Verslag van de vergadering van 18 maart 2014 (2013/2014 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.15 uur
De heer Koffeman i (PvdD):
Voorzitter. Innoveren is vooruitzien, maar net als met regeren is het lastig om de toekomst te voorspellen. Opiniepeilers voorspellen dat het morgen bij de gemeenteraadsverkiezingen lastig wordt voor de zittende coalitie, maar veel verder dan dat komen de analisten niet, zoals het KNMI het weer niet kan voorspellen over meer dan een dag of drie.
Het topsectorenbeleid gaat uit van de illusie dat de toekomst van innovatie wel te voorspellen zou zijn. De meeste economen geloven daar niet in, zoals bleek uit een onderzoek van ruim een jaar geleden onder 53 economen. Van de ondervraagden bleek drie kwart het oneens of zeer oneens te zijn met de stelling dat het topsectorenbeleid van het kabinet een substantiële bijdrage levert aan de innovatiekracht van Nederland. Topsectoren worden niet gemaakt of bedacht, maar ontstaan doorgaans uit initiatieven in het bedrijfsleven. Als ze succesvol genoeg zijn, plakt de overheid er het etiket "topsector" op.
Niemand had vijftien jaar geleden kunnen voorspellen dat in dit huis iPads de wekelijkse 20 kilo post zouden kunnen vervangen, en de mogelijkheden van de huidige smartphones waren evenmin te voorspellen geweest via een topsectorenbeleid. We beschikken over weinig voorspellingskracht. Dat was al zo toen we met miljarden belastinggeld de scheepsbouw, de textielindustrie en de vliegtuigbouw in Nederland overeind wilden houden. En toen Nederland inzette op het optuigen van de financiële sector op de Zuidas was niet te voorzien dat diezelfde financiële sector niet lang daarna met miljarden overheidssteun overeind gehouden moest worden. We hebben heel veel energie gestopt in het optuigen van belastingverdragen om multinationals naar ons land te lokken, en moeten nu beschaamd toezien dat het vooral smoezelig geld is dat in ons land gestald wordt, in brievenbusfirma's die lieden als Janoekovitsj vertegenwoordigen. Eén voordeel: we zitten vooraan als er beslag gelegd moet worden. Maar daar was het allemaal niet echt om begonnen.
In 2011 onderzocht de Algemene Rekenkamer het Nederlandse innovatiebeleid. De budgetten waren gestegen: van 1,8 miljard euro in 2003 tot 3,7 miljard in 2010. De belangrijkste conclusie van de Algemene Rekenkamer was: "Uit ons onderzoek blijkt dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van het innovatiebeleid in de periode 2003-2010 niet zijn vast te stellen en dat de coördinatie door de minister van EZ gebrekkig was."
De heer Van Boxtel i (D66):
Die analyse van de Rekenkamer van destijds had echt betrekking op de hele periode waarin het innovatieplatform nog opgeld deed.
De heer Koffeman (PvdD):
Ja.
De heer Van Boxtel (D66):
Dus dat onderkent u wel?
De heer Koffeman (PvdD):
Dat is zeker waar.
De heer Van Boxtel (D66):
Dat er daarna echt wel een ...
De heer Koffeman (PvdD):
Nee, absoluut. Zeker waar.
Het kabinet beloofde in 2011 naar aanleiding van het onderzoek van de Rekenkamer dat de regelingen nog eens tegen het licht gehouden zouden worden, maar hoewel ook het kabinet weet dat de effectiviteit van subsidies niet of nauwelijks te meten valt, wordt bij voortduring de indruk van het tegendeel gewekt. Dat is jammer. Bestaande middelen worden gebundeld en subsidies worden alleen verstrekt indien de effectiviteit ervan is bewezen, zeiden Rutte en Verhagen. Maar hoe kun je zoiets zeggen wanneer we weten dat de effectiviteit van innovatiesubsidies simpelweg niet te meten valt? Graag een reactie van de minister. De Rekenkamer was daar heel helder over: "Aan het uitgangspunt van het kabinet-Rutte/Verhagen dat subsidies ter ondersteuning van bedrijven en ondernemers alleen moeten worden verstrekt als de effectiviteit ervan is bewezen, wordt dan ook niet voldaan."
