Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 0.10 uur
De heer Beckers i (VVD):
Voorzitter. Ik zou bijna zeggen: het is vijf voor twaalf voor dit wetsvoorstel, maar dat moment is ook al gepasseerd. Laten wij toch even heel serieus naar deze wet kijken.
Het is enerzijds dat ik hier sta met genoegen en anderzijds met spijt, omdat onze collega mevrouw Liesbeth Kneppers hier vandaag vanwege een oogoperatie niet kan zijn. Zij heeft de behandeling van dit wetsvoorstel voorbereid. Mijn fractie heeft aan haar te danken dat wij ons allen op uitvoerige wijze hebben kunnen voorbereiden en haar deskundige adviezen tot ons hebben kunnen nemen. Ik zal proberen de mening, de zorgen, de vragen en de standpunten van de fractie op zorgvuldige en kritische wijze naar voren te brengen, waarna wij hopen en verwachten van de staatssecretaris overtuigende antwoorden te krijgen. Na enkele inleidende beschouwingen wil ik de volgende onderwerpen aan de orde stellen. Het strategische beleggingsbeleid, de UFR, het generatie-effect en de communicatie naar deelnemers en gepensioneerden.
De uitkomst van onderzoek door de commissie-Goudzwaard in 2010 was drieërlei: mensen willen geen risicovol — en dus wel een zeker — pensioen. Mensen willen een hoge verwachte uitkering en een zo laag mogelijke premie. Risico, respectievelijk ambitie en kosten, zijn echter aan elkaar gekoppeld. Door de stijgende levensverwachting, die veel sneller kwam dan verwacht maar ook veel langer was dan gedacht, de lage kapitaalmarktrente, de frequentie en diepte van de financiële schokken en onzekere beleggingsinkomsten komt de houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel onder druk te staan. Het werd de afgelopen jaren steeds duidelijker dat ook pensioenen onderhevig zijn aan risico's en dat garanties en volledige zekerheid niet bestaan. En mensen houden niet van onzekerheid.
Het wetsvoorstel heeft dan ook heel wat gemoederen in beweging gebracht en dat is begrijpelijk. Pensioenen raken heel veel mensen, niet alleen hen die gepensioneerd zijn, maar ook de werkenden, de deelnemers en de slapers. Het zijn vooral de ouderen die in beweging zijn gekomen. Ik wil hier met nadruk zeggen dat het niet alleen de gepensioneerden zijn die de rekening betalen. Die indruk dreigde, in elk geval bij mij, de afgelopen weken nogal eens te ontstaan. Niet alleen de gepensioneerden zijn teleurgesteld, maar ook de deelnemers. Uiteindelijk betaalt iedereen de rekening. Werkgevers en werknemers kozen in de pensioenakkoorden van 2010 en 2011 voor een pensioen waarbij de absolute zekerheid werd losgelaten — dus een deels risicovol pensioen — om zo een goede verwachte pensioenuitkomst te kunnen bereiken bij gelijkblijvende premie. Pensioencontracten moeten vervolgens worden aangepast, alsook het financiële toetsingskader.
Mijn fractie betreurt het dat niet een logische volgorde is aangehouden om eerst een fundamentele discussie te voeren over de pensioendialoog, welke moet leiden tot aanpassing van het pensioencontract, en daarna over het nieuwe ftk. Ik heb dat ook in de schriftelijke voorbereiding aan de orde gesteld waarop de reactie van de regering is dat wachten op de uitkomst van de pensioendialoog te laat zou zijn. De herziening van het ftk wordt geschaard in de categorie groot onderhoud. Het wetsvoorstel gaat dus nog uit van het bestaande pensioencontract. Dat is een uitkeringsovereenkomst, zoals deze nu geregeld is in de Pensioenwet, aangevuld met ambitie om te indexeren.
Dit wetsvoorstel is dus een tussenstap, en nieuwe wetgeving moet volgen. De staatssecretaris heeft in haar planningsbrief aangegeven in december een richtinggevende brief over de verbetering van de premieovereenkomsten met en zonder collectieve risicodeling aan de Tweede Kamer te zenden. Mijn fractie hoopt dat de regering pensioenfondsen in staat wil stellen om met een fundamentele oplossing te komen en een innovatieve aanpak, weg van de uitkeringsovereenkomsten en ook weg van de premieovereenkomsten, omdat denken vanuit dit onderscheid de pensioenfondsen onnodige beperkingen oplegt. Is de regering het hiermee eens en wil zij toezeggen dat deze kabinetsperiode nog stappen zullen worden gezet en niet wordt gewacht op een volgend kabinet? Dat zou een mooie handreiking kunnen zijn.
