Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.48 uur
De heer Hoekstra i (CDA):
Voorzitter. Bij het beoordelen van dit voorstel hanteren wij vier uitgangspunten. Op de eerste plaats verdienen gezinnen onze ondersteuning. Op de tweede plaats moeten de kindregelingen wat ons betreft worden hervormd. Ten derde moeten de overheidsfinanciën op orde zijn en ten vierde is consistentie over het algemeen een deugd.
Ik begin met het eerste punt. Wij vinden dat gezinnen ondersteuning verdienen. Voor de toekomst van kinderen is opgroeien in een stabiele, veilige en liefdevolle omgeving van onschatbaar belang. Misschien laat zich dat wel het beste illustreren door te kijken naar de kinderen aan wie die stabiliteit, veiligheid en liefde niet gegeven zijn. Hun kansen op geluk zijn significant kleiner en hun kansen op ellende zijn dramatisch veel groter. Stabiliteit, veiligheid, liefde: uiteraard kan de overheid daar niet voor zorgen. De overheid moet die pretentie ook niet hebben. Je mag echter wel zeggen dat de gemeenschap, en dus de politiek, ervoor kan kiezen om de kansen op een goede start in het leven te vergroten, om te investeren in de stabiliteit en ontwikkelingskansen van kinderen. Wij vinden dat van groot belang voor de kinderen en de gezinnen die het betreft, maar zeker ook voor de gemeenschap zelf. Die floreert immers bij burgers die een stabiele, veilige en liefdevolle jeugd achter de rug hebben. Deelt de minister deze opvattingen? Klopt het dat, ook nadat je je rekenschap hebt gegeven van de evidente stelselverschillen, landen als Scandinavië, Duitsland en België allemaal meer investeren in gezinnen dan Nederland? Hoe moet je in de optiek van het kabinet het maatschappelijk rendement beoordelen van een in de kindregelingen geïnvesteerde euro? Hoe moet dat vergeleken worden met dat van een euro die wordt geïnvesteerd in de WW, de AOW of de volksgezondheid? Heeft het kabinet zich rekenschap gegeven van de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen? Graag een reactie van de minister.
Dat brengt mij bij mijn tweede punt. Wij vinden dat de kindregelingen moeten worden hervormd. Wij zijn in Nederland slecht in het simpel houden van dingen. Met het wereldkampioenschap voetbal in aantocht mag ik misschien Johan Cruijff citeren, die ooit opmerkte dat simpel spelen het moeilijkste is. Als dat voor voetbal geldt, geldt dat volgens mij ook voor de politiek, de sociale zekerheid en de regelgeving daarin. De kindregelingen zijn daarop helaas geen uitzondering. Er is een woud aan regelingen ontstaan, dat het vrijwel ondoenlijk maakt om te beoordelen wat een gezin werkelijk ontvangt en in hoeverre dat redelijk is. Sterker nog: de Raad van State heeft er aan het begin van deze Kamertermijn op gewezen dat een deel van de bestaande kindregelingen, hoe merkwaardig dat ook mag klinken, tegengesteld werkt. Het is daarom verstandig dat het kabinet deze handschoen oppakt. Tegelijkertijd is het misschien wat optimistisch om dit wetsvoorstel de titel "hervorming" mee te geven. Het lijkt ons juister om te zeggen dat het kabinet de bestaande regelingen opschoont, versimpelt en aanpast. Het is in ieder geval goed nieuws — laten wij dat ook benoemen — dat het totale aantal regelingen afneemt tot vijf, afhankelijk van hoe je telt en of je de schoolboeken meerekent. Wel roept het voorstel de vraag op waarom het kabinet deze gelegenheid niet heeft aangegrepen om het aantal regelingen nog ingrijpender aan te passen of misschien zelfs verder terug te dringen.
Het voorstel roept ook de vraag op of het logisch is dat een regeling die in de aard van de zaak inkomensondersteunend is, zoals het kindgebonden budget, wordt uitgekeerd aan een ouder die tweemaal modaal of soms zelfs iets meer verdient. Als je die groep zou willen ondersteunen — en daarvoor is op zich iets te zeggen — ligt het dan niet meer voor de hand om juist de kinderbijslag te verhogen of, nog fundamenteler, de belastingen te verlagen?
