Plenair Reuten bij behandeling Verantwoorde groei melkveehouderij



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.02 uur


De heer Reuten i (SP):

Voorzitter, mag ik in plaats van water misschien een glaasje melk? Ik heb een beetje last van mijn keel. Dank u wel.

Voorzitter. Bij een wetsvoorstel zoals dit mis ik onze voormalige woordvoerder op dit gebied, Eric Smaling. Laat ik dan toch "Smaliaans" beginnen. Het opschrift van het wetsvoorstel is "Verantwoorde groei melkveehouderij". In essentie gaat het om verantwoorde poepgroei. Excusez le mot, voorzitter, u hebt mij dat woord hier nooit horen uitspreken. Wij gebruiken eufemismen, zoals de "retirade", en zijn discreet over wat daar gebeurt. Maar koeien laten de poep in de wei onteruggetrokken gewoon lopen. In mijn geboortestreek spreekt men van "koeienflat". Intussen hebben veel melkveehouders van die retirade het dagelijks verblijf van de koeien gemaakt. Koeien behoren dieren met mooie hoorns te zijn, die blij de wei in huppelen, maar voor de eliminatie van die hoorns hebben ze gedwongen plastische chirurgie moeten ondergaan. Wat dat betreft en ook wat betreft buitenlucht en weidegras hebben zij niets te kiezen. Koeien zijn productiemiddelen en de productie moet opgevoerd worden, koste wat het kost. Wat betreft het milieu wordt daarmee ook de overmatige productie van stikstof, fosfaat en kalium opgevoerd: après nous le déluge.

Interessant is dat in het wetsvoorstel of in de memorie van toelichting poep, flats of uitwerpselen niet worden genoemd, maar slechts de getransformeerde nuttigheidsvorm ervan, namelijk mest. Met een veestapel van 124 miljoen dieren in 2014 weten we ons daar geen raad mee. Onder die 124 miljoen dieren — ruim 16 dieren per Nederlands huishouden — zijn 4 miljoen runderen, ruim 12 miljoen varkens en, tot voor kort althans, ruim 100 miljoen kippen. Onder de runderen gaat het om 1,6 miljoen melk- en kalfkoeien. De zogenoemde overschotten bedroegen in 2013 voor stikstof 338 miljoen kilo, voor fosfaat 18 miljoen kilo en voor kalium 30 miljoen kilo. Inclusief export is dat achtereenvolgens 398, 39 en 64 miljoen kilo.

Afgezien van deze cijfers is dit zo ongeveer de samenvatting van het wetsvoorstel. Ik zeg "zo ongeveer", want die cijfers kon ik bij het CBS nog net opzoeken — ik schrok ervan — maar tijd om het wetsvoorstel echt te doorgronden, kreeg ik tot mijn verontwaardiging niet. Het onderhavige wetsvoorstel stond op 2 december bij de commissie voor Economische Zaken voor procedure geagendeerd. De staatssecretaris heeft in haar brief van 27 november en in het door haar aangevraagde mondeling overleg met de commissie voor Economische Zaken, eveneens op 2 december, druk op de commissie uitgeoefend om het wetsvoorstel met spoed te behandelen. Dat betekent dat we voor de schriftelijke behandeling tot en met de plenaire behandeling van vandaag dertien dagen de tijd hadden. Gezien het tijdsbestek dat een doorsnee lid voor het Eerste Kamerlidmaatschap heeft, is dit niet meer dan een viertal dagen. In die vier dagen hadden veel woordvoerders ook nog de reeds lopende wetsvoorstellen te behandelen, die vorige week en vandaag en morgen op de plenaire agenda stonden en staan.

Ik ben niet alleen verontwaardigd omdat het mij onmogelijk is gemaakt mijn wetgevende taak naar behoren uit te oefenen — ik reken u dat niet persoonlijk aan, voorzitter, want het was een meerderheidsbeslissing in de commissie — maar ook omdat deze staatsecretaris zich niet aan haar woorden houdt, en wel in korte tijd twee maal niet.

