Dit voorstel van rijkswet vraagt goedkeuring voor het Haagse verdrag uit 1996. Uit praktijkervaring met recente verdragen van de Haagse Conferentie inzake internationale ontvoering van kinderen, respectievelijk samenwerking bij internationale adoptie blijkt dat er behoefte is aan een nieuwe regeling van de overige aspecten van kinderbescherming, ter modernisering van het verdrag terzake uit 1961. Een andere reden om het verdrag uit 1961 te herzien is dat het niet aantrekkelijk was voor landen met een Anglo-Amerikaanse rechtstraditie.
Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat de autoriteiten van de verdragsstaat van de gewone verblijfsplaats van het kind bevoegd zijn. Bij het nieuwe verdrag komt ten opzichte van het verdrag uit 1961 een veel sterker accent op de internationale samenwerking van de bij kinderbescherming betrokken autoriteiten te liggen.
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel is op 27 september 2005 zonder stemming aangenomen door de Tweede Kamer.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 14 februari 2006 als hamerstuk afgedaan.
Dit voorstel werd gezamenlijk behandeld met de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming (29.980)
ingediend
2 februari 2005titel
Goedkeuring van het op 19 oktober 1996 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- minister van Justitie
inwerkingtreding
Met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst
11
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
27 september 2005
behandeling en stemming (zonder stemming aangenomen) Handelingen TK 2005/2006, nr. 4, blz: 204-209