Verslag van de vergadering van 14 oktober 2014 (2014/2015 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.51 uur
De heer Hermans i (VVD):
Mevrouw de voorzitter. Nederland staat er beter voor dan een jaar geleden. Maar de wereld waarin wij leven, is onzekerder en bedreigender gebleken dan wij lang hebben gedacht. Het was de afgelopen jaren verleidelijk geworden om te denken dat de vrede, veiligheid, vrijheid en welvaart waarin wij leven, vanzelfsprekend zijn. Dat zijn ze niet. Integendeel, ze vergen continu onderhoud. Deze zomer heeft dat pijnlijk duidelijk gemaakt. Het neerhalen van de MH17 in Oekraïne schokte de wereld. Bijna 300 slachtoffers, van wie 196 Nederlanders, in één klap uit het leven weggerukt zonder afscheid. Ons medeleven gaat uit naar alle nabestaanden, met hun verdriet om het verlies van hun naasten.
Die barbaarse daad stortte ons land in rouw. Maar zij toonde ook hoe sterk Nederland is als wij schouder aan schouder gaan staan, van de hulpverleners, de marechaussees die onderzoek deden ter plekke, tot aan al die mensen die een waardige thuiskomst mogelijk maakten voor de slachtoffers. Onze waardering voor hen is groot, net als onze waardering voor het optreden van het kabinet na de ramp; van de kalme stuurmanskunst van de premier tot aan de treffende manier waarop ons leed, onze boosheid en onze wil de daders op te sporen onder woorden werden gebracht.
De internationale context is ingrijpend veranderd. Aan de randen van Europa heersen chaos en anarchie en zijn er gewapende conflicten, van Noord-Afrika, via het Midden-Oosten, tot aan Oost-Oekraïne. Dit brengt niet alleen grote veiligheidsrisico's met zich, maar in potentie ook destabiliserend grote stromen vluchtelingen. In Noord-Afrika staan honderdduizenden klaar om een poging te wagen om Europa binnen te komen via de zachte onderbuik van Europa: Griekenland, Italië en Spanje. Het vooruitzicht van nog eens vele honderdduizenden die onze kant op willen komen, baart de VVD-fractie zorgen. Wij kunnen zulke grote stromen niet aan. Onze samenlevingen zullen ontwricht raken. Wij moeten in Europees verband veel nauwer samenwerken op het gebied van grensbewaking en van opvang in de eigen regio. We moeten met onze Europese partners een gezamenlijke en strenge lijn trekken in het asielbeleid. Een Europa dat geen grenzen weet te stellen, heeft geen toekomst. Graag een reactie van het kabinet. Wat is volgens de minister-president de rol van de EU inzake vluchtelingen en grensbewaking? Ziet hij ook het risico van destabilisering in de Unie?
De begroting die het kabinet voor 2015 heeft opgesteld markeert een trendbreuk in de uitgaven aan Defensie. Natuurlijk, 100 miljoen is weinig meer dan een druppel op de gloeiende plaat. Maar het is voor het eerst in 25 jaar dat de continue daling van de uitgaven aan onze veiligheid tot staan is gebracht. Wat de VVD-fractie betreft, is het slechts een begin. We zullen toe moeten naar een niveau van uitgaven dat meer in lijn is met de verplichting die we in NAVO-verband zijn aangegaan. Wij kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om op de Amerikanen te blijven leunen. De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze veiligheid, maar naarmate de aandacht van de Verenigde Staten verschuift naar andere brandhaarden op de wereld, zoals in de Zuid-Chinese Zee, zullen wij zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor onze eigen veiligheid. Onze vrijheid, onze welvaart kunnen niet zonder die veiligheid bestaan. Het is een illusie dat we onze rechtsstaat in stand kunnen houden, zonder de middelen om haar desnoods met geweld te verdedigen.
Onze manier van leven is de oorlog verklaard. Onze vijand is uit op de vernietiging van de idealen waarop onze open en vrije samenleving is gebouwd. Het radicale moslimextremisme, waarmee we in oorlog zijn, wil onze open samenleving vernietigen. Onze vijanden willen onze universele vrijheden en waarden verruilen voor een gesloten en tribale samenleving. Niet de pluriformiteit is voor hen van waarde, maar blinde volgzaamheid aan hun interpretatie van de islam. Geen politiek op basis van recht maar van geweld en haat.
De heer Thissen i (GroenLinks):
De heer Hermans had het in het begin van zijn betoog over grote vluchtelingenstromen als gevolg van allerlei onrust aan de randen van Europa. Dat kunnen wij niet allemaal opvangen. Eén op de vier inwoners van Libanon is een vluchteling. In de regio worden al heel veel vluchtelingen opgevangen. Dat leidt tot instabiliteit. Vrede en veiligheid zijn niet vanzelfsprekend, hoorde ik de heer Hermans zeggen. Daarna zei hij dat dit moet leiden tot het verhogen van de defensie-uitgaven. Waarom zijn instabiliteit en brandhaarden wel een reden om extra te investeren in de defensie, maar en conflicten in Afrika en in het Midden-Oosten geen reden tot verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zodat volken daar hun eigen ontwikkelingskoers weer kunnen bepalen en een eigen, rustige samenleving kunnen opbouwen? De heer Hermans moet mij toch eens uitleggen waarom dat verband in zijn betoog er niet is.
De heer Hermans (VVD):
Ik heb aangegeven dat het goed is dat er na jarenlange bezuinigingen, waar alle partijen aan meegedaan hebben, er ten aanzien van Defensie een trendbreuk is aangebracht. Het is goed dat wij inzien dat de verdediging van ons land, dat onze eigen veiligheid beter wordt opgepakt.
Daarnaast vraag ik het kabinet op welke wijze het aankijkt tegen de manier waarop wij de gevolgen van de ontwikkelingen aan de zuidkant en de oostkant van Europa het beste kunnen opvangen. Ik heb opvang in eigen regio en een goede grensbewaking genoemd. Ik heb het kabinet gevraagd om zijn visie te geven op de vraag hoe dit het beste kan.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik zou het behartigenswaardig vinden als ik de fractievoorzitter van de grootste regeringspartij in de Eerste Kamer hoor zeggen dat wij op grond van solidariteit misschien de wijze waarop wij met Ontwikkelingssamenwerking omgaan, moeten herijken. Dat moet wellicht anders dan dit en het vorige kabinet gedaan hebben.
De heer Hermans (VVD):
Ik hoor wat de heer Thissen zegt. Ik neem aan dat hij daar in zijn bijdrage specifiek op ingaat. Ik heb namens mijn fractie aangegeven op welke wijze wij tegen het punt van de veiligheid aankijken.
