Dit voorstel van rijkswet wijzigt de Rijkswet op het Nederlanderschap ter uitvoering van het arrest van 12 maart 2019 van de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Rijkswet op het Nederlanderschap kent verschillende bepalingen op grond waarvan het Nederlanderschap van rechtswege verloren kan gaan. Uit het arrest blijkt dat per individueel geval achteraf moet kunnen worden getoetst of het verlies van nationaliteit van rechtswege, indien dit heeft geleid tot verlies van het Unieburgerschap, in overeenstemming is met het door het Unierecht erkende evenredigheidsbeginsel. In geval van gebleken onevenredigheid moet de verloren nationaliteit, met terugwerkende kracht worden herkregen.
Met dit voorstel wordt het mogelijk om na van rechtswege verlies van het Nederlanderschap het Nederlanderschap met terugwerkende kracht terug te krijgen. Ook wordt de termijn voor verlies verlengd van tien naar dertien jaar. Door deze verlenging gaat het Nederlanderschap pas van rechtswege verloren na een verblijf van dertien jaar buiten het grondgebied van het Koninkrijk en de gebieden waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Tractatenblad 2003, 150) van toepassing is.
De Tweede Kamer heeft het voorstel (TK, 2) op 14 oktober 2021 als hamerstuk afgedaan.
De Eerste Kamer heeft het voorstel op 16 november 2021 als hamerstuk afgedaan.
ingediend
8 juni 2021titel
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap om te voorzien in een grondslag voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in gevallen waarin het Nederlanderschap van rechtswege verloren is gegaan en in verlenging van de termijn voor van rechtswege verliesschriftelijke voorbereiding
ondertekening
inwerkingtreding
Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.