofd alvast voorzien van een conceptadvies aan mijn fractie. Daarop kom ik uiteraard zo snel mogelijk terug. Dus het lijkt een beetje negatief, mevrouw Van Toorenburg, maar dat is het niet. Want ik vermaak me met u allen het afgelopen jaar echt op dit onderwerp fenomenaal goed.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Lievense. De heer Van der Goot namens OPNL, Volt en de Partij voor de Dieren.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Allereerst alle complimenten aan mijn collega van BBB, die zich vol enthousiasme inzet en vooruitkijkt. Wat ik zo jammer vond is dat de heer Lievense zei dat we achteruit zaten te kijken. Dat herken ik niet in mijn motie. Dat wil ik toch even uitdrukkelijk gezegd hebben. Daarmee is het voor mij ook klaar.
De heer Lievense (BBB):
Nee hoor, ik betrok het vooral op mijzelf dat ik veel achteruit kijk. Dus als u zich aangesproken voelde, dan was het niet op u gericht. Zo ervaar ik dat zelf.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
In het kader van een lerende Eerste Kamer, het volgende. U keek even terug en zei dat u jarenlang aan de andere kant van de tafel heeft gezeten en bij allerlei partijen aan de deur gerommeld heeft — en dan werd er niet geluisterd. U reflecteerde een beetje op wat u anders had moeten doen. Nu staan er een hele hoop partijen bij u aan de deur te rommelen, en lijkt dat ook nog niet tot een akkoord te leiden. Dus misschien kunt u ons wat tips geven over wat wij kunnen doen om te zorgen dat BBB volgende week vóór die twee moties stemt.
De heer Lievense (BBB):
Geduld is een schone zaak. Dat is ook de lastige situatie waar deze regering, waar deze minister zich nu in bevindt. Het is één voor twaalf. Dit is het moment dat er keuzes gemaakt moeten worden. Natuurlijk lijkt het alsof alles nu vloeibaar wordt, maar het kan ook niet zijn dat dit op één dag komt. Nogmaals, ik denk dat het signaal vanuit mijn fractie helder is. Daar houd ik het voor nu echt even bij.
Mevrouw Fiers (GroenLinks-PvdA):
Misschien nog één ding. U zegt: geduld is een schone zaak. Mevrouw Van Toorenburg opperde in het debat al dat we er misschien over zouden moeten nadenken om de stemming over de begroting wat uit te stellen. Dan kunnen we kijken wat er gebeurt met de motie. Is dat wat u bedoelt met: geduld is een schone zaak? Dat we het even uitstellen en dat we op het moment dat de resultaten van de Voorjaarsnota bekend zijn, samen kleur bekennen?
De heer Lievense (BBB):
Ja ... Ik zou niet ... Ik heb al eerder gezegd: deze begroting kan wat mij betreft zo door. Maar wij maken nu allemaal, ook met uw moties, met elkaar, een doorkijk naar de volgende begrotingen. Dus ik zie geen reden om nu ... Ik weet waar u nu mee komt. U gaat mij nu corrigeren op het stukje jeugdzorg, maar de begroting die er nu ligt ... Nou, stukje ... Voor mij is het probleem veel groter dan alleen jeugdzorg, en jeugdzorg is al groot genoeg, dus dat ben ik met u eens. Dat wil ik niet bagatelliseren door het te verkleinen. Dus daar heeft u gelijk in.
De voorzitter:
Meneer Van Hattem.
De heer Lievense (BBB):
Ik zie het niet zitten, voorzitter, om te wachten, want waarom zouden we deze begroting niet nu vast kunnen stellen? Want het signaal is helder.
De voorzitter:
Ik ga naar de heer Van Hattem namens de PVV.
De heer Van Hattem i (PVV):
Ik zit toch even te kauwen op wat de heer Lievense van BBB daarstraks zei over een uitvoeringstoets. Ik ben geen fan van uitvoeringstoetsen, zoals hier wellicht bekend is, maar ik heb toch een vraag over specifiek die plattelandstoets. Zit er niet veel meer meerwaarde in als we in de verdeelmaatstaven van het verdeelmodel voor het Gemeentefonds aspecten van plattelandsbeleid, plattelandskarakter meenemen in plaats van nu weer een uitvoeringstoets erin te gooien, waarvan het nog maar de vraag is wat die uiteindelijk gaat opleveren? Is het niet veel beter om concreet te kijken naar die verdeelmaatstaven en om daar het platteland een grotere positie in te geven?