Ook valt op dat het aantal gezinnen dat recht blijft houden op meerdere kindregelingen door dit voorstel weliswaar afneemt — en dat is goed — maar in zijn totaliteit toch nog zeer groot blijft. Mijn vraag is dan ook of het kabinet onze visie deelt dat inkomensondersteunende maatregelen en toeslagen naar de aard van de zaak zouden moeten gaan om een kleine minderheid van de huishoudens. Wij horen in dit verband graag van de minister wat in zijn optiek exact dat activerende effect is. Wij allemaal onderschrijven dat effect, maar wij kunnen niet precies beoordelen hoe groot of klein dat zal zijn. Hoeveel mensen gaan er eigenlijk extra aan het werk? Wat is het inverdieneffect van de regelingen die wij hier bespreken op de overige regelingen in de sociale zekerheid en niet in de laatste plaats de belastinginkomsten?
Ik kom bij mijn derde punt. Onze fractie vindt dat de overheidsfinanciën op orde moeten worden gebracht. Niet als doel op zich, maar om ervoor te zorgen dat de kinderen om wie het bij deze regelingen gaat, straks niet opgezadeld worden met de rekening van vandaag. Dat het kabinet daartoe een aanzet doet, juichen wij op zichzelf toe. Wij denken dat het logisch is dat het kabinet daarbij de begroting van SZW in het vizier heeft gekregen. Er is namelijk geen onderwerp waaraan Nederland zo veel geld uitgeeft als aan sociale zaken en werkgelegenheid, ruim een kwart van de begroting, als ik mij niet vergis. Dat betekent niet dat wij met iedere bezuiniging instemmen. Het betekent wel dat wij de pogingen om de overheidsfinanciën op orde te brengen serieus zullen bekijken. In dat licht hebben wij een vraag over de inkomenseffecten. Uit de nadere memorie van antwoord blijkt namelijk dat het effect van dit voorstel op de diverse inkomensgroepen als geheel relatief beperkt is. Het varieert van ongeveer 0% tot -1,25%. Dat is niet zo gek veel, maar het valt wel op dat juist alleenstaande minima met kinderen het slechtste af zijn. Voor hen is de mediaan in de getallen van de minister namelijk -1,25%. Die impact is betrekkelijk laag, maar het is wel opvallend, omdat er eerder is gesuggereerd dat juist de onderkant door dit voorstel zou worden ontzien. Als dat inderdaad gesuggereerd is, blijkt dat niet uit de cijfers. Bovendien heeft Divosa de Kamer van informatie voorzien en gesuggereerd dat die uitschieters — ik sprak net over de mediaan — naar beneden zeer fors zijn. Divosa noemt daarbij het getal van -15%, als ik het goed heb.
Een poging om de schatkist op orde te brengen, zullen wij zoals gezegd welwillend bekijken. Wij vinden het aanvaardbaar en verdedigbaar dat alle inkomensgroepen daaraan meebetalen. Zeker als de effecten meevallen en zeker als dat leidt tot activering. Als het echter zo is dat vooral de minima betalen en als zij dat in bepaalde gevallen doen met een inkomensverlies van meer dan 10%, bekruipt ons niet onmiddellijk een gevoel van rechtvaardigheid. Mijn vraag aan de minister is om hierop te reflecteren en te zeggen of het echt zo is. Als het zo is en de impact voor hen groter is dan wij redelijk vinden, ziet hij dan de gelegenheid om daaraan nog iets te doen, liefst zonder het stelsel opnieuw te compliceren?
De heer De Grave i (VVD):
Volgens mij hebt u het thema waarover ik al een tijdje een vraag wil stellen, wel afgerond. U zegt twee keer dat u liever geen bureaucratische consequenties hebt. Dat begrijp ik. Mij valt in uw betoog wel op dat u een element, een doelstelling van het wetsvoorstel, niet heeft behandeld of genoemd: de vermindering van de armoedeval. Met die worsteling zit ik. Ik houd u die graag voor. Hoe kun je voor elkaar krijgen dat de zeer slechte situatie dat mensen die gaan werken, fors gaan werken, erop achteruitgaan? Deze vraag heeft te maken met de armoedevalproblematiek, die deel uitmaakt van dit wetsvoorstel en ervan een doelstelling is. Waarom noemt u deze randvoorwaarde niet als het gaat om de oplossing van de problemen die u noemt?