Subsidies in het topsectorenbeleid worden in veel gevallen gekenmerkt door hoge uitvoeringskosten. Alleen al de bedrijfstak van subsidiologen die voor hun bemiddeling 15% rekenen is stormachtig gegroeid, als een levende strijkstok waaraan belastinggelden blijven hangen. Een overheid die succesvolle bedrijven te hulp wil komen om nog meer succes te genereren, kan dat in de regel beter doen via een verlaging van de vennootschapsbelasting dan via subsidies. Bart de Koning gebruikte onlangs in Vrij Nederland een mooie analogie: hij vergelijkt de huidige innovatiesubsidies met het met een lekke gieter water geven aan een plant.
Natuurlijk zijn er best voorbeelden te bedenken van het succes van massieve investeringen vanuit de overheid in doorbraaktechnologie. De Deltawerken vergden een enorme door de overheid gefinancierde inspanning, waarmee Nederlandse bedrijven knowhow opbouwden om vervolgens de technieken van waterkering en offshoretechniek wereldwijd te kunnen vermarkten. Het van de nood een deugd maken is echter heel iets anders dan het voorspellen van de toekomst via topsectorenbeleid. Het internet had een ander doel dan waarvoor wij het inmiddels gebruiken, en datzelfde geldt voor satellietcommunicatie. Natuurlijk is het belangrijk om vanuit de Nederlandse overheid te investeren in wetenschappelijke vooruitgang, maar de vraag is op welke manier. Ik kom terug op de analogie in Vrij Nederland: is dat het met een lekke gieter verspreiden van enkele miljarden euro's over het bedrijfsleven, terwijl in alle andere sectoren vergaand bezuinigd moet worden? Kunnen we het ons veroorloven, de fundamentele wetenschap stuk te bezuinigen terwijl we toegepaste innovatiesubsidies verstrekken waarvan we de effectiviteit niet kunnen kennen volgens de Rekenkamer en volgens de overgrote meerderheid van de economen in Nederland?
De Nederlands-Russische ontdekker van grafeen als opslagmedium, Andre Geim, stelt dat er zonder zuivere wetenschap geen nieuwe technologie te verwachten is. Hij won de Nobelprijs en ik denk dat hij in dit opzicht gelijk heeft. De vraag is of het kabinet zich die kritiek ter harte neemt. Het gaat niet om modieus beleid rond clusters, sleutelgebieden of topsectoren, maar om een structurele steun aan zuiver wetenschappelijk onderzoek dat voor lange duur verzekerd is, juist in een tijd waarin de politiek wankel en zeer grillig georganiseerd is.
In de afgelopen tien jaar hebben we vijf keer landelijke verkiezingen gehad en telkens worden de prioriteiten weer met groot gemak geherformuleerd bij een nieuw regeerakkoord, dat ondanks de geringe tijdshorizon even gemakkelijk tussentijds wordt opengebroken en bijgesteld. Dat beleid komt tot stand via kwartetspellen in coalitievorming en opnieuw geschudde kaarten bij de vorming van gedoogcoalities. Morgen wordt een nieuwe politieke aardverschuiving verwacht, die op 22 mei nog weleens stevig herbevestigd zou kunnen worden; zelfs zonder glazen bol valt dat te voorspellen. Volgend jaar zijn er nieuwe Provinciale Statenverkiezingen en verkiezingen voor dit huis. Ook verkiezingen voor een nieuwe Tweede Kamer mogen zeker niet uitgesloten worden op basis van de huidige wankele situatie van coalitiepartners en gedoogconstructies. Dat leidt tot draaideurprioritering die ook in de wetenschap en het toegepast onderzoek grote onrust en onduidelijkheid veroorzaakt.