De heer Kox i (SP):
De fractievoorzitter van de VVD besteedt veel aandacht aan de noodzaak om ons te beschermen tegen gevaren van buiten. De grenzen met Noord-Afrika en het Midden-Oosten moet beter afgedicht worden. De NAVO moet versterkt worden. De uitgaven voor defensie moeten omhoog. Vervolgens zegt de heer Hermans: ons is de oorlog verklaard door het moslimextremisme. Je kunt veel zeggen, maar zijn wij in oorlog met het moslimextremisme? Of is er een oorlog in Irak en in Syrië gaande waar nu al honderdduizenden moslims zijn vermoord, onder andere door moslimterroristen? Wat heeft het voor zin te zeggen dat ons de oorlog is verklaard als het echte probleem zich elders voordoet? Wil collega Hermans ook ingaan op de vraag wat wij kunnen doen om het probleem voor die miljoenen mensen daar te verlichten? Vandaag staat er een buitengewoon interessante column van Thomas Friedman in de Volkskrant, waarin duidelijk wordt gemaakt dat wij, wanneer wij de rechtsstaat in Irak en in Syrië zouden versterken, wellicht meer kunnen doen om het gevaar dat ons zijdelings ook bedreigt, aan te pakken. Mag ik daar de overwegingen van collega Hermans over horen? Anders is het wel een erg defensief verhaal: "hullie zijn gevaarlijk voor ons en daarom moeten wij iets gaan doen."
De heer Hermans (VVD):
Ik heb aangegeven dat het goed is dat wij ten aanzien van Defensie die trendbreuk hebben gemaakt. Dat is het eerste dat ik wil constateren. Daar is zeer brede overeenstemming over. Wij vinden dat wij daar de afgelopen jaren duidelijk te weinig aan gedaan hebben.
De heer Kox zegt dat het moslimextremisme daar plaatsvindt. Er zijn duizenden moslims omgekomen. Dat is waar. Dat is al vreselijk genoeg. Maar hij moet eens naar de teksten, naar de opvattingen van IS kijken. Het gaat IS met nadruk om de vernietiging van de westerse beschaving. Dat hoef ik toch niet opnieuw voor te lezen? Dat is toch overduidelijk? Dat komt in alle uitingen naar voren. Dat element is duidelijk aanwezig en overal te zien. Dat is het tweede punt.
Het derde punt is het volgende. Wij moeten kijken op welke manier wij de opmars van IS met alle gevaar, geweld en haat van dien kunnen stoppen. Dat is de eerste opdracht waar de internationale coalitie mee bezig is. Daarna moet bepaald worden wat de internationale coalitie moet doen om daar een stabiele situatie te creëren.
De heer Kox (SP):
Mijn vraag moet nog beantwoord worden. Op basis waarvan zegt de heer Hermans dat een terroristische groepering die slachtoffers maakt in Irak en Syrië ons de oorlog heeft verklaard en ons daarom aanleiding zou moeten geven om van alles en nog wat te doen? De heer Hermans zegt niet wat wij zouden kunnen doen om die landen te helpen om dat terrorisme daar te verslaan. Hij beschrijft ons als degenen die het meest in gevaar zijn — hij deed dat ook met betrekking tot de vluchtelingen — terwijl het probleem zich in die regio voordoet. Waarom concentreren wij ons niet daarop, in plaats van tegen de mensen hier te zeggen dat wij in oorlog zijn? Pas op! Ze komen eraan! Ik zie ze niet komen, maar ik zie wel dat ze in Irak en in Syrië actief zijn. Daar maken ze massa's doden. Waarom is de VVD zo beperkt in haar visie? Zij spreekt een oorlogsverklaring uit, maar gaat niet in op de oorlog die echt plaatsvindt.
De heer Hermans (VVD):
ik vind dat een vreemde redenering van de heer Kox. Wij praten hier over het Nederlandse kabinet en de Nederlandse situatie. Wij hebben het erover wat Nederland moet doen. Ik leg daarvoor een aantal ideeën op tafel. Ik steun het kabinet op het punt van Defensie. Ik steun het kabinet ook voor de manier waarop het heeft ingegrepen in de oorlog ter plaatse. De gematigde groeperingen worden met nadruk gesteund. Dat heb ik aangegeven. Dat heb ik aangegeven. Als ik hier nog een keer zou moeten zeggen wat er allemaal aan het gebeuren is en welke uitspraken IS over de Westerse samenleving doet, kunt u toch niet ontkennen dat IS een nadrukkelijke bedreiging vormt voor onze Westerse samenleving?
De voorzitter:
Tot slot de heer Kox.
De heer Kox (SP):
Wat er wordt gezegd? Er wordt zo veel gezegd in deze wereld. Wat er wordt geroepen? Er wordt zo veel geroepen. Wat er wordt gedaan, dat is volgens mij relevant. Ik vind het een enge visie om te zeggen "omdat ze dingen over ons zeggen, zijn wij in oorlog met hen". U gaat voorbij aan wat er echt gebeurt in de wereld. Voor een liberaal is dat toch eigenlijk een heel vreemde redenering. Maar goed, ik begrijp het. U ziet het probleem daar vooral in de context dat het voor ons een probleem zou zijn. Nogmaals, ik vind dat voor een liberaal toch een beetje eng en nauw.
De heer Hermans (VVD):
Kijken we naar wat Nederland doet. Nederland treedt daar daadwerkelijk op. Nederland beschermt daadwerkelijk de groeperingen die we graag willen beschermen, namelijk degenen die niet op basis van haat en geweld willen opereren. Die groepen krijgen van ons bescherming, daar steken we onze nek voor uit, ter plaatse. We laten dat niet aan anderen over. Ik zie dan ook niet in waar de kritiek van de heer Kox hout snijdt als het gaat om onze inzet.
Ik heb al gezegd dat het echt beangstigend is dat conflicten van duizenden kilometers ver weg ons ook direct raken. IS heeft ook in onze binnensteden aanhang. Ook hier, in deze stad, slagen ronselaars erin jongeren te werven voor de jihad, jongeren die hier vaak geboren en getogen zijn. Vervolgens kan dit extremisme in de samenleving al even extreme reacties oproepen, bijvoorbeeld als van onze medeburgers, omdat zij moslim zijn, een loyaliteitsverklaring wordt gevraagd. Zoiets vragen is in onze ogen verwerpelijk. Wij juichen het toe als medeburgers zich uitspreken tegen IS, maar je mag nooit mensen over één kam scheren vanwege hun afkomst of geloof. En dat is waar zo'n loyaliteitsverklaring op neerkomt: een pervertering van de rechtsstaat die de mensen die zo'n verklaring eisen zeggen te beschermen.
In het bestrijden van deze terreur is het zoeken naar een evenwicht tussen burgerlijke vrijheden en onze veiligheid. Want het is niet alleen de vijand die ons bedreigt, het is ook het gevaar dat wij in onze strijd tegen die vijand zo ver gaan dat we zelf op die vijand gaan lijken, dat wij de rechtsstaat in zijn bescherming uithollen. Onze rol in dit huis als toetser van wetten op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en onze afstand tot de waan van de dag maken ons bij uitstek verantwoordelijk voor het bewaken van de grenzen van onze open, pluriforme samenleving en van onze rechtsstaat.
