35.557

Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV



In verband met de uitbraak van het coronavirus (COVID-19-virus) strekt dit wetsvoorstel ertoe enkele wijzigingen aan te brengen in de Participatiewet en in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid (35.434), alsmede om de rechter tijdelijk de mogelijkheid te bieden de behandeling van faillissementsverzoeken aan te houden en andere verhaalsacties te schorsen en een schuldenaar een tijdelijk betalingsuitstel te verlenen.

De wijziging van de Participatiewet voorziet in een wettelijke grondslag voor het niet toepassen van de kostendelersnorm bij de uitvoering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).

De wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid betreft a) het uitbreiden van de verlengingsmogelijkheid van de uitvoeringstermijnen bij taakstraffen naar de zogeheten «herkansingen» van de rechter, en b) het uitbreiden van de mogelijkheid van telehoren naar penitentiaire procedures.

Deze samenvatting is gebaseerd op het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zoals ingediend bij de Tweede Kamer.


Stand van zaken

Het voorstel (EK, A) is op 12 november 2020 als hamerstuk afgedaan door de Tweede Kamer.

De Eerste Kamer heeft het voorstel op 24 november 2020 als hamerstuk afgedaan.


Kerngegevens

ingediend

3 september 2020

titel

Wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de introductie van bepalingen ter invoering van de tijdelijke mogelijkheid voor de rechter om de behandeling van faillissementsverzoeken aan te houden en andere verhaalsacties te schorsen en een schuldenaar een tijdelijk betalingsuitstel te verlenen in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV)

schriftelijke voorbereiding

ondertekening

  • minister voor Rechtsbescherming

inwerkingtreding

  • 1. 
    Artikel 1.1 van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, waarbij:
    • a. 
      onderdeel A voor zover dat betrekking heeft op artikel 78fa (nieuw) terugwerkt tot en met 1 maart 2020;
    • b. 
      onderdeel A voor zover dat betrekking heeft op artikel 78fb (nieuw) terugwerkt tot en met 1 oktober 2020;
    • c. 
      onderdeel B terugwerkt tot en met 1 november 2020;
    • d. 
      onderdeel C, voor zover dat betrekking heeft op artikel 41b (nieuw), terugwerkt tot en met 1 oktober 2020;
    • e. 
      onderdeel C, voor zover dat betrekking heeft op artikel 41a (nieuw), terugwerkt tot en met 1 november 2020.
  • 2. 
    Artikel 1.2 van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 16 maart 2020.
  • 3. 
    Hoofdstuk 2 van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en vervalt op 1 februari 2021. Het tijdstip waarop hoofdstuk 2 van deze wet vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste twee maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou vervallen.
  • 4. 
    De voordracht voor een krachtens het derde lid vast te stellen koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

Documenten

25