Verslag van de vergadering van 6 mei 2014 (2013/2014 nr. 28)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.09 uur
De heer Reynaers i (PVV):
Voorzitter. Dit wetsvoorstel introduceert een nieuwe grond om voorlopige hechtenis toe te staan, naast de reeds bestaande gronden voor voorlopige hechtenis. De strekking van het wetsvoorstel is mijn fractie volkomen duidelijk en de fractie van de Partij voor de Vrijheid juicht de lik-op-stuk-aanpak in de situaties waar dit wetsvoorstel op ziet in beginsel toe, uiteraard voor zover de zorgvuldigheid waarmee strafzaken worden voorbereid en behandeld er niet onder lijdt.
In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie geen vragen gesteld. Waar nog behoefte bestaat aan verduidelijking, zal ik de vragen van mijn fractie in dit plenaire debat aan de orde stellen. Uit de voorgestelde wettekst maakt mijn fractie op dat dit wetsvoorstel voorlopige hechtenis mogelijk maakt indien aan een aantal criteria wordt voldaan:
a. Er moet sprake zijn van een van de vijf specifiek genoemde misdrijven. Kort samengevat: geweldpleging, brandstichting, mishandeling, bedreiging of vernieling.
b. Het misdrijf moet gepleegd zijn op een voor publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht zijn tegen een persoon met een publieke taak.
c. Er moet maatschappelijke onrust door zijn ontstaan.
d. De berechting van het misdrijf dient uiterlijk binnen een termijn van zeventien dagen en vijftien uren na aanhouding van de verdachte plaats te vinden.
Ten aanzien van het criterium genoemd onder b. stelt de PVV-fractie vast dat voorlopige hechtenis mogelijk wordt indien het misdrijf in kwestie gepleegd is op een voor het publiek toegankelijke plaats of wanneer het misdrijf is gepleegd jegens een persoon met een publieke taak of bij een combinatie van die twee situaties. Ik noem als bijbehorende voorbeelden: mishandeling in een winkelcentrum, mishandeling van een politieagent en mishandeling van een politieagent in een winkelcentrum. Gelet op het criterium van maatschappelijke onrust zijn het eerste en derde voorbeeld betrekkelijk eenvoudig onder het bereik van het voorgestelde artikel 67a Strafvordering te brengen. Het tweede voorbeeld roept bij de fractie van de Partij voor de Vrijheid echter vragen op. Welke situaties ziet de minister hier precies? Wat heeft de minister in gedachten bij misdrijven tegen personen met een publieke taak gepleegd op een niet voor publiek toegankelijke plaats? Wordt de maatschappelijke onrust in dergelijke situaties verondersteld aanwezig te zijn? Of juist niet en moet er daadwerkelijk maatschappelijk onrust zijn ontstaan? Zo ja, waaruit moet die maatschappelijke onrust dan blijken? Dat is een vraag die ik van meerdere sprekers vandaag gehoord heb.
Tot op zekere hoogte is de openbare orde wat mijn fractie betreft altijd in het geding als personen met een publieke functie worden bedreigd of met geweld te maken krijgen. Moet feitelijk maatschappelijke onrust zijn ontstaan of is het voldoende dat maatschappelijke onrust zal ontstaan? Mag die verwachting ook meespelen in de afweging of voorlopige hechtenis wordt toegestaan of niet? Maakt het daarbij nog verschil of eventuele maatschappelijke onrust het gevolg is van berichtgeving die het slachtoffer, in dit voorbeeld dus de politieagent, zelf naar buiten heeft gebracht, maar welke onrust vrijwel zeker achterwege zou zijn gebleven als het slachtoffer er geen ruchtbaarheid aan gegeven had? Anders gesteld, moeten we de maatschappelijke onrust eng of ruim interpreteren?
Laat duidelijk zijn dat de loyaliteit van de PVV-fractie nog steeds bij de slachtoffers ligt en zij er dus geen voorstander van is om in voorkomende gevallen niet ruimhartig om te gaan met het criterium van maatschappelijke onrust als aan alle overige criteria wel ten volle is voldaan. Maar goed, het is een criterium dat in het wetsvoorstel staat en daar moet dus aan getoetst worden. Mijn vraag is dan wel hoe zwaar dat precies weegt. Wij vernemen graag van de minister of de criteria van het voorgestelde artikel 67a, tweede lid, sub 4 Strafvordering allemaal even zwaar wegen of dat als in meerdere mate aan het ene criterium is voldaan, ook het andere criterium zal zijn vervuld.
In het bijzonder waar het geweldpleging en bedreiging tegen personen met een publieke, vaak hulpverlenende taak betreft, stelt mijn fractie zich op het standpunt dat de openbare orde daarbij hoe dan ook in het geding is. Misschien beter gezegd, dat de openbare veiligheid daarmee in het geding zal zijn. Kan de minister dat standpunt onderschrijven?
Een ander en tevens laatste aspect dat ik wil belichten in deze eerste termijn, is de omvang van de kring van mensen met een publieke taak. Waar het politieagenten, brandweermannen en ambulancebroeders betreft, is duidelijk dat zij onder de voorgestelde bepaling vallen. In de memorie van toelichting en in de beantwoording van de vragen door de minister in de schriftelijke voorbereiding, worden voorts echter ook als voorbeeld advocaten, deurwaarders en vele andere mensen met een publieke taak genoemd. Die opsomming is naar wij aannemen niet limitatief. Maar de fractie van de PVV vraagt zich wel af of bijvoorbeeld ook volksvertegenwoordigers en politieke ambtsdragers onder deze bepaling vallen indien het feit op zich niet gerelateerd is aan de publieke taak en de publieke functie van deze mensen. Als ik bijvoorbeeld in elkaar geslagen wordt door iemand die niet weet dat ik in de Eerste Kamer zit, maakt dat dan nog verschil in de afweging of voorlopige hechtenis toelaatbaar is? Ik krijg graag een toelichting van de minister.
Ik rond af. De PVV-fractie ziet de beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet, maar het zal duidelijk zijn dat mijn fractie een voorstander is van dit wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering tot half vier. Is dat voldoende, minister, of heeft u meer tijd nodig?
Minister Opstelten:
Graag tot vijf over half vier.
De voorzitter:
Dan maken we dat ervan.