Een jaar geleden verkeerde Nederland in een economische crisis. Het begrotingstekort liep gevaarlijk snel op, de staatsschuld dijde uit en de kritiek was alom dat het kabinet te veel hooi op zijn vork wilde nemen en geen hervormingen door de Kamers zou weten te loodsen. Op het laatste moment werd onder stoom en kokend water een noodbegroting in elkaar gedraaid. Dat dit lukte, past in een eeuwenoude traditie, namelijk die van Nederlanders als polderaars. In tijden dat het erom spant staan we er, samen, zandzakken te slepen bij hoogwater.
De nieuwe pensioenregels, de Wmo, de aanpassing van de pensioenleeftijd aan de gestegen levensverwachting, de kindregelingen, een nieuw huurbeleid en een broodnodige flexibilisering van de arbeidsmarkt zijn allemaal door de Kamers gekomen, hervormingen waar decennialang veel over werd gepraat, maar weinig aan werd gedaan. Nederland staat er nu beter voor dan een jaar geleden. We durven weer huizen te kopen. We richten vaker nieuwe bedrijven op. We weten steeds beter nieuwe afzetmarkten aan te boren. Onze welvaart begint weer iets toe te nemen. Minder ondernemers gaan over de kop. Ons zelfvertrouwen is toegenomen. Ook de overheid heeft haar zaakjes beter op orde dan een jaar geleden. De rekenmeesters van het Centraal Planbureau hebben becijferd dat het huishoudboekje van de overheid structureel op orde is gebracht. Een fors tekort is veranderd in een klein overschot. Dat is winst, net zoals het winst is dat er in de curatieve zorg voor het eerst sinds de nadagen van het kabinet-Kok II geen overschrijdingen te melden zijn; hulde aan minister Schippers daarvoor.
Dat Nederland er nu beter voorstaat dan een jaar geleden is te danken aan alle Nederlanders die zo veel offers hebben moeten brengen, offers die gepaard gingen met de crisis zelf en met de pijnlijke maatregelen die nodig waren om uit die crisis te komen. Velen hebben de gevolgen gevoeld van 51 miljard euro aan ombuigingen en veranderingen sinds 2010. De een merkte het via hogere belastingen, de ander via lagere uitkeringen, en een derde doordat hij voortaan moet betalen voor voorzieningen die voorheen gratis leken te zijn. En je zult je baan maar hebben verloren of een partner hebben die thuis op de bank is komen te zitten, zonder inkomen, maar ook zonder de voldoening van een baan en het gevoel mee te draaien in de samenleving.
De VVD heeft er van meet af aan ook geen doekjes om gewonden dat het een illusie is om te denken dat we sterker uit de crisis kunnen komen zonder pijnlijke maatregelen die hoe noodzakelijk ook, iedereen zullen raken, dit jaar en ook nog volgend jaar. Maar de offers die de samenleving heeft gebracht, zijn niet voor niets geweest. We zijn klaar om volop te profiteren als de wereldeconomie aantrekt. Nederland staat klaar voor de komende jaren, veerkrachtiger, wendbaarder en flexibeler dan een jaar geleden. Daardoor is het ook beter in staat met veranderingen en tegenslagen om te gaan.
De heer Van Boxtel i (D66):
Ik kan het betoog van collega Hermans helemaal volgen. Hij zegt dat het steeds beter gaat. Nu wil ik niet somberen, maar als ik kijk naar de IMF-besprekingen afgelopen week in Washington, vind ik niet dat je de conclusie kunt trekken dat het structureel weer de goede kant opgaat.
De heer Hermans (VVD):
Ik kom straks nog op een specifiek punt op dat terrein. De IMF-berekening geeft aan dat wellicht sprake kan zijn van een triple dip. Dat heb ik gezien, maar Nederland heeft zich met zijn hervormingspolitiek maximaal voorbereid om tegen een stootje te kunnen. Maar als het gaat gebeuren, hebben we inderdaad weer een nieuw probleem met elkaar. Dat is absoluut waar, ik zal er straks nog iets over zeggen.
Ik zei het al, we zijn beter in staat met veranderingen en tegenslagen om te gaan. We hebben weliswaar reden tot enige tevredenheid, maar we hebben geen enkele ruimte voor zelfgenoegzaamheid. Want hebben we nu genoeg vlees op de botten om een nieuwe grote externe schok op te vangen?
Voor de val van Lehman Brothers bedroeg de Nederlandse staatsschuld zo'n 45% van het bruto nationaal product. Aan het einde van deze kabinetsperiode zal er over een periode van zes jaar voor zo'n 51 miljard euro zijn omgebogen. Dat is een immens bedrag. En toch zal de staatsschuld in 2017 nog steeds op zo'n 70% zitten. Als het scenario van 2008 zich dan zou herhalen, stijgt onze staatsschuld zomaar naar 100% als we niets zouden doen. De schokproef uit de Miljoenennota geeft duidelijk aan dat onze uitgangspositie eigenlijk slechter is dan zes jaar geleden omdat de "airbag" die we vroeger hadden, er eigenlijk niet meer is. We moeten dus zeer alert blijven. Het is maar goed dat we gedaan hebben wat we tot nu toe hebben gedaan. Anders zouden we het sowieso niet kunnen opvangen.
De urgentie van een behoedzaam financieel beleid is dus onverminderd groot. De weerbaarheid en veerkracht van onze samenleving, bijvoorbeeld door versterking van ons onderwijs en onderzoek, is daarbij van groot belang. Wij kunnen niet voorspellen hoe Nederland over twintig jaar zijn geld verdient. Wij weten wel dat het aankomt op onze eigen veerkracht, op het vermogen van koers te veranderen als de wind uit een andere hoek gaat waaien, op de vraag of wij als land, als burgers van dit land, tegen een stootje kunnen.
De VVD is optimistisch over het vermogen van ons, Nederlanders, om ons aan te passen in een snel veranderende wereld. Wij zien technologische veranderingen niet als een bedreiging, maar als een bron van welvaart en welzijn. Daarom verbaast het ons dat de minister van Sociale Zaken als een moderne luddiet alarm slaat over de opmars van robots. Deelt het kabinet dit achteruitgangspessimisme of zijn de optimistische woorden van minister Bussemaker maatgevend, die vorig jaar terecht schreef dat 65% van de kinderen op de basisschool later een baan krijgt die nu nog niet bestaat?
Wat de VVD betreft kan er geen misverstand over bestaan: angst voor de toekomst is van alle tijden en het logenstraffen van die angst door de werkelijkheid is dat evenzeer. Dit proces is van alle tijden en we noemen het vooruitgang. Waarom zou dat nu anders zijn? Wie had tien jaar geleden kunnen denken dat app-ontwikkelaar, gamedesigner en onlinestrateeg nu veelgevraagde beroepen zouden zijn? We kunnen elkaar de put in praten omdat de robot onze banen afpakt, maar we kunnen ook onze energie steken in het opnieuw uitvinden van ons onderwijs en van onze sociale zekerheid, zodat mensen in staat zijn hun hele leven te blijven leren en zich te blijven ontwikkelen.
