Verslag van de vergadering van 23 september 2014 (2014/2015 nr. 1)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.17 uur


Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Voorzitter. In zijn dissertatie Twee eeuwen gevangen schetste de veel te vroeg overleden criminoloog Herman Franke een soms ronduit ontstellend beeld van de emancipatie van de gedetineerde. In vroeger tijden leek een hardvochtige behandeling de meest effectieve vorm van misdaadbestrijding. Nederland kan niet trots zijn op zijn penitentiaire geschiedenis, zo stelt Franke. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw hanteerde Nederland het cellulaire systeem en lieten we gevangenen in bijna totale afzondering verkommeren. Daar komt niemand gelouterd uit. Franke observeerde ook dat wezenlijke penitentiaire veranderingen pas plaatsvonden toen invloedrijke leden van de maatschappij in de Tweede Wereldoorlog zélf achter slot en grendel belandden. Willem Pompe was daar één van, en hij legde daarna de grondslag voor de humane benadering in de strafrechtspleging die wij tot diep in de jaren tachtig hebben beleden.

Mijn fractie constateert dat van die humane benadering steeds meer afstand wordt genomen. Bij debatten over veiligheid opperen politici graag nieuwe repressieve maatregelen die bovenop de reguliere strafoplegging zouden moeten worden genomen. Denk aan de oplegging van levenslang toezicht, of het ontnemen van de Nederlandse nationaliteit aan Syriëgangers, ook als het gaat het om tweede- of derdegeneratie-Nederlanders. Een straf opleggen op basis van het Wetboek van Strafrecht vinden we kennelijk niet meer voldoende. Is er nou echt zo veel reden om te twijfelen aan de werking van ons strafrecht, of wint de roep van "het volk" om nog meer en zwaardere repressie? En wat valt daar dan precies van te verwachten?

Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, lijkt een exponent van die ontwikkeling. Met dit wetsvoorstel schaft de staatssecretaris meer af dan hij introduceert. Als het wordt aangenomen, verdwijnt de bestaande detentiefasering, inclusief het penitentiair programma. Bovendien moeten gedetineerden alle vrijheden en activiteiten — ook het recht op werk — tijdens detentie eerst verdienen met goed gedrag. Daarmee tast de staatssecretaris het beginsel aan dat de tenuitvoerlegging van de straf in het teken staat van een positieve terugkeer naar de samenleving en daarmee van het voorkomen van recidive. Als gevolg van de invoering van het "verdienmodel" — zoals ik promoveren en degraderen maar noem — in combinatie met de strenge selectiecriteria voor elektronische detentie, zullen grote groepen gedetineerden hun straf volledig in een gesloten en sober regime moeten doorbrengen, waarna ze volkomen onvoorbereid in vrijheid worden gesteld. Je hoeft geen expert te zijn om te weten dat een dergelijk traject het recidivegevaar zal vergroten. Mijn fractie mist, evenals voorgaande spreker, een risicoanalyse van dit scenario. De staatssecretaris heeft niet kunnen aantonen dat het huidige systeem van detentiefasering tekortschiet in het terugdringen van de recidive, laat staan dat het nieuw in te voeren systeem daaraan lijkt te zijn getoetst. Toch is dit cruciaal voor de aanvaardbaarheid van dit wetsvoorstel.

Wat precies de noodzaak is van deze fundamentele herziening maakt de toelichting niet duidelijk, behalve dat er bezuinigingen mee worden gehaald. Maar in antwoord op vragen naar wat het effect zal zijn voor het individu of de samenleving, hult de regering zich in stilzwijgen of reageert ze luchtig. Dit kabinet durft het aan om zonder al te veel analyse of voorbereiding een beproefd stelsel fundamenteel aan te tasten. Dat is verontrustend, want een humaan strafsysteem is niet alleen in het belang van het individu, maar ook van de samenleving als geheel.