De heer Lievense (BBB):
Dat zou een goede suggestie kunnen zijn. Meer kan ik er ook niet van maken. De minister schrijft ook mee. Ik vind dat een hele goede suggestie. Het maakt mij in principe niet zo heel veel uit hoe je het instrument noemt. Ik snap ook wel wat u bedoelt. U moet niet overal iets voor willen optuigen.
De heer Van Hattem (PVV):
Inderdaad, anders krijg je misschien weer een onderzoek, een toets ...
De heer Lievense (BBB):
Snap ik.
De heer Van Hattem (PVV):
... waarvan het de vraag is wat ermee gebeurt. Dit is vrij concreet, ook voor gemeentes die bijvoorbeeld stedelijk gebied zijn met een groot plattelandsgebied erbij. Die heb je tegenwoordig ook veel. Ik woon er zelf in eentje. Nog een laatste vraag. Ik hoorde de heer Lievense in eerste termijn Jacob Cats aanhalen. We hebben net al allerlei dichterlijke zaken voorbij zien komen. Dan wil ik toch de volgende vraag stellen. "Bij taken horen knaken": is dat ook een gedicht van Cats of heeft de heer Lievense nog een betere dichtregel van Cats voor ons in petto?
De heer Lievense (BBB):
De enige die ik me goed herinner, maar dat komt doordat mijn hele familie uit Brouwershaven komt, is "kinderen zijn hinderen". Ik weet niet of dat op mij geprojecteerd werd of op een ander! En ik weet van u dat u een hele leuke heeft van Jacob Cats. Ik laat het dus vooral bij de heer Van Hattem, voorzitter.
De voorzitter:
Maar ik ga nu het woord geven aan de heer Dessing van Forum voor Democratie.
De heer Dessing i (FVD):
Voorzitter, dank. In de eerste termijn van dit debat heeft u mij, zowel in mijn plenaire bijdrage als tijdens mijn interrupties, onze zorgen horen uitspreken over het verhogen van de lasten voor burgers, wat direct of indirect via belastingen nodig zal zijn om het Gemeentefonds van meer middelen te voorzien, zoals door meerdere partijen in deze Kamer is bepleit. Maar bijna geen enkele partij in dit debat heeft mij een antwoord kunnen geven op de vraag hoe we het Gemeentefonds kunnen vergroten zonder daarbij de burgers nog meer te belasten dan nu al gebeurt. De rek is er namelijk wat dat betreft echt wel uit bij de burgers. De burger heeft het nu al zwaar. Meer belasting heffen dan nu al gebeurt, is daarom onverantwoord.
Deze minister helpt de gemeenten en de burgers niet, want in haar antwoord op onze vragen stelde ze dat gemeenten alle medebewindstaken gewoon moeten uitvoeren. Daarmee kon ze de noodzaak niet uitsluiten tot bijvoorbeeld een fusie of nog efficiënter werken, wat nauwelijks lukt en dus sowieso veel geld gaat kosten.
Onze oplossing als Forum voor Democratie gaat over het maken van andere politieke keuzes dan alle andere partijen in dit huis. De keuze van generiek landelijk beleid zoals verduurzaming in plaats van kerntaken zoals publieke voorzieningen op maat is gezien de nijpende situatie echt volstrekt onverantwoord. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat gemeenten aangeven in de knel te zijn met de uitvoering van de landelijke taakstelling;
constaterende dat de financiële consequenties voor gemeenten onder andere voorzieningen als de jeugdzorg op onacceptabele wijze in het geding kunnen brengen;
overwegende dat een meerderheid van beide Kamers en gemeenten aangeven dat jeugdzorg een beleidsprioriteit is wat betreft de taakstellingen van de gemeenten;
overwegende dat meer financiële middelen (dekking) leiden tot een onacceptabele lastenverzwaring en dat verbetering enkel mogelijk is in beleidskeuzes en de mate van inspanningsverplichting daartoe;
overwegende dat de versterking van de autonomie van gemeenten een versterking is van het huis van Thorbecke;
verzoekt de regering om te onderzoeken of het mogelijk is de taakstellingen van het Rijk omtrent verduurzaming en de energietransitie binnen het autonome budgetrecht van de gemeenten te laten vallen en die daarmee binnen hun budgetrecht facultatief te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dessing.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt letter I (36600-B).