Dit brengt mij op de opdracht van het kabinet voor de komende twee jaar of, beter gezegd, een aantal opdrachten die nauw met elkaar samenhangen. Het kabinet moet omstandigheden scheppen voor economische groei en banen creëren. Het belastingstelsel moet zo worden hervormd dat die groei ook mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast moet het kabinet alert blijven op de uitvoering van het beleid zoals dat door beide Kamers is aangenomen.
De VVD is blij dat het kabinet een voorzet heeft gegeven voor een nieuw belastingstelsel. Voor ons is het van belang dat het belastingstelsel eenvoudiger wordt, met minder toeslagen en uitzonderingen, en dus met minder kans op fraude. Ook willen wij dat werken aantrekkelijker wordt. De honderdduizenden die zonder werk thuis zitten, zijn een opdracht voor ons allemaal. Wij kunnen het ons als land niet permitteren dat zovelen aan de kant staan en niet aan de bak komen. Dat is niet alleen voor hen een drama, maar ook voor ons land. Terecht is er brede overeenstemming over het verlagen van lasten op en kosten voor arbeid.
Maar ik plaats er graag twee kanttekeningen bij. Ten eerste: hoe betaal je dat? Wat ons betreft niet door spaargeld zwaarder te gaan belasten. Als je met hard werken geld opzij hebt weten te zetten, dan is dat geld al vele malen belast. De fiscus is al een rupsje-nooit-genoeg als het om spaargeld gaat. Bovendien, het nog zwaarder belasten van spaargeld is fnuikend voor onze welvaart, want dat spaargeld zit in onze economie, in onze fabrieken en bedrijven. Het is geld dat kan worden uitgeleend zodat iemand anders er zijn investeringen mee kan financieren, er zijn bedrijf mee kan uitbreiden en mensen aan kan nemen.
Ten tweede: de belastingdruk sec vertelt niet het hele verhaal. Of het voor een ondernemer aantrekkelijk is om mensen aan te nemen, hangt ook van de regeldruk af. Het is die regeldruk die in hoge mate onze concurrentiekracht en ons vestigingsklimaat bepaalt. Hoe lager die druk, hoe meer ruimte voor ondernemers en dus voor onze welvaart voor economische groei en voor het scheppen van banen.
Toch weten we de sirenenzang om meer regels vaak niet weerstaan, bijvoorbeeld als we banken zo veel regels opleggen, dat de kredietverlening aan het kleinbedrijf stilvalt. Het is begrijpelijk dat we boos zijn op bankiers die er een potje van hebben gemaakt.
De heer Koffeman i (PvdD):
Collega Hermans kan wel meevoelen met een verlaging van de belasting op arbeid, maar hij weet niet waarvan dat dan gefinancierd moet worden, in ieder geval niet door spaargeld en vermogens te belasten. Kan hij zich voorstellen dat dit betaald kan worden uit het zwaarder belasten van grondstoffen? Dus: dat wat schaars is zwaarder belasten en dat wat in overvloed aanwezig is, namelijk arbeid, lager belasten.
De heer Hermans (VVD):
Het allerbelangrijkste is dat we sowieso de belastingdruk in Nederland gaan verlagen. Daarom begrijp ik goed dat het kabinet zegt dat er de komende jaren zo'n 10 tot 15 miljard nodig is en dat de ruimte die kan ontstaan als de economie gaat aantrekken, met name daarvoor zal worden ingezet.
De heer Koffeman (PvdD):
Dat is niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Ik vraag de heer Hermans of hij zich kan voorstellen dat je, als je de belasting op arbeid verlaagt, de belasting op grondstoffen verhoogt. Zijn collega aan de overzijde, de heer Zijlstra, kan zich dat goed voorstellen. Het kan belangrijk zijn als ook de VVD in de Eerste Kamer er zo over denkt.
De heer Hermans (VVD):
Als je de belasting op arbeid wilt verlagen, moet je bekijken langs welke kanalen het Rijk inkomsten krijgt. Of het kan, zal van geval tot geval bekeken moeten worden, dit om de concurrentiekracht van Nederland niet te ondermijnen. Dat vinden wij een belangrijk punt. Ik heb ten aanzien van het Belastingplan een paar kanttekeningen gemaakt met betrekking tot de belasting op spaargeld. Dat heb ik aangegeven.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Kofffeman.
De heer Koffeman (PvdD):
Ik vroeg of de heer Hermans zich kan voorstellen dat je dat wat in overvloed aanwezig is, namelijk arbeid, minder belast en dat wat enorm schaars is, grondstoffen dus, hoger belast. Ik hoor geen antwoord op die vraag.
De heer Hermans (VVD):
Ik heb gezegd dat het goed is dat we ten aanzien van het belastingstelsel al die variaties gaan bekijken. Natuurlijk moet je kijken naar dit soort punten. Ik ga echter niet bij voorbaat roepen dat we dat moeten doen. We moeten nadrukkelijk kijken naar de effecten ervan op onze economie. Het gaat er in de kern om dat we meer banen willen hebben en dat we concurrerend blijven.
Ik was gebleven bij de sirenenzang om meer regels. Het is begrijpelijk dat we boos zijn op bankiers die er een potje van hebben gemaakt, maar kredietverlening is de olie van onze economie. Als we dan de hele financiële sector de duimschroeven aandraaien en daarin ook nog eens ver voor de troepen uit lopen in Europa, knijpen we onze economie af, schieten we onszelf in de voet en is er van een gelijk speelveld geen sprake.
De heer Kox (SP):
Het valt mij op dat collega Hermans grote woorden gebruikt als het gaat over de internationale politiek en over de staatsschuld, maar dat hij vervolgens de frase uitspreekt: "we mogen best boos zijn op bankiers die er een potje van hebben gemaakt, maar (…)". Dat potje veroorzaakte toch die geweldige crisis die honderdduizenden of miljoenen mensen hun baan kostte, die staten ruïneerde, banken bankroet maakte en ondernemers over de kop liet gaan? Mijnheer Hermans, mogen we die grote woorden over internationale verhoudingen, over onze vijanden en over de overheid, ook horen over bankiers die er een potje van hebben gemaakt en die zich inmiddels alweer laten betalen zoals ruim voor de crisis? Mogen we dan ook wat straffere taal horen? Kan een liberaal ook hard en kritisch zijn op diegenen die binnen het kapitalistische bestel de zaak naar de filistijnen hebben laten gaan?
De heer Hermans (VVD):
Ik zal nog eens herhalen wat ik precies heb gezegd. Ik begrijp niet wat dan nog harder zou moeten. Ik vind het prachtig, maar ik ben nu eenmaal een mild mens. Het is begrijpelijk dat we boos zijn op bankiers die er een potje van gemaakt hebben. Wat moet je meer zijn dan boos? Wat moeten we dan zeggen, dat ze er een puinhoop van hebben gemaakt? Dat zijn uw woorden. Ik ben minder van dat soort woorden.