Ten eerste. In haar brief van 27 november schreef de staatsecretaris: "Bij de behandeling in de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Tweede Kamer, alvorens het wetsvoorstel in uw Kamer wordt behandeld, een hoofdlijnennotitie te doen toekomen over de invulling van de in het wetsvoorstel aangekondigde algemene maatregel van bestuur ter verankering van grondgebonden groei. Ik zal die notitie ook aan uw Kamer doen toekomen." Wij hebben deze notitie weliswaar afgelopen donderdag ontvangen, maar dat is niet vóór de behandeling doch vlak voor het einde van de behandeling. In de bijgaande brief van afgelopen donderdag verdraait de staatssecretaris terloops haar eerdere woorden. Daar heet het dat zij de notitie zou hebben toegezegd voor hét debat in de Eerste Kamer. Zo staat het niet in haar brief. Zo is het ook niet gewisseld aan de overkant. Die notitie komt op mij overigens nogal oppervlakkig over. Er staat geen gedegen uitwerking van de alternatieven in. De Algemene Maatregel van Bestuur is essentieel en substantieel voor het wetsvoorstel. Mocht dit worden aangenomen, dan vraag ik de staatssecretaris om de toezegging om een wijzigingswet in te dienen waarin ervoor wordt gezorgd dat de voorgenomen AMvB deel uitmaakt van de wet.

Ten tweede. Toen de staatsecretaris op 2 december belet had gevraagd bij de commissie voor Economische Zaken, vroeg ik haar het volgende: stel dat de commissie het wetsvoorstel met spoed in behandeling neemt en dat tien fracties schriftelijke inbreng leveren, binnen hoeveel dagen kunt u de vragen dan gedegen beantwoorden? Na enig nadenken zei de staatssecretaris: binnen vier dagen inclusief het weekeinde. In de erop volgende EZ-vergadering werd de beantwoordingstermijn op vier dagen gesteld. De vragen van de SP-fractie werden echter niet gedegen beantwoord doch formeel afgedaan met weinig tot geen inhoudelijke informatie. Een herhaald verzoek tot beantwoording werd afgelopen vrijdag in vier zinnen afgedaan. In de zevenenhalf jaar dat ik hier verkeer, heb ik nooit eerder meegemaakt dat vragen zo slecht of niet beantwoord werden. Gedegen beantwoording van schriftelijke vragen is essentieel voor de kwaliteit van het debat hier en dus voor het debat dat nu wordt gevoerd. De staatssecretaris wenst kennelijk een oppervlakkig debat. Ik zal toch een beperkt aantal van mijn vragen nogmaals, doch verkort, stellen.

Ten eerste. Ik vraag om een opsomming van de belangen die bij het wetsvoorstel een rol spelen, waaronder, voor zover het geval, die van: de gezondheid van de mens, het dierenwelzijn, de relatief grote en kleine melkveehouders, het monobedrijf en gemengd bedrijf, het milieu, gespecificeerd naar de relevante aandachtspunten, de duurzaamheid en de circulaire economie.

Ten tweede. Ik vraag om een opsomming van de belangentegenstellingen die een rol spelen.

Ten derde. Ik vraag om een beargumenteerde afweging van de in het antwoord op de voorgaande twee vragen genoemde belangen en belangentegenstellingen. Vervolgens wil ik weten welke keuzes in het wetsvoorstel dienaangaande worden gemaakt.

Ten vierde. Het wetsvoorstel streeft naar verantwoorde groei van de agrarische sector. Is groei op mesoniveau — dat wil zeggen: groei van de sector — een premisse? Zo ja, hoe is deze beargumenteerd? Hoe ligt dit voor de melkveehouderij in het bijzonder? Zou, gezien de oppervlakte van Nederland, "verantwoord" ook kunnen betekenen dat de groei tot stilstand moet worden gebracht of dat juist krimp verantwoord is? In hoeverre acht het kabinet het verantwoord om de productie op termijn af te stemmen op het lokale of ten minste het binnenlandse gebruik? Ik ga zo nog door met mijn vragen, maar ik wil graag tussendoor nog even iets toevoegen. De ambtenaren van de staatssecretaris hebben de gelegenheid om dit soort vragen schriftelijk te beantwoorden. Nu zadelen ze de staatssecretaris dus met de beantwoording van deze vragen op. Ik wil die ook krijgen. Voor dit soort vragen hebben we nu juist de schriftelijke behandeling. Maar goed, de ambtenaren, voor wie de staatssecretaris verantwoordelijk is, hebben anders beslist.