In 2008 namen we in dit huis met een overgrote meerderheid de motie-Schuurman aan, die pleitte voor het in samenhang oplossen van de crises waarmee onze planeet door ons toedoen te maken heeft. De motie verzocht de regering om te komen tot nationale en internationale scenario's waarmee de crises waarmee de wereldbevolking kampt in samenhang opgelost zouden kunnen worden. Hoewel die motie met steun van vrijwel alle partijen in dit huis — alleen de VVD-fractie stemde tegen — is aangenomen, moeten we constateren dat het aantal crises waarmee we te kampen hebben sterk is toegenomen, maar dat er nog geen spoor is van het ontwikkelen van de gevraagde comprehensive approach om de problemen op te lossen. Geen oplossing voor het structureel terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, geen oplossing voor het wereldvoedselprobleem, geen oplossing voor de dreigende fosfaatcrisis, geen oplossing voor het dramatische biodiversiteitsverlies, geen oplossing voor antibioticaresistentie veroorzaakt door het gebruik van humane geneesmiddelen in de veehouderij op ongekende schaal, geen oplossing voor zoönosen in relatie tot de volksgezondheid, geen oplossing voor dreigende watertekorten, geen oplossing voor het feit dat we vier aardbollen nodig hebben om ons consumptiepatroon bereikbaar te maken voor de rest van de wereldbevolking.
Recent rekenden onderzoekers van de Universiteit van Minnesota uit dat het huidige akkerbouwareaal toereikend zou zijn om een wereldbevolking van 10 miljard mensen te voeden, op voorwaarde dat we de nu geoogste gewassen niet meer zouden gebruiken voor de productie van veevoer en biobrandstof, maar uitsluitend voor humane consumptie. We zouden plantaardige eiwitten dus eerstehands moeten toepassen en niet tot 90% van hun calorische waarde laten verliezen via het maagdarmkanaal van dieren in de veehouderij. De helft van de wereldgraanvoorraad wordt letterlijk opgeslokt door de intensieve veehouderij. Ook de kap van het tropisch regenwoud komt daardoor grotendeels op het conto van de veehouderij. Juist in een land dat ondanks zijn geringe omvang de op een na grootste exporteur is van dierlijke eiwitten en met een ongekend mestoverschot kampt, is er reden om kritisch te kijken naar onze eigen rol.
Een megastal in Grubbenvorst, in de gemeente Horst aan de Maas, waar 1,1 miljoen plofkippen en 35.000 varkens gehouden gaan worden, wordt door de overheid gesubsidieerd voor onder meer public relations en communicatie rond de bouw van de gigastal, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten. In antwoord op Kamervragen daarover antwoordde de minister van Economische Zaken: "De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen. (...) Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De drie verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector en hebben geen relatie met de schaalgrootte van veehouderij locaties. De initiatiefnemers van Nieuw Gemengd Bedrijf hebben in 2005 een innovatiesubsidie verkregen voor de planvorming, adviesdiensten en juridische ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van het ontwerp. Het ministerie van EL&I heeft 3 innovatiesubsidies ten bedrage van respectievelijk €148.000 (2005), €458.000 (2007) en €500.000 (2009) verleend in relatie tot de realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf."
Inmiddels worden met die algemeen geworden kennis met andere overheidssubsidies megastallen gebouwd in Wit-Rusland. Een bedrijf daar kreeg €750.000, waarmee het kon uitbreiden naar 500.000 varkens. De eigenaar van het bedrijf is de Russische zakenman en miljardair Abramovich. Verder gaat geld voor ontwikkelingshulp naar Nederlandse veeboeren die hier niet verder mogen uitbreiden en daarom naar het buitenland gaan. De varkensboer Van Genugten kreeg voor zijn megastal in Bosnië €700.000 subsidie. Het zijn slechts enkele voorbeelden van innovatiegelden en ontwikkelingshulpgelden die indruisen tegen de Nederlandse doelstellingen. Subsidieverzorger Agentschap NL zei onlangs in zijn milieubeleidsverklaring: Agentschap NL voert als agentschap van het ministerie van Economische Zaken overheidsbeleid uit met de ambitie de duurzame ontwikkeling van de samenleving te bevorderen zowel in Nederland als daarbuiten. Doelstelling daarbij is dat de kwaliteit van de leefomgeving, de economie en het milieu in balans zijn en blijven in de verdere ontwikkeling. Mag ik de minister vragen of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland eenzelfde milieubeleid voorstaat?