Ik heb aangegeven dat we wel moeten kijken naar een gelijk speelveld. Dat doen we ook als we onze boeren en tuinders, die zeer productief zijn, zeer concurrerend en zeer duurzaam, extra regels opleggen boven op de Europese. In plaats van die kip met de gouden eieren te koesteren, buitelen we over elkaar heen om haar kaal te plukken. Maar onze regeldrift raakt niet alleen de boer en de bankier. Die regelreflex raakt ook de onderwijzer en de verpleegkundige. Het maakt hen eerst wanhopig en vervolgens moedeloos.
De druk op politici om na een incident direct om meer regels en meer overheidsbemoeienis te roepen, is groot en blijkbaar moeilijk te weerstaan. Bij elk incident, bij ieder probleem, wordt er een Kamerdebat aangevraagd. Van de minister worden op hoge toon maatregelen geëist. Dat leidt tot steeds meer regels en steeds meer ergernis bij de mensen die met die regels moeten werken.
Neem nu de uitvoering van de drie decentralisaties waarmee het kabinet het de komende tijd heel druk zal hebben. Er zullen ongetwijfeld zaken mis gaan. We moeten daar bovenop zitten en het goed in de gaten houden, altijd. Taken op het gebied van zorg, van welzijn en van participatie worden losgelaten. Als er ergens iets misgaat, zal dat loslaten direct leiden tot de roep om nieuwe regels. Ik zie het als onze taak, van ons als senatoren, om ons teweer te stellen tegen die reflexpolitiek. Onze samenleving wordt niet mooier van de regeldrift. Durven we mensen nog te vertrouwen? Geloven we in professionele autonomie?
Neem de overgereguleerde zorg. In het Groningse Bedum begon zorginstelling De Hoven in 2011 een experiment met werken met veel minder regels. Het resultaat? Bewoners die de regie over hun leven terugkregen en medewerkers die het plezier weer terugkregen in hun werk. Het kan dus wel. En het is goed dat staatssecretaris Van Rijn de ervaringen die hier en elders in het land zijn opgedaan opneemt in zijn vernieuwingsagenda voor de zorg. Want als wij mensen hun verantwoordelijkheid afnemen, nemen we ze ook hun vrijheid af, en dat terwijl onze samenleving juist schreeuwt om ruimte om verantwoordelijkheid te kunnen nemen, om op eigen benen te staan en minder naar de overheid te kijken en meer naar elkaar. Dat is toch de essentie van het kabinetsbeleid?
Als we doorgaan op de weg van steeds meer regels, lopen we vast. Inherent aan regels is dat er uitzonderingen voorkomen. Die uitzonderingen roepen weer nieuwe regels op. Op een gegeven moment zijn regels niet meer handhaafbaar. Maar ze zijn wel verstikkend. Er komt dan een punt dat de emmer overloopt en mensen het niet langer pikken. Dat is zorgelijk, want de legitimiteit van regels is toch een noodzakelijke voorwaarde voor een rechtsstaat?
Je zou alle regels die we met zijn allen optuigen kunnen zien als even zoveel Lilliputters die de Gulliver van het maatschappelijk initiatief, de kracht van de samenleving, onnodig beperken en verzwakken. De risicoloze samenleving is het nieuwe gouden kalf. Het is aan ons om daar heel kritisch over te zijn, om vraagtekens te plaatsen bij de drang, elk risico via regels uit te sluiten en om een streep in het zand te trekken en te zeggen: tot hier en niet verder. Want hoe meer regels en controlemechanismes we optuigen, hoe dichter we komen bij de dystopie van de negentiende-eeuwse anarchocommunist Peter Kropotkin: Jeder ist Generalinquisitor des moralischen Verhaltens seiner Nachbarn. Maak je een fout? Dan gaat je kop eraf.
Een jaar geleden was de kritiek op het kabinet dat het te veel wilde, maar te weinig zou bereiken. De verwachting was dat de voorgenomen hervormingen zouden stranden in dit huis. Die verwachting van velen is niet uitgekomen. Met de ChristenUnie, de SGP en D66 werden akkoorden gesloten waardoor er in beide Kamers een meerderheid ontstond voor grote hervormingen; waardering daarvoor. Mijn waardering gaat in dit verband ook uit naar de collega's van het CDA. Waar in de Tweede Kamer het CDA tegen de hervorming van de Wmo en tegen de stroomlijning van de kindregelingen stemde, nam het CDA in de Eerste Kamer wel zijn verantwoordelijkheid. Een goed voorbeeld doet blijkbaar goed volgen, want bij de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer bleek uit de tegenbegroting van het CDA dat hervormingen opeens niet meer werden teruggedraaid. Het is misschien een beetje verwarrend, maar beter laat dan nooit.
De heer Van Boxtel (D66):
Voordat dit weer gecorrigeerd moet worden in het verslag, heb ik nog een opmerking. Deze liefdesverklaring van de VVD aan het CDA, op weg naar de verkiezingen, stoelt op een fout. Het ging niet om de Wmo, want daar heeft het CDA tegen gestemd, maar om de Wet op de jeugdzorg. Even voor de helderheid.
De heer Hermans (VVD):
Excuus. Het is mooi dat het CDA in deze Kamer nadrukkelijk op dit punt wel een aantal verantwoordelijkheden heeft genomen.
De afgelopen jaren is veel gesproken over de rol van dit huis in het politieke proces. Vorig jaar ben ik in mijn bijdrage ook al uitgebreid ingegaan op het snel veranderende politieke landschap en de implicaties daarvan voor het functioneren van ons parlementaire systeem als geheel. Het is te simpel om alleen de rol van de Eerste Kamer te beschouwen. Denk aan de snel wisselende kiezersvoorkeuren en een snelle opeenvolging van verkiezingen in onze voorheen zo vaak saai genoemde politiek. Denk ook aan de veranderingen vanwege de Europese samenwerking en de decentralisatie van veel taken naar gemeenten en provincies. Deze ontwikkelingen hebben op zichzelf al grote gevolgen.
De brief van minister Plasterk van eind september als uitvoering van een motie in de Tweede Kamer bevat niet veel meer dan een opsomming van bekende feiten. Ook ligt de nadruk erg op het functioneren van de Senaat. Het gaat de VVD er juist om, te onderzoeken of, en zo ja hoe, de werking van ons hele parlementaire stelsel kan worden verbeterd. We moeten niet slechts inventariseren waarom er een tweekamerstelsel is en wat daarin veranderd kan worden. We moeten ook nadrukkelijk bekijken hoe bevoegdheden verdeeld zijn. We moeten analyseren hoe ons parlementaire systeem kan worden verbeterd, gelet op de grote veranderingen, zowel nationaal als internationaal. Er zijn heel veel opvattingen over. Vele collega's hebben er ideeën over geuit, bijvoorbeeld over rechtstreekse verkiezingen van de Eerste Kamer of over een eenkamerstelsel. Afgelopen maand stonden er in een Nederlands journalistenblad weer twee grote artikelen. Het lijkt me toch zinvol dat we een keer duidelijke lijnen trekken met betrekking tot al die verschillende opvattingen. Wat betekenen deze voor ons staatsbestel, ons parlementaire systeem, in de komende jaren?