Ik kom op het strategisch beleggingsbeleid. Om koopkracht overeind te houden moeten pensioengelden beheerd worden vanuit de visie om reële waarde te realiseren. Dat vereist een heldere kijk op het beleggingsbeleid, een heldere blik op de verhouding tussen risico en rendement en vaak een keuze tussen beleggen in obligaties, aandelen, contante waarden, onroerend goed, projectfinancieringen, alternatieve beleggingen, commodity's enzovoort. In het algemeen wordt erkend dat beleggingen in overheidsobligaties heel veilig zijn, een laag risico kennen en uitermate geschikt zijn om een nominaal pensioen te realiseren. Aandelen en onroerend goed zijn riskanter, maar leveren doorgaans meer rendement op. Indexaties moeten uit het rendement op het vermogen worden gefinancierd. De keuze omtrent beleggingsvormen en -middelen is aan de fondsen. Zij hebben de deskundigheid in huis en zij kunnen binnen bepaalde kaders de juiste keuzen maken en vastleggen in hun beleggingsbeleid. Pensioenfondsen die met een hoger risico beleggen, moeten ook een hogere buffer aanhouden dan de pensioenfondsen die dat niet doen. Pensioenfondsen worden in het nieuwe ftk echter in hun strategische beleggingsbeleid zeer beperkt. In de nadere nota naar aanleiding van het verslag uit de Tweede Kamer lezen wij: "Ook onder het nieuwe ftk blijft het van belang om te voorkomen dat fondsen hun risicoprofiel vergroten, puur om vervelende maatregelen op de korte termijn te ontlopen"; gambling for resurrection. Tegelijkertijd zijn de regels nu dusdanig restrictief dat ook fondsen die hun strategische beleggingsbeleid willen aanpassen vanwege lange termijn beleidskeuzes of externe omstandigheden dat niet mogen zolang hun dekkingsgraad onder het vereist eigen vermogen ligt. Ook dat is een onwenselijke situatie, omdat een optimaal ingericht strategisch beleggingsbeleid hierdoor kan worden gehinderd. Het kabinet beraadt zich daarom momenteel nog op een oplossing voor dit dilemma en zal hier later bij de behandeling van het wetsvoorstel op terugkomen."
Daarna heeft de staatssecretaris in een brief van 14 oktober 2014 aangegeven dat pensioenfondsen die geen dekkingstekort hebben in 2015 eenmalig de ruimte krijgen om het risicoprofiel eventueel opwaarts bij te stellen. Fondsen die in 2015 in dekkingstekort zijn, krijgen eenmalig die ruimte als zij op een later moment uit dekkingstekort komen. Maar waarom is dat slechts een eenmalige mogelijkheid? Het nieuwe ftk geeft duidelijk aan wat de risicoruimte is die fondsen mogen benutten, namelijk dat de beleidsdekkingsgraad binnen uiterlijk tien jaar boven het vereiste eigen vermogen moet uitreiken. Binnen deze risicoruimte zouden pensioenfondsen vaker hun risicoprofiel moeten kunnen aanpassen, bijvoorbeeld bij de aanpassing van de rendementsparameters of ingeval de risicopremies door marktontwikkelingen bijzonder aantrekkelijk zijn geworden. Dit bevordert een meer optimale invulling van beleggingsbeleid en hierdoor ontstaat potentieel meer herstelkracht voor de fondsen. Daarbij moeten de risico's begrensd blijven door de bovengenoemde risicoruimte. In elk geval zijn er naar de mening van mijn fractie externe omstandigheden waardoor een fonds in de gelegenheid gesteld zou moeten worden zijn beleggingsbeleid aan te passen. Wat te denken van de situatie dat een fonds fuseert of de populatie verandert? Waarom zou een fonds niet op bepaalde objectieve momenten zijn beleggingsbeleid risicovoller mogen maken? Wij zouden graag op dit punt een toezegging van de staatssecretaris krijgen.