De heer Dessing (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Deze twee aspecten, dus de kerntaken versus het landelijke beleid van het gemeentelijke bestuur, worden bij navraag bij de partijen bijna willekeurig als gelegenheidsargumenten gebruikt. Ja, een gemeente is autonoom, maar de rijksbijdrage is geoormerkt. Een gemeente heeft zelf budgetrecht, maar wanneer ze zich niet aan landelijk beleid houdt, is zij een anarchistische republiek. Wat is het nu? Het is een toneelstuk. Dat is het. En als de SP niet begrijpt dat dit een hyperbool is en ik niet echt denk dat jullie daadwerkelijk acteurs zijn, constateer ik, gegeven het totaal ontbreken van repliek op al onze andere argumenten, dat u het inhoudelijk blijkbaar volledig met ons eens bent. Waarvan akte. Er wordt hier een karikatuur gemaakt van het huis van Thorbecke en de burger heeft na vandaag sowieso het nakijken, zoals eerder gesteld.
Voorzitter, ik rond af. Wij gaan ons beraden. Wij gaan ons erop beraden hoe wij kijken naar alles wat er tijdens dit debat is gepasseerd en of wij deze begroting al dan niet kunnen steunen.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank aan meneer Dessing. Dan is het woord aan mevrouw Geerdink namens de VVD.
Mevrouw Geerdink i (VVD):
Voorzitter. Namens de fractie van de VVD dank ik de minister heel hartelijk voor de beantwoording in eerste termijn. Ik wil graag in deze tweede termijn stilstaan bij de grote inzet van allen die achter deze muur zitten: alle ambtenaren die erin geslaagd zijn om alle antwoorden te formuleren op de vragen die hier door ons allen gesteld zijn. Dank daarvoor.
En in deze tweede termijn wil ik tot slot graag benadrukken dat mijn fractie hecht aan het vaststellen van deze begroting, volgende week 15 april, net als de gewaardeerde collega van BBB, de heer Lievense, ook bepleitte. Dus geen verder uitstel, want gemeenten hebben behoefte aan duidelijkheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Geerdink. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Nee? Hoelang zou u een schorsing wensen? Een kwartiertje. Zullen we tot 21.50 uur schorsen, een klein kwartiertje? Ja, tot 21.50 uur.
De vergadering wordt van 21.39 uur tot 21.50 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Minister Uitermark i:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal beginnen met het beantwoorden van een aantal vragen, en dan de appreciatie van de moties.
Ik had nog een paar vragen uit de eerste termijn, onder andere van mevrouw Moonen en de heer Van der Goot. Die ging erover of ik nader kan ingaan op de vraag wanneer er sprake is van het voldoen aan artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet. Het is niet juridisch te zeggen waar de financiële grens van de gemeentelijke autonomie ligt. Ik heb het proberen toe te lichten. De stelligheid waarmee professor Elzinga stelt dat er sprake is van onrechtmatigheid zult u mij hier niet horen bevestigen. Andere hoogleraren laten zich minder stellig uit, is mijn indruk. Dat over autonomie.
Dan over medebewind. De geschiedenis van artikel 108, derde lid, Gemeentewet, is niet heel overzichtelijk. De bepaling is bij amendement aan de Provinciewet toegevoegd en vervolgens in 1992, zonder uitgebreide toelichting, opgenomen in de Gemeentewet. In de wet en de zeer beperkte toelichting wordt dan ook niet gesproken van "volledig" of van "adequaat", het woord dat ik zojuist wel heb gebruikt. Maar dat woord wordt wel vaak gezegd, als het hierover gaat. Gelet op die zeer beperkte toelichting heeft het eigenlijk ook niet zo veel zin om hierover advies te vragen aan de Raad van State. De juridische norm is dat medebewind moet worden bekostigd. Gemeenten mogen ook medebewindstaken vaak autonoom aanvullen. Op die aanvulling ziet artikel 108, derde lid, niet. Ook bestaat er vaak beleidsvrijheid, waarbij er inspanningen worden verricht die weer verdergaan dan de wettelijke verplichting. In die context moeten de begrippen "volledig", "doelmatig" en "adequaat" worden gezien. Het geeft richting aan de toepassing van de rechtsregels die hier al vaak zijn genoemd.