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Collega Hermans wil een onderzoek naar het parlementaire stelsel. Het is ons in de afgelopen dagen al duidelijk geworden dat hij in die richting denkt. Als je zoiets doet, moet er natuurlijk een urgent probleem zijn. Wat is zijn analyse? Waarom moet er een zwaarwichtig onderzoek ingesteld worden naar ons parlementaire stelsel? Wat gaat er nu dan fout?
De heer Hermans heeft net gezegd dat dit kabinet de meeste hervormingen sinds vele jaren heeft uitgevoerd. Dat is gebeurd in de situatie die we kennen, met de Eerste Kamer zoals deze is samengesteld. Dat is toch prima gegaan?
De heer Hermans (VVD):
De zaken gaan goed, maar je moet toch goed analyseren wat er aan de gang is. Er is sprake van een versplintering in de politiek. Verkiezingen volgen elkaar snel op. Dat hebben we de afgelopen jaren kunnen zien. We zien grote veranderingen, zowel nationaal als internationaal. We zien ontwikkelingen als taakverschuivingen, richting Brussel en richting gemeenten en provincies. In de afgelopen periode is dit inderdaad goed gegaan. Is het echter niet zaak om eens met elkaar te bekijken wat een en ander betekent? Iedereen komt met oplossingen. U kwam zelf met de oplossing om de Eerste Kamer rechtstreeks te laten kiezen. Een heleboel mensen denken daar weer anders over.
Dit zijn allemaal opvattingen over ons staatsbestel, ons parlementaire stelsel. Wij vinden dat we die eens op een rijtje moeten zetten en dat we daar met elkaar over moeten praten, via een commissie. Wat zijn de verschillende modaliteiten om te komen tot een bestel dat ook de uitdaging voor de komende periode aankan? Als je er pas over gaat nadenken als de zaken fout of vast zijn gelopen, ben je gewoon te laat.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
De heer Hermans noemt zaken die deel uitmaken van het algemene debat. De dwingende logica om te komen tot een onderzoek naar het parlementaire stelsel is hiermee voor mij niet duidelijk. We hebben in het verleden ook allemaal onderzoeken gehad. Nog maar tien jaar geleden is er de Nationale Conventie geweest. Als er in de afgelopen jaren gediscussieerd werd over het parlementaire stelsel, ging het over de Eerste Kamer. Dat is het punt. Het onderzoek dat de heer Hermans voorstelt, zal zich natuurlijk richten op de Eerste Kamer. Wat wil hij daar precies mee? Moet hij, als fractievoorzitter van de VVD in dit huis, dit voorstel doen? Ik zeg dit ook tegen de achtergrond van de uitspraken van de fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Hij heeft gezegd: als het zo gaat, moeten we nog maar eens zien of de Eerste Kamer nog wel in deze positie moet blijven. In dat opzicht vertrouw ik het voorstel dus niet helemaal.
De heer Hermans (VVD):
Het gaat ons erom dat we met elkaar praten over de toekomst van ons parlementaire stelsel. Overal zie je dat daar grenzen aan bereikt zijn. In allerlei landen, ook in Nederland, loopt de discussie hierover volop. Iedereen heeft er zijn opvattingen over. Het is heel goed als we die opvattingen eens bij elkaar zetten. Laten we kijken naar verschillende oplossingsrichtingen. Het gaat niet alleen over de rol van de Eerste en de Tweede Kamer. Het kan ook gaan over het kiesstelsel. Het kan ook gaan over de manier waarop formaties tot stand komen. Dat zijn allemaal elementen. De vraag is hoe we er in de komende periode voor kunnen zorgen dat ons land die krachtige bestuurlijke lijn kan blijven behouden die we in de afgelopen tijden hebben gehad. Daarop moeten we preluderen. Daar moeten we naar kijken. Wat gaat dit betekenen? Dat is de insteek van mijn bijdrage vandaag.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Ik ben bang dat de heer Hermans hiermee een doos van Pandora opent. Hij noemt een aantal zaken die onderzocht moeten worden. De kiesdrempel komt vast ook nog voorbij. Ik vind het allemaal veel te breed.
De heer Hermans (VVD):
Er is een grote hoeveelheid aan opvattingen over het functioneren van ons parlementaire bestel. Allerlei partijen, binnen en buiten dit huis, ook juristen, schrijven erover. Het is goed om die zaken eens op een rijtje te zetten en om daarnaar te kijken. We moeten ons afvragen of ons huidige stelsel voor de komende jaren het beste stelsel is. We moeten alle taken en bevoegdheden, waar die op dit moment ook precies liggen, eens goed tegen het licht houden.
De heer Brinkman i (CDA):
U ziet, mevrouw de voorzitter, dat het CDA geduldig zijn beurt afwacht. Onze tijd komt wel weer.
Ik dank de heer Hermans oprecht voor zijn compliment aan ons. Dat bewijst maar hoezeer de Eerste Kamer nuttig en nodig is. Het is ook belangrijk om dit vast te stellen. Collega Van Boxtel heeft hem nu de helpende hand gereikt. In de Tweede Kamer, of althans in Amsterdam, heeft diens collega aangekondigd dat hij graag minister-president wil worden. De heer Hermans moet dus even opletten wie hij te vriend houdt.
Dan kom ik op mijn concrete vraag. We praten over decentralisatie en het decompliceren van de regelgeving. Dat is in ieder geval onze prioriteit. Het gaat erom, de verantwoordelijkheid terug te leggen in de samenleving om de economie zo ook wat op te peppen. Is het niet beter om de komende tijd daar onze tijd in te stoppen in plaats van te delibereren over het staatsbestel? Het kabinet is tenslotte nog niet klaar, althans wat ons betreft.
De heer Hermans (VVD):
Het is niet het een of het ander. Het is toch heel goed om met elkaar te bekijken of het huidige bestel goed functioneert? Er vinden nu allerlei veranderingen plaats. Er bestaan allerlei ideeën over. Is het dan niet goed om voordat we eventueel op problemen stuiten, met elkaar te bekijken wat het beste stelsel is? Dat is het enige wat de VVD-fractie vorig jaar gezegd heeft. Het gaat niet simpelweg over de Eerste Kamer. Iedereen probeert het iedere keer die kant op te duwen. Er worden ook voortdurend artikelen over geschreven. Wij zeggen echter: kijk eens wat breder. Kijk eens hoe dat parlementaire stelsel functioneert in al zijn facetten. Denk aan de verkiezingen en de kabinetsformatie. Die punten spelen hierbij.