Ik kom te spreken over het generatie-effect. Het Centraal Planbureau heeft naar aanleiding van vragen van het CDA een nieuwe notitie Generatie- en premie-effecten aanpassing pensioenregels 2015 gemaakt. De conclusie is dat voor een gemiddeld fonds de gevolgen van de voorgestelde aanpassingen van het nieuwe ftk per saldo beperkt zijn. Ouderen hebben minder kans op forse kortingen, maar ook minder kans op snelle indexatie of zelfs inhaalindexatie. Dat was al bekend. Mijn fractie heeft naar aanleiding hiervan twee vragen. Ten eerste. Wat is een gemiddeld fonds? Dat fonds bestaat naar de mening van mijn fractie niet. De generieke berekeningen van het Centraal Planbureau pakken per fonds verschillend uit. In de schriftelijke ronde heeft mijn fractie al geconstateerd dat pensioenfondsen zonder problemen de dupe lijken te worden van de problemen bij een beperkt aantal fondsen. Toch moeten ook zij de striktere indexatieregels en hogere buffereisen toepassen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom zij zo generiek opereert?
Ten tweede. Weten we eigenlijk wel precies wat de generatie-effecten zijn? Is het sociaal-maatschappelijk verstandig om de generatie-effecten te benadrukken, wat die ook moge zijn? De ene generatie moet zich niet gaan afzetten tegen de andere. Daarbij gaat het niet alleen om solidariteit tussen leeftijdsgroepen, maar ook om solidariteit tussen hoog- en laagbetaalden. Dreigt er niet een sfeer te ontstaan dat risico's niet meer samen gedeeld hoeven te worden? Dit zou de bijl aan de wortel leggen van ons — elders overal — zo geroemde pensioensysteem, terwijl het houdbaar moet zijn en houdbaar moet blijven, voor nu, maar ook voor de toekomst, voor de huidige en voor de toekomstige gepensioneerden. Immers, ook de jongeren van nu hebben recht op een goed pensioen te zijner tijd. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Ik wil kort zijn over de UFR, want hij is vanavond al meerdere malen genoemd. Invoering van een nieuwe UFR per 1 januari 2015 leidt naar onze mening tot instabiliteit in het pensioenstelsel ten gevolge van de invloed op de dekkingsgraad. Bovendien worden pensioenfondsen gedwongen om op korte termijn twee maal hoge kosten te maken voor het wijzigen van afdekkingen van het renterisico. Wij vragen de staatssecretaris dringend om uitstel van de nieuwe UFR en de UFR die geldt voor 2014 te handhaven totdat het door de staatssecretaris aan de Tweede Kamer toegezegde onderzoek is voltooid, zodat in een keer een actualisatieslag kan worden gemaakt. De VVD pleit ervoor om van de commissie die onderzoek gaat doen een commissie van gemengde samenstelling te maken en daarin enkele onafhankelijke buitenlandse deskundigen op te nemen, mede gezien de relatie met Europese regelgeving.
Een deel van de onvrede van nu, die we hebben kunnen constateren vanwege de vele reacties, is te wijten aan onduidelijke verwachtingen die mensen hebben over hun pensioen. De pensioenfondsen, maar ook wij, de politiek, moeten er niet voor weglopen om mensen duidelijk te maken wat reële verwachtingen zijn. Daar heeft het het laatste decennium aan ontbroken.
Daar staat tegenover dat het onderwerp zo ingewikkeld is dat het niet eenvoudig zal zijn om uit te maken hoe de communicatie het best kan plaatsvinden. Een artikel in Het Financieele Dagblad van afgelopen zaterdag onder de titel "Pensioen: leuker kunnen we het niet maken" is wat dat betreft illustratief. Wij zijn dan ook benieuwd hoe het wetsvoorstel Pensioencommunicatie, dat nu in de Tweede Kamer ligt, dat gaat oplossen. Dat geldt voor de toekomst. Mijn fractie wil graag van de staatssecretaris weten hoe zij, als dit wetsvoorstel voor het nieuwe ftk wordt aangenomen, vindt dat de gevolgen daarvan aan deelnemers en gepensioneerden duidelijk gemaakt moeten gaan worden. Hoe maak je gepensioneerden duidelijk wat de verklaring is waarom aan de vermogenskant, bij de premieberekening, met een hoger rendement rekening wordt gehouden dan bij de waardering van de verplichtingen, waar met een risicovrije rente wordt gerekend? Dit is een onderwerp waarover we veel brieven en mails hebben gehad, mede onder invloed van de opvatting van de ouderenorganisaties. Mogen we niet van fondsen vragen hierover uitvoerig te communiceren en in elk geval in hun jaarverslag op te nemen hoe een en ander uitwerkt alsook uitleg te geven over de gedempte, kostendekkende premie?
Mevrouw de voorzitter. De VVD-fractie ziet de beantwoording van haar vragen graag tegemoet.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Beckers.
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Ik constateer dat dit niet het geval is.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor een rustpauze tot morgenochtend 9.00 uur.