De heer Hoekstra (CDA):
De heer De Grave slaat de spijker op zijn kop. Dat is precies het dilemma. Het was ook mijn vaste voornemen om daarover nog iets te zeggen. Mij lijkt dat ik de minister min of meer goed parafraseer door te stellen dat hij in de Eerste, maar ook in de Tweede Kamer heeft gezegd dat je nu eenmaal niet kunt activeren zonder dat er iemand buiten de boot valt of op achteruitgaat. Daarover zijn wij het allemaal volgens mij volstrekt eens. Wij moeten ons afvragen wat redelijk is voor de groep mensen die het risico loopt, er dramatisch op achteruit te gaan. Deze groep heeft thuis geen enorme vetpot staan, maar mijn fractie ziet wel graag dat deze groep in staat is om een baan te vinden. Niet alleen hun inkomen, maar ook hun levensgeluk wordt daardoor in haar ogen voor een aanzienlijk deel vergroot. Laten we echter ook reëel zijn: een deel van de groep zal daarin niet slagen. Daaraan moeten wij iets doen. Het lijkt ons niet redelijk om tegen een alleenstaande moeder met een uitkering, twee kinderen en een man die of verdwenen is of in de gevangenis zit, te zeggen: we hebben er nog eens goed over nagedacht; u gaat er 15% op achteruit. Mogelijk is de heer Grave het daarover met mij eens.
Ik noemde twee specifieke punten: Divosa en de gehandicapten. Er zou ons veel aan gelegen liggen als de minister op die punten echt iets kon doen. Daarmee bedoel ik geen toezegging tot onderzoek, maar echt het stellen van een daad. Dat kan onze enigszins uiteenlopende gevoelens over dit wetsvoorstel in een goede richting sturen.
Wij blijven zeggen dat wij consistentie over het algemeen belangrijk vinden. Opvattingen veranderen, coalities veranderen en stellingnames veranderen. Toch is het op zichzelf aanbevelenswaardig indien partijen in dit huis enige mate van consistentie aan de dag leggen. Om die reden heeft mijn fractie iets minder dan een jaar geleden het voorstel van de minister gesteund om de kinderbijslag niet te indexeren. Daarmee ging een bezuiniging van welgeteld 12 miljoen euro gepaard. Om dat nog even in perspectief te plaatsen, merk ik op dat dit minder dan 3% betreft van waarover het vandaag gaat, als ik het goed heb uitgerekend. Wij gaven deze steun onder meer omdat wij het voorstel vonden getuigen van consistentie. Eerdere pogingen om niet te indexeren hebben wij namelijk altijd gesteund. De VVD, de PvdA, D66, SP en GroenLinks zijn in hun overigens verschillende stellingnames ook altijd consistent geweest als het gaat om hun opvattingen over indexeren. Dat leek ons dus ook verdedigbaar, totdat iemand mij kort na dat debat op een tweet van senator Kuiper wees. Hij was na dat debat niet weg te slaan van Twitter. Hij twitterde onder meer onder de hashtag "gezinspartij": onbegrijpelijk, CDA stemt in met bezuiniging. Van die terechtwijzing zijn wij natuurlijk geschrokken, net zoals wij geschrokken waren van de harde woorden van de heer Ester in dat debat. Kennelijk hadden wij niet goed opgelet en onderschatten wij die consistentie. Wij zullen de terechtwijzing manmoedig dragen en haar betrekken bij de ten aanzien van dit wetsvoorstel te maken afweging. Het is goed om te constateren dat er een troost is voor de altijd zo belangrijke duidelijkheid in dit debat: de ChristenUnie maakt zo meteen vermoedelijk gehakt van dit wetsvoorstel.
Mijn conclusie is dat wie vindt dat gezinnen ondersteuning behoeven, wie wil dat de kindregelingen worden hervormd, wie het van belang vindt dat de overheidsfinanciën op orde worden gebracht en wie bovendien hecht aan consistentie, vandaag goed bij de les moet blijven. Dat moet gezegd. In het wetsvoorstel zit namelijk spanning tussen al die elementen. Het bevat verstandige en in onze ogen onverstandige elementen. Het bevat zuur en het bevat zoet. Het bevat redelijk goed nieuws voor de schatkist, matig nieuws voor sommige groepen gezinnen en ronduit slecht nieuws voor sommige andere groepen gezinnen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de effecten voor de schatkist over het algemeen meevallen. Misschien moet ik juist zeggen: tegenvallen. De impact op gezinnen valt in het algemeen ook wel mee. Het is geen echte hervorming. Dat is jammer. Het is wel een versimpeling. Dat is goed. Het voorstel schiet op sommige punten te ver door, op andere punten tekort en op weer andere gaat het in de goede richting. Wij zijn er nog niet over uitgedacht en betrekken de beraadslaging van vandaag dan ook nadrukkelijk bij onze afweging. Zoals gebruikelijk, kijken wij uit naar de beantwoording van de minister, in het bijzonder van de twee door mij gemarkeerde punten betreffende Divosa en ouders met gehandicapte kinderen.