Dit voorstel wijzigt de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet op de economische delicten in verband met het vervallen van de vergunningsplicht voor arbeidsbemiddeling. Door ratificatie van het Verdrag 181 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling vervalt voor Nederland de gebondenheid aan Verdrag 96 van de IAO en is een systeem van vergunningen voor de arbeidsbemiddeling voor Nederland niet meer verplicht.
Wel blijft een aantal wettelijk geregelde gedragsnormen gehandhaafd voor degenen die arbeidsbemiddeling verlenen. Het gaat dan vooral om het zogeheten betaalverbod en het onderkruipersverbod. Daarnaast komt de gelijkstelling met arbeidsbemiddeling van dienstverlening te vervallen. Het gaat hierbij om de dienstverlening gericht op de totstandkoming van overeenkomsten tot het verrichten van arbeid, niet zijnde arbeidsovereenkomsten, ten behoeve van beroepsbeoefenaars op het gebied van kunsten, amusement en beroepsport. Continuering van deze gelijkstelling strookt niet met het streven naar het opheffen van rigiditeiten op de arbeidsmarkt. Daarom zal gelijktijdig met het vervallen van de vergunningsplicht deze gelijkstelling uit de wet worden gehaald.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 20 maart 2003 zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 15 april 2003 als hamerstuk afgedaan.
De wet is opgenomen in Staatsblad 192 van 15 mei 2003.
De inwerkingtreding is opgenomen in Staatsblad 311 van 31 juli 2003.
ingediend
5 juli 2002titel
Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de economische delicten in verband met het vervallen van de vergunningsplicht voor arbeidsbemiddelingschriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
6
-
-
-
-
-
-
20 maart 2003
stemming (hamerstuk) Handelingen TK 2002/2003, nr. 52: blz. 3413