De ideologische aanleiding is het versterken van het uitgangspunt dat een gedetineerde zelf verantwoordelijk is voor een succesvolle terugkeer in de samenleving. Met zijn gedrag en inspanningen tijdens de detentieperiode moet hij laten zien, bereid te zijn om te investeren in zichzelf. De vraag is echter of die verantwoordelijkheid altijd is te nemen. Het overgrote merendeel van de Nederlandse gevangenispopulatie kampt met psychische stoornissen, waardoor men alleen al om die reden niet in staat zal zijn zich zichtbaar goed te gedragen. De staatssecretaris heeft in de memorie van antwoord weliswaar gesteld dat bij de ontwikkeling van dit stelsel van promoveren en degraderen extra zorg is besteed aan degenen met een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling, maar is dat voldoende? Bij dit systeem zal immers in zijn algemeenheid worden uitgaan van de vrije wil en bepaalde minimumcapaciteiten van gedetineerden.

Mevrouw Quik-Schuijt zei het al, het principe dat je geschikt moet zijn voor een minder gesloten regime, kennen we al. Het doortrekken van een gedragsprestatie als voorwaarde naar alle activiteiten en vrijheden, maakt het regime simpelweg ook zwaarder. Bovendien ontneemt de staatssecretaris zich daarmee de kans om met het aanbod van activiteiten en vrijheden een constructief gedrag van gedetineerden uit te lokken. Gedrag is niet louter gebaseerd op wilsbesluiten, en bepaalde dagbesteding kan de motivering en psychische gemoedstoestand ten positieve beïnvloeden. Erkent de staatssecretaris dat er een dynamische wisselwerking is tussen gedrag en systeem, wat dus om een veelzijdiger en geraffineerder stelsel vraagt dan een eendimensionaal stelsel van straffen en belonen? En, zo ja, hoe denkt de staatssecretaris het verlies te compenseren aan positieve prikkels voor gedetineerden die de drempel voor promotie niet op eigen kracht weten te halen?

Het zogenaamde verdienmodel loopt zelfs door in de fase van voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorwaardelijke invrijheidstelling hoeft immers niet te worden verdiend, maar kan wel worden verspeeld, zo schrijft de staatssecretaris in de memorie van antwoord naar aanleiding van mijn vragen. In de semantische kwestie dat "niet verspelen" ook "verdienen" is, wil ik niet treden. De staatssecretaris heeft mijn perceptie echter niet kunnen wegnemen dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling oneigenlijk gebruikt zal worden ter vervanging van de detentiefasering. Daarmee wordt het strafrechtelijk systeem plots een stuk repressiever. Het automatisme van eerdere vrijlating is verdwenen met de vervanging van vervroegde invrijheidsstelling door voorwaardelijke. Dat kon op een groot draagvlak rekenen, ook van onze fractie. Maar nu er weer zwaardere gedragseisen dreigen te worden gesteld aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling, zal de groep gedetineerden die dit gedrag naar het oordeel van de minister niet zichtbaar heeft laten zien, met een langere gevangenisstraf worden geconfronteerd. Na deze langere vrijheidsstraf, zonder activiteiten of vrijheden, belanden deze gedetineerden uiteindelijk onvoorbereid op straat. Voor degenen die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van korter dan een jaar geldt dat sowieso, want zij komen niet voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking.

In de praktijk zal het erop neerkomen dat de meest kwetsbare groep met de minste begeleiding en fasering weer in vrijheid wordt gesteld. Zoals ik al eerder zei, vergroot de staatssecretaris hiermee het gevaar op recidive. Wat staat alles overziend voorop: dat gedetineerden tijdens hun detentie hun verantwoordelijkheid nemen, of dat gedetineerden na ommekomst van hun straf in staat zijn om zich zonder crimineel gedrag te handhaven in de vrije samenleving?

Dan de elektronische detentie zelf. GroenLinks is groot voorstander van alternatieven voor de gevangenisstraf. Zeker de korte detentie — zo'n driekwart van de gevallen — is schadelijk, duur en nutteloos. Het houdt veroordeelden van de straat, meer niet. Maar juist voor die korte gevangenisstraffen biedt dit wetsvoorstel geen soelaas, omdat de elektronische detentie alleen wordt toegepast bij veroordelingen tot minimaal zes maanden gevangenisstraf. Ook voor voorlopig gehechten gaat het niet gelden, terwijl juist deze groep er veel baat bij kan hebben, bijvoorbeeld omdat men dan de baan niet kwijtraakt. In vergelijking met andere Europese landen leggen wij al zo vaak voorlopige hechtenis op. Dit wordt alleen maar meer nu binnenkort de gronden daarvoor worden verruimd. Kan de staatssecretaris nog eens uitleggen waarom deze groep wordt uitgesloten van elektronische detentie?