Dan een vraag van de heer Van Hattem. Hij vraagt of er voor de gemeenten die er al financieel slechter voor staan binnen het stelsel nog landelijke dekkingsmiddelen zijn, om te voorkomen dat ze door het ijs zakken. Ik kan u zeggen dat het systeem van toezicht er juist op gericht is om te voorkomen dat ze door het ijs zakken. Eerst voert de provincie natuurlijk financieel toezicht uit om te voorkomen dat ze door het ijs zakken en gaat ze zo nodig in gesprek met de gemeente over hoe nadere keuzes kunnen worden gemaakt. De gemeente kan daarbij onder preventief toezicht komen. Als dat onvoldoende oplossingen biedt, is de artikel 12-status mogelijk, of een artikel 12-light, zoals ik zojuist zei, waarbij gemeenten tijdelijk extra geld uit het Gemeentefonds krijgen en dan ook moeten werken aan een beter evenwicht in de begroting. Maar naast deze inzet en deze instrumenten is er dus geen sprake van andere dekkingsmiddelen binnen het landelijke stelsel.
De heer Van Rooijen vroeg of de decentralisatie een succes is. Gemeenten hebben ongekende inspanningen geleverd en ook wel resultaten geboekt. Dat moet ik wel zeggen. Echter, er zijn ook heel veel lessen geleerd. Die leren we nog steeds. Deze lessen worden nu en in de komende periode bij gemeenten en door het Rijk in praktijk gebracht.
Mevrouw Fiers vroeg mij naar de gevolgen van de terugval voor de burger. Ik heb daar net op geantwoord. U vroeg mij om dat nog een keer zonder annotatie te zeggen, maar ook dan kom ik eigenlijk wel op hetzelfde uit. Ik begrijp natuurlijk dat een terugval van 2,4 miljard euro gevolgen gaat hebben die burgers kunnen raken, maar hoe en waar dat precies gebeurt, hangt echt af van de keuzes die het lokale bestuur maakt. Het is aan de gemeenteraad om te bepalen hoe zij lokaal hun afweging maken.
Mevrouw Moonen vroeg mij om de toezegging om voor aanstaande dinsdag met ambtenaren naar de berekening te laten kijken, dus eigenlijk deze week. Dat kan ik toezeggen.
De heer Van Rooijen vroeg of het klopt dat het ingroeipad per 2027 voor alle gemeenten wordt hervat. Dat klopt, maar zoals ik in mijn brief schrijf, zal in het ingroeipad rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van gemeenten.
De heer Van Rooijen i (50PLUS):
Herverdeling houdt ook in dat er sprake is van nadeelgemeenten die meer krijgen en van, wat ik dan noem, voordeelgemeenten die dus minder krijgen. De gemeente Oegstgeest is daar een voorbeeld van. Om even alle misverstand te vermijden: ik noemde de gemeente Oegstgeest met name in de context van voordeelgemeente, wat niet betekent dat het een rijke gemeente is. Maar ik gebruikte het woord "rijk" relatief, in de zin van dat het in de herverdeling wordt beschouwd als een voordeelgemeente. Dat nog even voor alle duidelijkheid. Dat zijn jammer genoeg, misschien, niet zo veel gemeenten, maar die worden hard geraakt door de herverdeling.
Minister Uitermark:
Ik heb dat begrepen. U heeft het duidelijk aangegeven: 4 miljoen in totaal, op een totaal van 80.