Het woord "ecosysteem" komt veelvuldig voor in de brief van de minister, maar in alle gevallen gaat het over groei en over een financieel ecosysteem, niet over de gevolgen voor het belangrijkste ecosysteem dat we hebben. Wat gaan we doen met ons innovatiebeleid om de wereld echt duurzamer te maken? Welke rol ligt er voor onze kennisinstituten in het in samenhang bestrijden van de crises, zoals de motie-Schuurman gevraagd heeft?
Nederland is niet alleen leidend als het gaat om de productie van bijvoorbeeld vleesvervangers, maar ook in sociaalwetenschappelijk onderzoek naar vleesreductie. Behalve het Planbureau voor de Leefomgeving en de Vrije Universiteit van Amsterdam hebben ook studies van het Landbouw Economisch Instituut naar vleesvermindering niet alleen veel maatschappelijke en mediabelangstelling getrokken, maar zijn ze ook door ondernemers in de industrie omarmd. Dergelijke bedrijven hebben niet de middelen en expertise om zulke marktverkennende consumentenstudies te doen. Ondernemers zijn zeer geholpen met empirisch onderzoek naar de vraagkant van de markt; dat lokt spontane innovaties uit.
Maar zelfs dat is geen argument meer de laatste jaren, want er is totaal geen financiering meer te vinden voor dit onderzoekswerk. Dat is natuurlijk zonde, want het gaat om een enorm vraagstuk dat bovendien niet — en zeker niet alleen — door technologie opgelost gaat worden. Hoe en in hoeverre consumenten bondgenoten zijn — of te maken zijn — van de eiwittransitie is de vraag die duurzame innovatie op gang kan brengen. We zijn, zacht uitgedrukt, nogal ver komen af te staan van eiwittransitie als kabinetsprioriteit, terwijl dit in 2009 toch nog het geval was. Het kabinet heeft bij monde van staatssecretaris Mansveld de eiwittransitie opnieuw geagendeerd. Kan de minister aangeven op welke manier hij die in termen van "innovatiebeleid" wil gaan faciliteren?
Ondanks al het gepraat over ketenomkering en vraagsturing in de voedingswereld gedurende de laatste twintig jaar zie je dat de aandacht voor de vraagzijde er — meer algemeen — uitermate bekaaid vanaf komt. In de topsector Agri & food en de topsector tuinbouw en uitgangsmaterialen komen bedragen voorbij van meer dan 30 miljoen. Daar gaan dergelijke bedragen in om, terwijl niet meer dan een kwart miljoen naar consumentenonderzoek gaat. Het hele idee dat productie en producten verbonden dienen te zijn met mens en maatschappij, wil er toekomstmuziek in zitten, schittert door afwezigheid. Dat is kennelijk vooralsnog geen issue, ondanks de urgentie van verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Ondanks het tegenwoordig gevestigde gedachtegoed van participatie en betrokkenheid zie je dat dit alles met name op het terrein van voedsel nog helemaal geen rol van betekenis speelt in het overheidsbeleid. Voeding lijkt sowieso een beleidsthema zonder visie of attentie, alsof voedsel niet onmiddellijk verbonden is met een aantal wezenlijke thema's van tijd. Het gaat daarbij om zorgelijke thema's zoals overgewicht, milieu, dierenwelzijn en dergelijke maar ook om vrolijke, zoals leven om te eten, gemeenschapszin en dat soort onderwerpen. Waarom is er niet meer aandacht voor beleid dat helpt bij de verduurzaming van consumptiepatronen? Dat kan en hoeft helemaal niet betuttelend te zijn. Dit kan bijvoorbeeld door onder de normstelling ook en vooral de sociale norm te verstaan, door je aan te sluiten bij sociaal-culturele dynamiek rond eten en deze tenminste toch enigszins te willen volgen door reflectieve studies of monitoringstudies of door een taskforce eiwittransitie — zoals EVA in Gent — te faciliteren en subsidiëren, kortom door omstandigheden en condities te bevorderen die de plantaardige keuze de gemakkelijke en vanzelfsprekende maken.