De heer Brinkman (CDA):
Maar de onrust die u veronderstelt, komt bij de bevolking niet zozeer doordat men niet weet of er een gekozen burgemeester komt, hoeveel partijen er opgeruimd moeten worden en wat er precies met deze Kamer gebeurt. Die onrust is er omdat mensen in vele gevallen zonder werk zitten en terugvallen in positie. In het nieuws gaat het vandaag over dit onderwerp. Ik geef het nieuws er verder niet de schuld van, maar de inhoudelijke onderwerpen krijgen relatief weinig tijd. Misschien gebeurt dit nog in de loop van de dag in de kranten en in de journaals. We hopen dat die slechts 11% van de bevolking die blijkens opiniepeilingen geïnteresseerd is in een herziening van het staatsbestel, eerst tevredengesteld wordt, samen met die andere 89%, door de oplossingen die hier worden aangedragen aan het kabinet om nog beter beleid te voeren.
De heer Hermans (VVD):
Ik geloof dat 95% van mijn pagina's gaat over alle andere problemen die er nu zijn. Ik heb dit punt als laatste opgepakt. Ik weet dat dit veel aandacht krijgt; dat was vorig jaar ook het geval. Laten we er niet de ogen voor sluiten dat het goed is om ook eens vooruit te kijken. Als het CDA al zo vooruitkijkt naar de volgende premier van D66-huize, mag ik ervan uitgaan dat het ook goed is om eens te bekijken hoe ons parlementaire stelsel eruit moet zien.
De heer Brinkman (CDA):
Ik probeerde het debat in mijn bijdrage over de inhoudelijke onderwerpen te laten gaan, totdat ik door de voorzitter werd afgekapt. Nu hebt u via interrupties zorgvuldig extra tijd gekocht.
De heer Kox (SP):
Collega Hermans kent het spreekwoord: als de vos de passie preekt, boer pas op uw kippen. Kan hij ons uitleggen dat er in dit voorstel niks aan de hand is met vos, passie en kippen, dat dit geen operatie "beperking overlast parlement voor regering" is? Ik hoop dat zijn voorstel aansluit op een motie die ik twee jaar geleden heb ingediend en die met algemene stemmen, dus ook met die van de VVD, is aangenomen. Hierin werd het kabinet gevraagd om met een visie te komen op de modernisering van het bestuur in Nederland. Minister Plasterk heeft daarna een aantal pogingen gedaan om een en ander op papier te zetten. Volgens de minister-president was het een kwestie van twee weken, maar het duurde een jaar. Vervolgens zei deze Kamer: dat is het toch niet.
Ziet collega Hermans zijn voorstel als een vervolg op die motie? Is het dan niet verstandig om eerst de visie te vragen — misschien niet de visie van minister Plasterk, hij heeft de handdoek in de ring gegooid — van de minister-president? Hoe vindt hij dat er in moderne tijden moet worden omgegaan met de belangrijke zaken die de heer Hermans noemt? Denk aan het parlement, de overheveling van macht naar Brussel, de overheveling van macht naar de gemeenten. Dan komt de heer Hermans iets verder weg van de verdenking — ik zeg niet dat die de mijne is — dat de vos de passie aan het preken is.
De heer Hermans (VVD):
Mijn bijdrage van vandaag is volledig in lijn met hetgeen ik er vorig jaar over heb gezegd. Het is veel te eenvoudig om ideologisch en eenogig alleen maar te kijken naar de vraag of de Eerste Kamer wel een rol of geen rol moet spelen. Daar heb ik het niet over. Ik heb ook vorig jaar gezegd dat we de discussie daarvan moeten weghalen. Iedereen praat erover, maar juist de Eerste Kamer zou moeten zeggen: laten we eens naar het parlementaire stelsel kijken. U hebt een tijdje geleden een motie ingediend over hervormingen in brede zin. Die is breed aangenomen. In de lijn van die motie en in lijn met wat ik vorig jaar heb gezegd, kom ik ook dit jaar met dit verhaal op tafel. Moeten we daar niet naar kijken? Het valt mij op dat als dit maar even speelt, er tientallen opvattingen, ook door de collega's hier, naar buiten worden geventileerd. Zouden we deze zaken niet eens bij elkaar moeten zetten? Dan kunnen we met elkaar een lijn uitzetten. We kunnen een aantal mensen vragen het voor ons op een rij te zetten en dan kunnen we erover spreken. Daarom leg ik dit dit jaar opnieuw op tafel.
De heer Kox (SP):
Ik wijs het idee om daarnaar te kijken of te laten kijken door een staatscommissie niet af. Mijn partij bepleit dit namelijk al sinds jaar en dag. We hebben hier een seminar gehouden met verschillende politieke partijen. We hebben er een boek over geschreven. Er is het nodige te doen. Zouden we echter niet eerst moeten afmaken wat we al besloten hebben? In die motie uit 2012 werd namelijk om een samenhangende visie gevraagd. Die hebben we nog steeds niet gekregen. Minister Plasterk heeft gezegd: ik schei ermee uit; ik krijg die provincies niet eens rond, dus ik ga het niet doen. Laten we de visie van het kabinet vragen. Daarna kunnen wij er verder over discussiëren en kan een staatscommissie ermee aan de slag gaan. U vroeg dat in 2012 samen met mij. Kunnen we die vraag niet herhalen en uw voorstel daarbij inpassen? Dat lijkt mij in dit verband een meer koninklijke weg.
De heer Hermans (VVD):
Ik heb dit punt opgevoerd omdat ik het van belang vind om hierover met collega's te spreken en om de reactie van het kabinet te horen. Het lijkt mij zinvol om in tweede termijn te bekijken wat dit oplevert en om dan te horen welke kant de verschillende collega's op willen. Iedereen wil in de ark van Noach stappen, maar de ene wil er niet overheen omdat er een grenen ophaalbrug ligt en de ander wil toch liever een ebbenhouten brug hebben. Zo kunnen we wel door blijven gaan. We moeten toch een keer besluiten om een en ander op een rijtje te zetten en daar eens goed naar te kijken. We hebben het in 2012 gezegd. Ik heb er vorig jaar iets over gezegd. Op de een of andere manier loopt het allemaal vast. Daarom stellen we voor om een stap verder te gaan. Dat moeten we toch een keer doen, gelet op het feit dat we naar de toekomst moeten kijken. We moeten niet alleen reageren als er iets fout gaat.
De heer Thissen (GroenLinks):
Ik weet niet of GroenLinks nog kan verwachten dat ze ook nog gecomplimenteerd wordt in de rest van het betoog van collega Hermans? Ik denk van niet, dus laat ik een wat scherpere interruptie plegen. De discussie over de Eerste Kamer komt bij de VVD toch op omdat men bij de formatie het advies vergeten is om te proberen een kabinet te vormen dat op een vruchtbare samenwerking kan rekenen met de Staten-Generaal. Zoals u weet, wordt deze gevormd door de Tweede en de Eerste Kamer. Dat was voorheen altijd het advies. De VVD is dat vergeten en heeft vooral naar de Tweede Kamer gekeken. Dan wordt de koning, toen nog de koningin, een keer niet betrokken bij de formatie en dan wordt gelijk die klunzige fout gemaakt dat men alleen naar de Tweede Kamer kijkt. Ineens denkt de VVD: hé verhip, er is ook nog een Eerste Kamer; daar hebben we geen meerderheid dus dat wordt lastig! Dan moet er dus discussie gevoerd worden. Dat is één.
