Verslag van de vergadering van 13 januari 2015 (2014/2015 nr. 16)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.44 uur
De heer Schrijver i (PvdA):
Voorzitter. Toen wij als Kamer afspraken dit begrotingsdebat te houden, konden we niet bevroeden welke sombere wolken zich zouden samenpakken boven de nationale veiligheid van de Europese landen. De afgrijselijke terreuraanslagen in Parijs hebben ons allen diep geraakt. Mijn fractie heeft groot respect voor de treffende woorden die onze minister-president hierover bij de demonstratieve bijeenkomst op De Dam op donderdag jongstleden heeft uitgesproken. Ook heeft mijn fractie groot respect voor zijn deelname en die van de minister van Veiligheid en Justitie aan de herdenkingsmars in Parijs afgelopen zondag.
Het is om vele redenen passend dat wij nu als Nederlanders één met de Fransen zijn. Een daarvan is dat hun Franse revolutie-idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap een enorm positieve invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving. Behalve in de Grondwet zijn deze idealen in onze hedendaagse rechtsstaat nader uitgewerkt en verankerd in rechtstreeks werkende bepalingen van Europese en mondiale mensenrechtenverdragen. Juist ter wille van deze leidende idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap is het nu zaak de rechtsstaat hoog en het hoofd koel te houden. Vanuit die instelling wil ik namens mijn fractie in dit begrotings- en beleidsdebat enkele verschillende onderwerpen kort aan de orde stellen. In de eerste plaats is dat de strijd tegen Nederlandse jihadgangers via het recht. In de tweede plaats is dat de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland. In de derde plaats is de vraag hoe om te gaan met de uitspraak van het Europees Economisch en Sociaal Comité van de Raad van Europa over noodhulp aan uitgeprocedeerde asielzoekers.
De problematiek van de jihadgangers uit Nederland is weliswaar van recente datum, maar wij erkennen dat het aanpakken daarvan grote urgentie heeft. We moeten echt alle zeilen bijzetten om radicalisering van moslimjongeren te voorkomen, uiteraard in nauwe samenwerking met de moslimgemeenschap in Nederland en met jeugdzorginstanties. Een louter repressieve aanpak zal onvoldoende vrucht afwerpen. Natuurlijk moet tot vervolging en berechting worden overgegaan als er een serieus vermoeden bestaat dat er strafbare feiten zijn gepleegd. In het verslag van de JBZ-Raad van begin december, dat de regering ons toezond, wordt vermeld dat Eurojust heeft geconstateerd dat de strafwetgevingen in de lidstaten hiaten vertonen en dat het aanbevelingen heeft gedaan om deze op te vullen, onder meer om te voldoen aan Veiligheidsraadresolutie 2178 (2014). Heeft Eurojust of de Nederlandse regering, hebben beide ook hiaten in onze strafwetgeving ontwaard? Daarnaast dringt zich de vraag op welk beleid ten aanzien van teruggekeerde jihadisten te voeren is, als niet aanstonds vaststaat dat zij zich aan strafbare feiten schuldig hebben gemaakt. De inlichtingendiensten zullen hun handel en wandel ongetwijfeld op de voet volgen. Daarbij is een goede Europese en internationale samenwerking van groot belang. Menen de bewindspersonen dat zij hierbij ook inspiratie kunnen putten uit de zogenaamde Deense methode, die het als een publieke taak ziet teruggekeerde jihadisten op te vangen en deskundige geestelijke verzorging te bieden die gericht is op rehabilitatie? Dat is mijn eerste vraag aan de regering over dit onderwerp.