De staatssecretaris zorgt tot slot met zijn selectiecriteria voor uitsluiting van grote groepen van elektronische detentie. Elektronische detentie wordt nog meer afhankelijk van enerzijds het gedrag van de gedetineerde en anderzijds van de aard, zwaarte of achtergronden van het delict of de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Die laatste factoren zijn tijdens de detentie niet meer te beïnvloeden door de gedetineerde. Volgens Boone en Van Hattum in het recente artikel in het NJB beperkt het kabinet met deze uitsluitingscriteria de doelstelling van resocialisatie aanzienlijk in. Kan de regering aangeven of zij resocialisatie als zelfstandige doelstelling nog wel onderschrijft? Zo ja, kan zij de aanname onderbouwen dat deze extra voorwaarden hieraan geen afbreuk zullen doen? Met deze selectieve toepassing accepteert de staatssecretaris immers dat er gedetineerden zijn die niet geleidelijk zullen kunnen wennen aan hun terugkeer in de samenleving.

Veel gedetineerden komen om andere redenen niet in aanmerking voor elektronische detentie. Voorbeeldig gedrag zal hen niet helpen. Denk aan gedetineerde vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Hebben zij minder rechten op resocialisatie? Is het ontbreken van een verblijfstitel grond om hun de mogelijkheid van voorbereiding op terugkeer in de samenleving te ontzeggen? En is het wel zuiver om gedetineerden uit te sluiten die weigeren om mee te werken aan DNA-onderzoek? Mijn fractie beschouwt deze uitsluiting als een oneigenlijk drukmiddel voor het afstaan van DNA-materiaal.

Dan enkele opmerkingen over de uitvoering van elektronische detentie. In de brief van afgelopen vrijdag deelt de staatssecretaris mee dat de taakstelling wordt verlaagd naar 400 plaatsen op jaarbasis. Ter geruststelling schrijft hij dat het feitelijke aantal personen in elektronische detentie afhankelijk is van omvang en samenstelling van de doelgroep. De staatssecretaris lijkt te zeggen: iedereen die ervoor in aanmerking komt, krijgt het ook. Het aantal deelnemers aan een penitentiair programma bedroeg vorig jaar ruim 700 personen. De kans is reëel, en laten we het hopen, dat het aantal van 400 ontoereikend zal zijn. De RSJ heeft becijferd dat alleen op basis van de duur van de vrijheidsstraf maximaal 6.000 van de 40.000 gedetineerden voor elektronische detentie in aanmerking zouden kunnen komen. De formele uitsluitingscriteria leiden natuurlijk tot een kleiner aantal, maar hoe zeker weten wij dat iedereen die hiervoor uiteindelijk in aanmerking komt, ook elektronische detentie krijgt opgelegd?

In het voorgestelde artikel 4, lid 4, staat immers dat een gedetineerde pas in de gelegenheid wordt gesteld tot deelname aan elektronische detentie als voor hem een voorziening voor de toepassing ervan beschikbaar is. Elektronische detentie is dus geen recht, maar afhankelijk van de beschikbare capaciteit. Graag een reactie.

En hoe staat het met de financiële borging van alle benodigde randvoorwaarden voor ED, zoals begeleiding, huisvesting, sociale contacten en arbeid of toeleiding naar arbeid? De staatssecretaris schrijft in de memorie van antwoord dat hiervoor voldoende capaciteit beschikbaar is. Van Reclassering Nederland begrijp ik echter anders. Die luidt de noodklok omdat er te veel van de reclasseringsinstellingen gevergd wordt. Graag van de staatssecretaris de spijkerharde toezegging dat het stelsel van elektronische detentie dat hij voor ogen heeft kan worden uitgevoerd onder de gestelde voorwaarden en op een wijze waarop de reclassering het naar behoren kan uitvoeren, en niet het antwoord dat het mantra van eigen verantwoordelijkheid vanzelf zal leiden tot uitval tijdens het traject van elektronische detentie.

Streeft de staatssecretaris ook naar een geleidelijke afbouw van de ED tijdens de uitvoering? Het lijkt mijn fractie van belang dat er ook hier ruimte wordt gecreëerd voor het onder begeleiding wennen aan vrijheid zonder toezicht.