Om kort te gaan: in de allocatie van onderzoeksgelden in de genoemde topsectoren heeft technologische innovatie het absolute primaat en is er bepaald geen overdreven aandacht voor de maatschappelijke context als driver van en barrière voor verandering. Gegeven de centrale positie van consumeren in onze moderne samenleving komt dit een beetje wereldvreemd en onrealistisch over. Gegeven het vele gepraat over vraagsturing en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de agrosector komt dit niet over als de daad bij het woord voegen. Kan de minister aangeven of hij bereid is om maatschappelijk verantwoord ondernemen als voorwaarde te verbinden aan subsidieverlening in het innovatiebeleid? Is hij bereid om crisisoplossend vermogen eveneens onderdeel van de beoordeling te maken? Graag krijg ik een reactie hierop.
De heer Van Boxtel (D66):
Collega Koffeman legt terecht de vinger op een aantal onderwerpen die ons ook wel zorgen baren. Ik vind het pleidooi om de innovatiegelden meer aan te wenden voor consumentenonderzoek en -betrokkenheid echter lastig. Ik ben namelijk van mening dat wij daar allerlei instituten voor hebben. De heer Koffeman raakt hiermee een gevoelige snaar, want ik ben nog weinig burgers tegengekomen, ook in Nederland, die precies doen wat de overheid zegt over wat ze bijvoorbeeld wel en niet mogen eten of wel en niet mogen doen. Toch komt het pleidooi van de heer Koffeman in de kern erop neer dat dit moet gebeuren, van bovenaf.
De heer Koffeman (PvdD):
Als dat zo overgekomen is, heb ik mij niet helemaal goed uitgedrukt. Ik ben helemaal niet voor betutteling. Ik ben helemaal niet voor een overheid die consumenten oplegt wat ze wel en niet moeten doen. Het is echter erg fijn als onderzoeksinstituten zoals het Landbouw Economisch Instituut en het Planbureau voor de Leefomgeving, die gefaciliteerd worden om consumentenonderzoek te doen, aan de consumenten vragen: wat willen jullie eigenlijk zelf? Als je dat niet faciliteert en alleen maar technische innovatie ondersteunt, duw je het de consumenten door de strot. Als er ergens betutteling zit, is dat wel als consumenten dingen gewoon aangereikt krijgen. Ik zou het juist andersom willen zien. Ik wil juist aan de consumenten vragen: wat willen jullie? Het Landbouw Economisch Instituut en het Planbureau voor de Leefomgeving zijn daar uitgerekend de partijen voor, maar die klagen steen en been en zeggen dat ze geen budget krijgen van de overheid voor dit soort onderzoek. Ik pleit ervoor om dat weer mogelijk te maken.
De heer Schaap i (VVD):
Ik heb een korte interruptie over het maatschappelijk meest verantwoord ondernemen als criterium voor het hele beleid. Mijnheer Koffeman, stelt u zich eens voor dat wij een integrale studie doen — er liggen er trouwens al een paar, hoor — over wat nu het meest maatschappelijk verantwoord is en dat daaruit blijkt dat dit voor de dierhouderij de megastallen zijn. Wordt u daar dan opeens enthousiast voor? Moeten wij dan op die manier verder?
De heer Koffeman (PvdD):
De heer Schaap doet een enorm beroep op mijn voorstellingsvermogen. Ik denk niet dat dit uit die studie zou komen. Zodra blijkt dat megastallen het allerbeste zijn voor dieren — nogmaals ik geloof daar geen snars van, maar stel dat dit uit het onderzoek komt — laten wij het er dan nog eens over hebben. Het lijkt mij een enorme omwenteling in alle denken dat tot nu toe ontwikkeld is.
De heer Schaap (VVD):
Daarom doe ik nu juist geen beroep op het voorstellingsvermogen, maar op het rationele vermogen van de heer Koffeman. Ik geef hem de verzekering dat wij met gemak in één partij kunnen zitten, als wij dat samen gaan doen.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik vind het geweldig. Ik ben blij dat de heer Schaap zo veel fiducie heeft in mijn rationele vermogens. Laten wij daarover inderdaad een keer verder spreken.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering.