Plenair Ter Horst bij behandeling



Verslag van de vergadering van 4 november 2014 (2014/2015 nr. 6)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.07 uur


Mevrouw Ter Horst i (PvdA):

Voorzitter. Het onderhavige wetsvoorstel behelst de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen voor hennepteelt, teneinde de illegale hennepteelt tegen te gaan. Hiertoe wordt de Opiumwet gewijzigd en alle handelingen die illegale hennepteelt voorbereiden en bevorderen, worden strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van drie jaar of een geldboete. Personen en bedrijven die geld verdienen met de levering van goederen of diensten en de financiering van illegale hennepteelt zijn strafbaar. Growshops, transport- en distributiebedrijven, verhuurders van loodsen en schuren, elektriciens die illegale elektrische installaties aanleggen, en de handel in kant-en-klare ingerichte kasten voor illegale hennepteelt vallen hieronder.

De vraag is natuurlijk wat illegale hennepteelt is. Illegale teelt betekent bedrijfs- en beroepsmatige teelt, teelt van grote hoeveelheden, en het gehele productieproces van cannabis. Onder dit laatste vallen ook de diensten en handelingen die voor het productieproces en de verhandeling van cannabis worden verricht, alsmede de illegale uitvoer van grote hoeveelheden cannabis. Als er illegale teelt is, is er ook legale teelt. Simpel gezegd is dat de teelt van vijf planten of minder. Voorbereidende handelingen ten behoeve van legale teelt worden dus niet strafbaar gesteld, en ten behoeve van illegale teelt wel. Hoe kan iemand dit onderscheid maken?

Het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet omschrijft het als volgt: "De strafbaarstelling ontstaat doordat betrokkene weet, of ernstige redenen heeft om te vermoeden, dat een en ander bestemd is om de overtreding van artikel 11, derde en vijfde lid, te plegen". Het advies van de Raad van State gaat met name in op dit punt. De raad beoordeelt het als vergaand dat ten aanzien van de grootschalige hennepteelt, waar een maximumstraf van zes jaar op staat, de schuldvariant is opgenomen. Het gaat hier dus om het hebben van ernstige vermoedens. Gebruikelijk is dat dit pas bij een maximumstraf van acht of tien jaar gebeurt. De PvdA-fractie is het op dat punt met de Raad van State eens en sluit zich kortheidshalve aan bij de vragen die het CDA en D66 daarover stelden in dit debat.

Waarom is het eigenlijk nodig om de Opiumwet te wijzigen? Is het huidige strafrechtelijke instrumentarium onvoldoende? Volgens de regering wel. Deelname aan een criminele organisatie is weliswaar strafbaar, maar voorbereidingshandelingen worden niet altijd in georganiseerd verband verricht. Daarom is het instrumentarium niet afdoende. Dit geldt ook voor de strafbaarheid op basis van medeplegen en strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens uitlokking of medeplichtigheid. De Partij van de Arbeid is ook van mening dat grootschalige wietteelt, die bijna altijd in georganiseerd crimineel verband plaatsvindt, hard moet worden aangepakt. De effectiviteit en de uitvoerbaarheid van dit wetsvoorstel worden echter ernstig betwijfeld door onze fractie.

Handelingen die gericht zijn op het telen van hennep worden strafbaar gesteld. Deze activiteit is weliswaar illegaal, maar er is deels geen opsporingsprioriteit, namelijk voor het telen van minder dan vijf planten, en deels wel. De handelingen geschieden echter ten behoeve van een illegale activiteit, namelijk de verkoop, die gedoogd wordt. Als de Kamer het niet meer kan volgen, ligt dat helaas niet aan mij, maar aan het beleid. Daar komt nog bij dat de verkoop van plantenbakken, potaarde, lampen en airconditioning ook voor geheel legale doeleinden kan zijn bedoeld. De regering realiseert zich dat, want in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat verwacht kan worden dat growshops hun activiteiten zullen verdelen in afzonderlijke firma's en zo strafbaarstelling zullen ontlopen.

Over growshops gesproken: welke argumenten had de minister om, anders dan zijn voorganger die alleen de growshops wilde verbieden, een algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in een wetsvoorstel te vatten? En wie wordt eigenlijk de handhaver van dit wetsvoorstel? Wordt dat alleen de politie of verwacht de minister dat er ook een rol is voor de gemeente, omdat de politie wellicht te weinig capaciteit heeft?

De minister heeft telkenmale aangegeven dat hij het bestaande gedoogbeleid niet wil frustreren. Valt het verlenen van vergunningen aan coffeeshops door gemeenten onder het faciliteren van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, strafbaar gestelde feiten? Met andere woorden: is het verlenen van vergunningen aan coffeeshops in strijd met de onderhavige wet? Klopt onze beoordeling dat dit wetsvoorstel extra drempels opwerpt voor de door burgemeesters gewenste experimenten met regulering van hennepteelt? Hoe zit het met het ambtelijk of bestuurlijk voorbereiden van nota's over het reguleren en certificeren van hennepteelt? Is dat wellicht ook strafbaar?

Het wetsvoorstel bestendigt naar de mening van de Partij van de Arbeid slechts de tweeslachtigheid van het huidige softdrugsbeleid. De verkoop van softdrugs door coffeeshops is verboden maar wordt gedoogd, terwijl de aanlevering van softdrugs aan coffeeshops is verboden en niet wordt gedoogd. Dit leidt tot de bizarre situatie dat de productie en de verkoop van hennep ten behoeve van een gedoogde activiteit strafbaar is. Omdat de handhaving insufficiënt is, vinden productie en verkoop aan coffeeshops toch plaats. Het huidige softdrugsbeleid slaagt er niet in om de georganiseerde criminaliteit buiten de deur te houden. In veel gemeenten, vooral in het zuiden van het land, loopt de situatie uit de hand. De productie van hennep vindt plaats in garages, op zolders en in leegstaande panden. Dit leidt tot grote onveiligheid en resulteert in een zeer ongewenste verweving van boven- en onderwereld.

Het wetsvoorstel draagt ook op geen enkele wijze bij aan het verminderen van de volksgezondheidsproblemen die met overmatig softdrugsgebruik gepaard gaan. Behalve de handtekening van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben wij geen enkel volksgezondheids-, welzijns- of sportelement in het wetsvoorstel kunnen ontdekken.

Er zijn drie uitwegen om uit dit doolhof van het softdrugsbeleid te komen. In de eerste plaats is dat het opheffen van de gedoogsituatie. In de tweede plaats het legaliseren van het softdrugsgebruik en alles wat daaraan vastzit, en in de derde plaats het reguleren en certificeren van de verkoop van hennep aan coffeeshops en het keihard aanpakken van de productie en verkoop van hennep aan derden.

De eerste twee uitwegen zijn het meest principieel, maar kunnen in de Tweede Kamer vooralsnog niet op een meerderheid rekenen. Daarmee is een impasse ontstaan. De minister wordt links en rechts ingehaald door gemeenten die experimenten willen starten met regulering en met uitspraken van rechters die in het huidige softdrugsbeleid reden zien om geen straf op te leggen, zoals recent nog door de Groningse rechtbank. Het betrof hier twee telers van wie plantages zijn opgerold, waarbij 2.500 wietplanten, 900 stekken en 8 kilo henneptoppen in beslag zijn genomen. De rechter heeft geen straf opgelegd, omdat hun handelen past binnen het bestaande softdrugsbeleid. Hoe kan de minister nog staande houden dat zijn beleid om illegale hennepteelt aan te pakken succesvol is, als rechters geen straf meer opleggen en het OM het niet opportuun zal achten om tot vervolging over te gaan? Als rechters geen straf meer opleggen voor het produceren van hennep, wat betekent dat dan voor de effectiviteit van het onderhavige wetsvoorstel? Worden voorbereidingshandelingen dan nog wel strafbaar gesteld?

Is er dan geen uitweg uit deze bestuurlijke patstelling? Natuurlijk is die er en die is de minister ook op een presenteerblaadje aangeboden. Ik noem het maar even de derde weg. De derde weg is een uitbreiding van het gedoogbeleid, die echter tot grotere samenhang, consistentie en effectiviteit van het drugsbeleid zal leiden. Het heeft als grote voordeel dat het huidige halfslachtige handhavingsbeleid ten opzichte van productie en verkoop van hennep in zijn algemeenheid kan worden vervangen door een krachtig handhavingsbeleid ten aanzien van de productie en de verkoop van hennep aan derden. Meer dan de helft van de burgemeesters met een of meer coffeeshops in hun gemeente zijn voorstander van een pilot om de hennepteelt ten behoeve van coffeeshops te reguleren en te certificeren. Een grote minderheid in de Tweede Kamer heeft de minister opgeroepen, een experiment met regulering van hennepteelt te doen. De minister heeft dit wederom recent afgewezen en dus gaan we maar weer verder op deze heilloze weg.

Gevraagd naar zijn langetermijnvisie op het softdrugsbeleid komt de minister niet verder dan te verwijzen naar het regeerakkoord: het doen afnemen van de georganiseerde criminaliteit en de overlast. Maar geen woord over hoe dit moet worden bereikt. Misschien wil de minister ook in dit huis de vraag beantwoorden hoe hij de toekomst van het softdrugsbeleid in Nederland voor zich ziet. Afhankelijk van zijn antwoord zullen wij een motie indienen waarin wordt gevraagd, een commissie in te stellen om de regering te adviseren over een op moderne leest geschoeid softdrugsbeleid. Ik wil nog even stipuleren dat, als de motie wordt ingediend, de minister zal zien dat in de motie geen enkel voorschot wordt genomen op het advies van een dergelijke commissie, behalve — dat is voor ons de kern — dat de criminaliteit effectief wordt bestreden en dat de volksgezondheid wordt gediend.

De heer Hoekstra i (CDA):

Mevrouw Ter Horst doet wat schamper over het regeerakkoord. Daar kan ik me op zichzelf van alles bij voorstellen. Maar ik dacht toch dat de minister ook namens de PvdA spreekt.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Is dat een vraag?

De heer Hoekstra (CDA):

Dat is een vraag. Spreekt de minister ook namens de PvdA?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Het regeerakkoord is tot stand gekomen in samenwerking tussen twee partijen. Absoluut. Het feit dat u het "schamper" noemt, is uw beoordeling. Ik heb gezegd dat de minister verwijst naar het regeerakkoord. Daar is ook helemaal niets op tegen, maar als je wilt dat er een visie komt op de toekomst van het softdrugsbeleid dan is het onvoldoende om naar een stuk te verwijzen dat tweeënhalf jaar geleden is geschreven.

De heer Hoekstra (CDA):

Maar mijn vraag was of de minister ook namens de Partij van de Arbeid spreekt.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Als hij wát zegt?

De heer Hoekstra (CDA):

Als hij dit wetsvoorstel hier verdedigt.

De voorzitter:

Graag via de voorzitter, als het kan.

De heer Hoekstra (CDA):

Voorzitter, mevrouw Ter Horst zal het toch met mij eens zijn dat deze minister ook spreekt namens de Partij van de Arbeid? Want de laatste keer dat ik me daarvan vergewist heb, begreep ik dat hij deelneemt aan de regering.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

De minister spreekt namens de regering.

De heer Hoekstra (CDA):

En dus ook namens het contingent van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Voorzitter, zou u de heer Hoekstra kunnen vragen wat de bedoeling van deze inleidende bespiegelingen is?

De heer Hoekstra (CDA):

Dan ga ik een heel andere vraag aan mevrouw Ter Horst stellen, want op deze manier wordt het erg ingewikkeld. Zij verwees naar de derde weg. Er is ook iemand anders die voortdurend schermt met het begrip "derde weg", namelijk prof. Fijnaut. Is dat ook de derde weg die mevrouw Ter Horst in gedachten heeft? Of is haar derde weg eigenlijk een vierde weg?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Daar vraagt u mij iets. Ik heb de opvattingen van de heer Fijnaut gelezen, maar die kwamen niet geheel overeen met die van de Partij van de Arbeid. Dus misschien is het verstandig om ons te bepalen op wat ik daarover heb gezegd.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Mevrouw Ter Horst pleit ervoor om een commissie te laten bekijken hoe we deze impasse kunnen doorbreken. Wat zijn de opties en mogelijkheden, zowel vanuit de optiek van de criminaliteitsbestrijding als vanuit die van de volksgezondheid? Ik heb in mijn bijdrage ervoor gepleit om ook te kijken naar de mogelijkheden en verplichtingen van de internationale verdragen. Ziet mevrouw Ter Horst het voor zich dat zo'n commissie dat meeneemt in haar verkenning van de mogelijkheden?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Ik denk dat dat heel goed mogelijk is. De wens van GroenLinks op dat punt kennend, denk ik dat dat onderdeel kan zijn van de vragen die we aan de commissie willen stellen. Belangrijker is — ik hoop dat u dat deelt — is dat we niet op voorhand zelfs maar een richting aangeven waarin het advies zou moeten gaan. Ik hoop nou juist dat de wens om tot een voor de regering behulpzaam stuk ten aanzien van het softdrugsbeleid te komen breed wordt gedragen door deze Kamer. Ik weet natuurlijk dat er verschillende opvattingen zijn over hoe dat beleid eruit kan zien. Daarom wil ik daar geen richting aan geven.

