Dit wetsvoorstel heeft tot doel het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken.
Het voorstel voorziet in een bestuurlijke en financiële decentralisatie van alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden naar gemeenten. De gemeenten worden verantwoordelijk voor het leveren van alle jeugdhulp. De hoofdgedachte achter deze decentralisatie is dat gemeenten een regierol kunnen vervullen waar het jeugdhulp betreft en dat dit de kwaliteit van de jeugdhulp door maatwerk zal verbeteren. De verwachting is dat gemeenten door intensivering van de preventie en ambulante jeugdhulp (die zich tot nu onvoldoende heeft ontwikkeld) complexere (en duurdere) hulp kunnen voorkomen. In samenhang met deze decentralisatie wordt een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd bij de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).
Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.
Het voorstel (EK 33.684, A) is op 17 oktober 2013 aangenomen door de Tweede Kamer. SGP, CDA, ChristenUnie, VVD, D66, GroenLinks en PvdA stemden voor.
De Eerste Kamer heeft op 18 februari 2014 na hoofdelijke stemming het wetsvoorstel met 45 stemmen voor en 22 stemmen tegen aangenomen. Er is op 18 februari 2014 ook gestemd over zes moties die tijdens het debat zijn ingediend.
Een deskundigenbijeenkomst over dit voorstel vond plaats op 9 december 2013.
Het voorstel werd gezamenlijk met het wetsvoorstel Gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg (33.674) behandeld.
ingediend
28 juni 2013titel
Regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet)schriftelijke voorbereiding
inbreng geleverd door
ondertekening
- staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
inwerkingtreding
De artikelen 1.1, 2.2, 2.9, 2.15, 3.4, 10.4 en 12.4 treden in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De overige artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
172
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
15 oktober 2013
Motie van het lid Bergkamp over transparantie in het aanbod van jeugdhulpaanbieders TK, 103 -
15 oktober 2013
Motie van het lid Bergkamp over het betrekken van de jeugd-ggz bij de evaluatie TK, 102 -
15 oktober 2013
Motie van het lid Bergkamp over verantwoorde overheveling van de taken voor de jeugd-ggz TK, 101 -
-
-
-
-
-
15 oktober 2013
Motie van het lid Voortman over het temporiseren van de bezuiniging op het jeugdzorgbudget TK, 95 -
15 oktober 2013
Motie van het lid Voordewind over het stimuleren van Centra voor Jeugd en Gezin TK, 94 -
-
-
-
-
-
-
-
-
15 oktober 2013
Motie van de leden Leijten en Kooiman over niet overgaan tot het samenvoegen van budgetten TK, 85 -
15 oktober 2013
Motie van de leden Leijten en Kooiman over een einde aan de wildgroei van adviesbureaus TK, 84 -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
14 oktober 2013
brief regering; Toegezegde brief naar aanleiding van parlementaire behandeling Jeugdwet TK, 75 -
-
-