De heer Swagerman i (VVD):

Mevrouw Strik, ik heb met belangstelling naar uw betoog geluisterd. Ik mis daarin een cruciaal element. U zegt: resocialisatie was een van de doelstellingen in de Penitentiaire beginselenwet. Dat is het nog steeds. Ik heb het artikel ook gelezen, maar ik zie niet in waarom het beginsel van tafel is als het wordt geclausuleerd. Bent u dat met mij eens? Verder zegt u dat resocialisatie een belangrijk beginsel is. Dat vind ik absoluut ook. Wordt met de dagbesteding die in het kader van elektronische detentie juist wordt vormgegeven, dan niet volstrekt voldaan aan die gedachte van resocialisatie?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat is juist het dubbele van dit wetsvoorstel, mijnheer Swagerman. Wij zijn op zichzelf voorstander van elektronische detentie. Wij staan er bijvoorbeeld volledig achter dat mensen een penitentiair programma krijgen waarmee zij kunnen oefenen in de vrije samenleving. Maar dat wordt nu juist weggehaald. Wij houden elektronische detentie over die waarschijnlijk voor een kleinere groep gaat gelden. Degenen die niet geschikt worden bevonden voor die elektronische detentie, hebben verder geen enkel aanbod meer, terwijl we daar nu een veel meer gedifferentieerd aanbod voor hebben, bijvoorbeeld in de vorm van detentiefasering, werken tijdens detentie et cetera. Daar worden nu extra drempels voor opgeworpen, waardoor de kans bestaat dat bepaalde mensen niets van dat alles meekrijgen.

De heer Swagerman (VVD):

U noemt dat drempels; ik noem het stimuli. Ik vind dat het wetsvoorstel wel een aantal handreikingen doet om goed gedrag uit te lokken. Je kunt een belangrijke mate van zekerheid inbouwen dat iemand die goed gedrag vertoont om geleidelijk terug te komen in de samenleving, daar met succes zal blijven, zonder criminele feiten te plegen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Nogmaals, het belonen en straffen zit al een klein beetje in het regime. We kennen dat al. Het is niet iets heel nieuws. Maar met dit voorstel hebben we straks niet eens meer een bodem voor alle gedetineerden, waardoor ze recht hebben op een vast programma, een dagbesteding, zodat ze kunnen werken. Dat zou beter zijn voor alle gedetineerden. Nogmaals, door het feit dat de detentiefasering helemaal wordt afgeschaft — het afschaffen van de re-integratieverloven — ontnemen we onszelf de kans om een grotere groep geleidelijk aan de terugkeer te laten werken. Ik meen dat de heer Swagerman zich daar ook zorgen over maakte in zijn inbreng.

Kortom, met de Raad van State plaatst de fractie van GroenLinks grote vraagtekens bij dit wetsvoorstel. Het is een breuk met de al jaren bestaande detentiefasering, waarvan niet afdoende is vastgesteld of die tekortschiet, en het is gebaseerd op een discutabel mantra van "eigen verantwoordelijkheid". De veronderstelde vermindering van recidive is op geen enkele wijze wetenschappelijk onderbouwd. Boone en Van Hattum vatten de gevolgen haarfijn samen: het huidige systeem van geleidelijke terugkeer wordt vervangen door een systeem waarin een selectieve groep gedetineerden onder permanent toezicht in de vrije samenleving mag "oefenen", terwijl het merendeel rigoureus de overgang van onvrijheid naar vrijheid moet maken, of onderworpen is aan voorwaarden tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling die voorheen achterwege zouden zijn gebleven. Van een dergelijk systeem kan, zo concluderen zij, kostenbesparing noch recidivevermindering worden verwacht. Mijn fractie deelt de analyse van de Raad van State en is benieuwd of de staatssecretaris deze harde en verontrustende conclusies bevredigend kan weerleggen.

Tot slot betreurt mijn fractie de combinatie die dit wetsvoorstel maakt van enerzijds elektronische detentie, waar wij van harte achter zouden kunnen staan, en anderzijds de repressieve elementen waarmee het is ingevuld, waardoor het voor ons wel erg moeilijk wordt om voor te kunnen stemmen.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft verzocht om een korte schorsing.