Mevrouw De Boer (GroenLinks):

Dan denk ik dat dat goed overeenkomt. Ook mijn onderzoeksvraag betrof de verkenning van de mogelijkheden die verdragen wel of niet bieden.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Oké.

De voorzitter:

Mijnheer De Graaf?

De heer Thom de Graaf i (D66):

Nee, ik zit hier alleen maar dreigend.

De heer Swagerman i (VVD):

Ik wil precies weten welk onderzoek en welke commissie u voor ogen hebt. Als het niet expliciet gaat om de vraag of internationale verdragen — daar hebben we een rapport over — wel of niet iets toelaten wat u wenselijk acht, is datgene wat u beoogt dan een heel brede beleidscommissie? Beoogt u een specifieke politieke commissie?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Nee, dat zou ik helemaal niet willen. Ik denk dat het heel goed zou zijn als je daar mensen in zou zetten die bekend zijn met de materie en die zich juist buiten de politiek bewegen. Ik zag een aardige parallel in het onderwijs. Daar is een aantal docenten en hoogleraren bij elkaar gaan zitten omdat ze ontevreden zijn over onderdelen van het onderwijsbeleid. Ze zijn met elkaar tot een voorstel gekomen. Ik zou het veel liever willen zoeken in mensen die daarvan iets afweten, dan in het bezetten van een commissie door politici zoals wij.

De heer Swagerman (VVD):

Toch nog een vraag over de deskundigheid. Ik denk dat dat een politieke deskundigheid is. Zou mevrouw Ter Horst niet veeleer aan haar fractiegenoten in de Tweede Kamer moeten vragen om daarin zitting te nemen?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Ik pleit juist niet voor politieke deskundigheid, maar voor deskundigheid op het gebied van softdrugs.

De heer Thom de Graaf (D66):

Ik hoop niet dat mevrouw Ter Horst bedoelt dat we vooral een gebruikerscommissie gaan instellen. Gebruikers zijn zeker deskundig. In mijn bijdrage had ik het over volkenrechtelijk deskundigen, bestuurders van verschillende niveaus en achtergronden, volksgezondheidsspecialisten enzovoorts. Ik doel op dat soort deskundigheid en niet zozeer op partijpolitieke deskundigheid. Is dat een beetje waaraan mevrouw Ter Horst denkt?

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

Jazeker, want ik denk dat wij het erover eens dat het niet gaat om partijpolitieke achtergronden. Ik weet niet eens of je daar niet iemand in moet zetten die gewend is aan het gebruik van softdrugs. Maar de deskundigheden die u noemt ...

De heer Thom de Graaf (D66):

Een bonafide ondernemer, bedoelt u.

Mevrouw Ter Horst (PvdA):

De deskundigheden die u noemt, komen zeker in aanmerking. Maar belangrijk is dat dit een pragmatisch resultaat heeft, want anders komen we met zijn allen geen stap verder.

Ten aanzien van het wetsvoorstel is de beoordeling van mijn fractie samenvattend als volgt. Elk voorstel om de grootschalige illegale hennepteelt hard aan te pakken, wordt door onze fractie gesteund, maar dit wetsvoorstel zal hieraan geen enkele bijdrage leveren en de hutspot die het huidige drugsbeleid is geworden, alleen maar verergeren. Daar wensen wij niet aan mee te werken. Het is nu tijd om de bakens te verzetten. Laat de minister in Europa de eerste zijn om wat te doen, want Nederland heeft op dat punt een naam op te houden.