De heer Van der Goot i (OPNL):
Nog even terugkomend op artikel 108, lid 3. Het is beknopt en onduidelijk. In de wetenschap is men het niet helemaal met elkaar eens. Maar er zit wel iets van "verzekerd" in, en ga zo maar door. Dus dat "adequaat" of "volledig" bedenken we met elkaar. Ik zou toch graag van u, zeg ik via de voorzitter, in de loop van de tijd nog eens een toelichting ontvangen op hoe we artikel 108, lid 3 kunnen en moeten lezen, niet met het oog op de schriftgeleerden maar juist met het oog op het creëren van rust, reinheid en regelmaat, zodat het voor alle partijen veel helderder wordt wat er bedoeld wordt. Want nu wordt toch vanuit de positie van het Rijk als machtspersoon bepaald wat adequaat en redelijk is, en min of meer volledig. Kunt u dat toezeggen, vraag ik via de voorzitter.
Minister Uitermark:
Dan is de precieze vraag of ik hierop wat verder wil elaboreren in een brief, ergens dit jaar. Dat kan ik toezeggen. Ik zal kijken waar ik dat handig bij kan meepakken, want we brengen natuurlijk nog een overzicht uit en we zetten nog wat andere acties op touw, dus dat zal ik er dan bij betrekken.
De heer Van der Goot (OPNL):
Dank u wel. Als u eventueel nog de Raad van State of de Raad voor het Openbaar Bestuur om advies wilt vragen, is dat uiteraard aan u, zeg ik via de voorzitter.
Minister Uitermark:
Ja.
Dan heb ik nog een vraag van de heer Janssen: welke medebewindstaken kunnen bij gemeenten weg? Ik ontwikkel een beleidskader decentraal bestuur dat kan worden toegepast op de toedeling van nieuwe taken. Met betrekking tot al bestaande taken is het vooral zaak dat de Kamer daarover met de vakminister op het betreffende beleidsterrein in overleg treedt. Ik kan daar hier en nu niet in algemene zin op ingaan.
De heer Janssen vroeg ook nog hoeveel gemeenten onder financieel toezicht staan. Voor dit jaar, begrotingsjaar 2025, staat één gemeente in Nederland onder preventief toezicht om financiële redenen. Dat is de artikel 12-gemeente Vlissingen.
De heer Janssen i (SP):
Ik vroeg niet naar een artikel 12-gemeente en mijn vraag was ook niet hoeveel gemeenten er nu onder toezicht staan. Mijn vraag was of de minister haar oor te luisteren wil leggen bij de provincies: wat zijn hun verwachtingen ten aanzien van het aantal gemeenten dat onder preventief toezicht komt te staan, dus niet onder artikel 12, maar onder preventief toezicht van de provincie? Dat kan namelijk een indicator zijn van hoe het gaat. De NOS — ik zei het al — heeft daar zes dagen geleden een onderzoekje naar gedaan. Bij navraag bij een deel van de provincies bleek dat de verwachting is dat ongeveer 68% van de gemeenten hun begroting niet rondkrijgt. Dat lijkt me voor de minister dan toch wel aanleiding om eens te gaan informeren bij de eerste toezichthouders op de financiële toestand van de gemeenten, en te inventariseren wat zij denken: wat zit eraan te komen, wat kunnen we verwachten? Dat was mijn vraag.
Minister Uitermark:
Dank voor de toelichtinig. Inderdaad, het getal van 68% heb ik zelf ook al in eerste termijn genoemd. Het is terecht dat u dat zegt. Het is een cijfer dat zorgen baart. Ook in de jaren daarna zal dat onverminderd rond de 60% blijven hangen. Dat geeft dus zeker een zorg. Tegelijkertijd zien we in de praktijk dat verwachte tekorten geen perfecte voorspeller zijn van wat daadwerkelijk gerealiseerd wordt, maar ik ben het wel met u eens dat het een goed idee is om het oor wat nader te luisteren te leggen, dus dat zal ik doen en daar zal ik uw Kamer ook over informeren.