Ten vijfde. In de brief van de staatssecretaris van 27 november 2014 was het door haar benoemde "risico dat Nederland de derogatie verliest" indien het wetsvoorstel niet per 1 januari 2015 zou zijn aangenomen, een van de twee redenen om de Eerste Kamer om een spoedbehandeling te vragen.

De heer Schaap i (VVD):

Ik kom nog even terug op de vierde vraag, waarin de heer Reuten het over de groei van de melkveehouderijsector heeft. Wat bedoelt hij met groei? Bedoelt hij daarmee het aantal dieren of de melkproductie?

De heer Reuten (SP):

In eerste instantie bedoel ik het aantal dieren. Als het over melkvee gaat, is er natuurlijk samenhang, maar ik weet dat die niet lineair is.

De heer Schaap (VVD):

Als u het beperkt tot het aantal dieren, kan de productie rustig verder opgevoerd worden, namelijk per koe. Daarom is dit belangrijk voor het begrip.

De heer Reuten (SP):

Ik weet niet of die koeien er blij mee zijn dat ze per dag steeds meer melk moeten geven. Ik geef het u te doen; niet u, mijnheer Schaap, maar ja.

De heer Schaap (VVD):

Ik wil wel even een college geven.

De heer Reuten (SP):

Het is mij bekend dat de melkproductie per koe toenemende is, als u dat bedoelt.

De heer Schaap (VVD):

Het ging mij alleen om de heldere formulering van de vraag. Als de heer Reuten zegt dat hij problemen heeft met groei, vraag ik mij af waar dat dan over gaat.

De heer Reuten (SP):

Ik heb een beetje problemen met de milieueffecten ervan. Dat proeft u wel. Ik bedoel dit inclusief het gesjouw met van alles en nog wat, zoals het transport van varkens over en weer, naar Italië en van daar weer terug hierheen enzovoorts. De heer Koffeman weet er meer van dan ik, want ik weet dat ternauwernood.

Ik had het over de derogatie. Mijn vraag is: welke zijn de in miljoenen euro's uitgedrukte maatschappelijke kosten en baten (mogelijk voor verschillende belangen c.q. belangengroepen) van de derogatie op jaarbasis en wel voor 2013, 2017 en 2021, op basis van een of andere geprojecteerde groei, aannemende dat de derogatie op de huidige schaal in stand blijft? Omdat wij om die reden ertoe werden aangezet om spoed te betrachten, wil ik graag weten om welke kosten en baten het gaat. Dat lijkt mij een heel eenvoudige vraag. Ook die eenvoudige vraag werd niet beantwoord.

Ten zesde. Heeft de regering het voornemen om de derogatie, het gat tussen de EU-norm en de ontheffing, uit milieuoverwegingen af te bouwen? Zo ja, op welke wijze en in welk jaartempo? Zo nee, waarom niet?

Ten zevende. Is de regering van oordeel dat er op de diverse terreinen die onder het ministerie van Economische Zaken vallen, gelijke concurrentievoorwaarden zouden moeten zijn binnen en tussen EU-landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe past de genoemde derogatie daarin? Daardoor verschillen de concurrentieverhoudingen tussen Europese landen. Is de regering van oordeel dat de aan Nederland en aan andere landen verleende derogatie ook de overige EU-landen ertoe zou kunnen aanzetten om derogatie te verkrijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering van mening dat het milieu en toekomstige generaties hiermee gediend zijn? Is het Nederlandse milieu thans gediend met de aan Nederland verleende derogatie?

Ik wacht de antwoorden van de staatssecretaris opnieuw af. Zij en haar ambtenaren hebben inmiddels elf dagen de tijd gehad om zich op de antwoorden te beraden.