Ten tweede leven we in een tijd dat burgers in ons land worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid, hun zelfredzaamheid en hun eigen organiserende vermogen. Daar wordt heel verschillend over gedacht, maar de grondlijn ervan accepteert GroenLinks hartstochtelijk.
Ik ben ervoor als de heer Hermans met zijn motie bedoelt dat ook gekeken moet worden naar andere participatieve mogelijkheden voor burgers om betrokken te zijn bij ons parlementaire stelsel. Dan bedoel ik dus niet het traditionele één keer in de zoveel jaren stemmen om mensen te kiezen die al dan niet samen een regering zullen vormen en die problemen kunnen krijgen door een ander deel van het parlement. Als de heer Hermans hierbij ook betrekt dat er naar het huis van Thorbecke wordt gekeken — daar ben ik zeer voor — zoals de vorige spreker, Tiny Kox, zei, is het allemaal veel breder, maar dan raak je volgens mij wel de zaken die je echt moet raken, wil je het een keer fatsoenlijk doen. Als de heer Hermans dat er allemaal onder verstaat, inclusief het initiatiefvoorstel van onze voormalige partijleider Femke Halsema om de rechter de mogelijkheid te geven om te toetsen aan de Grondwet, een constitutionele toets dus — dit moet nog een keer in tweede lezing door de Staten-Generaal gaan — bevordert hij dat GroenLinks met grotere welwillendheid naar zijn motie zal kijken.
De heer Hermans (VVD):
Er is nog geen motie. Ik moet misschien wel weer een nieuw compliment uitdelen, in dit geval aan de fractie van GroenLinks. Ik begrijp dat zij de rol van de koning bij de formatie terug wil hebben. Dat is op zichzelf een pluspunt.
Als we het hebben over het functioneren van onze parlementaire democratie en het functioneren van onze parlementaire instanties, gaat het dus ook over de vraag op welke manier burgers bij het bestuur betrokken kunnen worden. Welke mogelijkheden zijn er? Dat zijn allemaal elementen die je dan kunt bespreken. Laten we niet bij voorbaat roepen dat iets wel of helemaal niet moet. Wij vragen het kabinet of het een staatscommissie kan instellen. Wij kunnen dat niet doen. We zullen bekijken of dit voldoende steun heeft van de collega's. De samenstelling en de taakopdracht kunnen in overleg met de Eerste en Tweede Kamer bekeken worden.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik zal in mijn eigen termijn inhoudelijk reageren, maar ik heb nu één prangende vraag. De heer Hermans heeft heel veel vragen opgeroepen, maar ik heb nog geen begin van een eigen duiding gehoord. Wat moet er volgens hem veranderen? Daar heb ik behoefte aan. Wat vindt hij niet goed gaan? Hij kan wel een heleboel vragen stellen, maar waar staat hij zelf als het gaat om de beoogde veranderingen in het parlementaire stelsel?
De heer Hermans (VVD):
Het gaat ons vooral om de bestuurbaarheid van Nederland en de betrokkenheid van burgers, die wellicht op een andere manier kan dan in de afgelopen twee eeuwen. Daar moeten we goed naar kijken. Wat betekent dat? Op een heleboel van onze vragen heeft iedereen zijn eigen antwoord. De een wil het zus en de ander wil het zo. Wij stellen voor om verschillende ideeën en opvattingen naast elkaar te leggen en vervolgens daar een aantal besluiten over te nemen. Ik hoop dat we daar overeenstemming over kunnen bereiken. Op dit punt zijn de verschillen van opvatting over hoe het zou moeten namelijk zeer groot.
De heer Van Boxtel (D66):
Nu schetst u weer de verschillen van opvatting. Mijn partij is ooit opgericht om heel direct fundamentele wijzigingen in het functioneren van de democratie te bewerkstelligen. Ik voel een beetje met u mee, want u merkt dat de oppositie allerlei vragen heeft. Ik durf echter zo een rijtje te noemen van zaken die wij willen. Dat vinden wij namelijk al 40 of 50 jaar. Van u hoor ik niets concreets, ik hoor alleen maar vragen. Ik wil van u horen wat volgens de VVD niet goed gaat binnen het parlementaire stelsel. Wat wilt u eventueel als inzet meegeven aan die staatscommissie?
De heer Hermans (VVD):
Als we kijken naar de veranderingen, de directe betrokkenheid van burgers en de manier waarop ze hun mening en opvattingen kenbaar kunnen maken, zou dit kunnen leiden tot andere participatiemogelijkheden. Wij stellen voor om naar deze zaken te kijken. Daar kun je allerlei ideeën over hebben. Wij willen met elkaar spreken over de vraag waarop we in de komende periode het beste kunnen inspelen.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer Van Boxtel. Daarna wil ik dit onderdeel even afsluiten.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik ken de spelregels. De heer Hermans heeft het over de wijze waarop burgers kunnen meepraten. Zijn partij heeft 20 jaar een correctief referendum gefrustreerd, maar nu wordt dit door de heer Hermans bepleit.
De heer Hermans (VVD):
Dat is ook weer zoiets. Dat is zo makkelijk. Als iemand iets zegt, kun je meteen roepen: dus bent u daarvoor. Ik vraag nu juist om te zien wat voor mogelijkheden er zijn en hoe het beter kan functioneren als die problemen zich zouden gaan voordoen. Want je ziet allerlei ontwikkelingen, je ziet de druk op de politiek steeds meer toenemen, je ziet snellere kiezerswisselingen, je ziet allerlei formaties snel achter elkaar komen. Hoe zouden we dat misschien op een andere manier kunnen organiseren, waardoor de slagkracht van onze democratie vol overeind blijft? Dat is waar ik het over zou willen hebben.
Ik ga naar een slot toe. Ik ben begonnen te zeggen dat ons land er beter voor staat dan een jaar geleden, maar de vanzelfsprekendheid waarmee we onze vrijheid en veiligheid beleefden, is verdwenen. We zijn gedwongen om op te treden om onszelf te kunnen verdedigen, van de bergen, dorpen en steden in Noord-Irak tot de binnensteden van ons land. Het snel veranderende politieke landschap maakt ons bewust van de noodzaak de werking van onze instituties tegen het licht te houden. De overheid is nog steeds te groot, maar we hebben een begin gemaakt met het groter maken van de speelruimte voor de samenleving, voor ons allemaal. De hevige economische concurrentie, de hevige internationale instabiliteit, er is veel om ons zorgen over te maken, maar nog meer om gerust te zijn wanneer we kijken naar de kracht van ons land. Want er zit een stevig fundament onder onze welvaart, onze vrijheid, onze veiligheid en ons welzijn. Dat fundament zijn wij, die 17 miljoen Nederlanders. Het komt nu aan op onze veerkracht.