Voorzitter. Dan de moties. Ik begin met de motie met letter E, van mevrouw Fiers. Ik wil de indiener vriendelijk vragen om deze motie aan te houden, met de volgende toelichting. In reactie op het ROB-advies kan worden bezien hoe meer inzicht kan worden verkregen in bestaande medebewindstaken en de daarbij behorende uitgaven. Voor zover daar meer inzicht in kan worden verkregen, zal dit met uw Kamer worden gedeeld en zal dit betrokken worden bij toekomstige gesprekken over de balans met de medeoverheden. In deze reactie op het ROB-advies zal ik expliciet ingaan — ik denk dat dat belangrijk is om te zeggen — op de vraag of en, zo ja, hoe dit gevraagde inzicht een rol kan spelen bij de begroting van het Gemeentefonds 2026.
De voorzitter:
Mocht dat aanleiding zijn voor mevrouw Fiers om hierop in te gaan, dan geef ik haar graag het woord. U kunt nog tot de stemmingen van volgende week bepalen of u de motie aanhoudt, intrekt of gewoon in stemming brengt.
Mevrouw Fiers i (GroenLinks-PvdA):
Nee, ik dacht: ik heb het advies "aanhouden" eigenlijk nog nooit gehoord. Meestal is het positief of negatief, maar nu zit er verder geen oordeel aan? Het is alleen "aanhouden"?
Minister Uitermark:
Anders zal ik de motie moeten ontraden. Omdat wij de adviezen erbij gaan betrekken en dat meer inzicht biedt, en omdat ik dan ook in reactie op het ROB-advies expliciet kan ingaan op de vraag of en, zo ja, hoe het gevraagde inzicht dan een rol kan spelen bij de begroting van het Gemeentefonds 2026, zou ik u willen vragen om de motie aan te houden. Zo niet, dan moet ik 'm ontraden.
De voorzitter:
Dat is helder.
Minister Uitermark:
Dan de motie met letter F van mevrouw Fiers, over het financiële advies van de commissie-Van Ark integraal overnemen en daarover besluiten bij de Voorjaarsnota. Die motie moet ik ontraden. Ik kan niet vooruitlopen op de voorjaarsbesluitvorming.
Dan de motie met letter G van de heer Van der Goot over de indexatie. Die moet ik ontraden, want de bbp-systematiek is ingevoerd per 2024. Het is nu nog te vroeg om conclusies aan deze systematiek te verbinden. Ik kan de heer Van der Goot wel toezeggen dat de systematiek periodiek zal worden geëvalueerd. Bij de evaluatie zal ook bekeken worden of en hoe de systematiek aanpassing behoeft. Via die weg houden wij als fondsbeheerders wel een vinger aan de pols.
Dan, voorzitter, de motie met letter H over de naleving van de Gemeentewet. Die moet ik ontraden. De motie roept op om de wet na te leven en zoals ik heb aangegeven, doen wij dat. Daarom moet ik deze ontraden.
Dan heb ik nog de motie met letter I van de heer Dessing, die verzoekt om te onderzoeken of het mogelijk is de taakstellingen van het Rijk met betrekking tot verduurzaming en energietransitie binnen het bestaande budget uit te voeren. Die moet ik ook ontraden. Een toelichting op dit antwoord is dat voor gemeenten artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108, lid 3 van de Gemeentewet gelden.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, minister.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Wenst een van de leden stemming over het wetsvoorstel? Dat is het geval. Dan stel ik voor volgende week over het wetsvoorstel te stemmen en tevens te stemmen over de ingediende moties. Aldus besloten.
Geachte collega's. Tot slot. Nu de naam Marsman meerdere malen is gevallen in dit debat, wil ik u wijzen op een dichtregel van Hendrik Marsman, die te vinden is op het kunstwerk bij de ingang van het provinciehuis hier in Den Haag. Daar huizen, zoals bij u bekend, de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Die vormen elke vier jaar mede het fundament van onze mooie Kamer. Het volledige gedicht luidt als volgt:
Holland
De hemel groots en grauw.
daaronder het geweldig laagland met de plassen;
bomen en molens, kerktorens en kassen,
verkaveld door de sloten, zilvergrauw.
dit is mijn land, mijn volk;
dit is de ruimte waarin ik wil klinken.
laat mij één avond in de plassen blinken,
daarna mag ik verdampen als een wolk.
Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de vergadering. Ik dank alle leden, de minister, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en alle aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer.
Ik sluit de vergadering en wens u allen wel thuis.