De tweede vraag betreft het gebruik van het nationaliteitsrecht; mevrouw Duthler stelde daarover al een enkele vraag. De regering kondigde op een gegeven moment aan dat het voornemen om jihadgangers het Nederlanderschap te ontnemen, deel uitmaakt van de "compromisloze strijd" tegen Nederlandse jihadisten. Minister Opstelten gaf aan in voorkomende gevallen een dergelijke beslissing zelf te zullen nemen en niet de weg van strafrechtelijke vervolging te willen volgen als het voor het OM lastig is om een geval bewijsrechtelijk helemaal rond te krijgen. Mijn fractie zet vanuit rechtsstatelijk perspectief vraagtekens bij een dergelijke aanpak. Wij wachten de voorstellen uiteraard af. Het is uiteraard een fundamenteel grondrecht dat ieder individu recht heeft op een nationaliteit. De staat mag een individu derhalve niet zomaar zijn nationaliteit ontnemen, wel in voorkomende gevallen zijn paspoort. Erkent de regering dat ontneming van het Nederlanderschap wegens ernstig crimineel gedrag in onze rechtsstaat bij voorkeur de taak van een rechter hoort te zijn, op basis van strafrechtelijke vervolging en berechting op basis van een gedegen bewijsvoering door het OM? Erkent de regering ook dat ontneming van het Nederlanderschap krachtens Europees en internationaal recht alleen dan mogelijk is, indien de schuldig bevonden persoon naast het Nederlanderschap nog een andere nationaliteit bezit? In andere bewoordingen: erkent de regering dat het Europees Verdrag inzake nationaliteit, waarbij Nederland partij is, alsmede het VN-verdrag ter bescherming van staatloze personen, het de regering niet toestaan om iemand op grond van crimineel gedrag de nationaliteit te ontnemen als de betrokkene daardoor staatloos zou worden?
Laat het bij deze vragen vooral duidelijk zijn dat ook mijn fractie het spoor van het strafrecht wil volgen als uit Nederland afkomstige jihadisten zich schuldig maken aan misdrijven. In dit verband stel ik de vraag of de organisatie en de capaciteit van het OM op dit punt in het licht van de recente ontwikkelingen voldoende zijn dan wel versterking behoeven.
Een van de ambtenaren van de bewindspersonen heeft een hoogst kwalijke tweet over ISIS en zionisten uitgezonden. De minister heeft haar gelijk geschorst en haar de toegang tot de Justitiegebouwen ontzegd. Dat gebeurde begin september jongstleden. Ik neem aan dat er inmiddels rechtspositionele maatregelen zijn getroffen. Zijn deze inmiddels aan de rechter voorgelegd? Op 24 oktober 2014, nota bene op de Dag van de Verenigde Naties, konden we op NU.nl verontrust lezen dat een politieagent in de regio Rotterdam Rijnmond een eveneens weerzinwekkend bericht met erg kwetsende uitspraken over de islam en moslims op Facebook had gezet. Ik zal het hier maar niet citeren. Het is goed dat de politietop in Rotterdam zich hier onmiddellijk van heeft gedistantieerd. Aan het begin van mijn betoog wees ik al op het grote goed van rechtsgelijkheid: gelijke monniken, gelijke kappen. Vindt ook de regering dergelijke uitlatingen van nota bene een politiedocent volstrekt ongepast en onaanvaardbaar? Acht de regering rechtspositionele maatregelen niet alleen gepast tegen haar ambtenaar Yasmina H. maar ook tegen politieagent en tevens docent Nico G.?
Het tweede onderwerp dat ik namens de Partij van de Arbeid inbreng, betreft de kwaliteitszorg binnen de rechtspraak. Het zijn natuurlijk woelige tijden geweest, die culmineerden in de noodkreten via het zogenaamde Leeuwarder Manifest. We hebben hierover ook gesproken met de regering in ons debat over de staat van de rechtsstaat en de kwaliteit van de rechtspraak. Mijn fractie heeft met veel belangstelling kennisgenomen van het Rapport visitatie gerechten 2014 van de naar haar voorzitter genoemde commissie-Cohen. Ook uit dit behartigenswaardige rapport blijkt dat er in korte tijd wel heel erg veel op de rechterlijke macht is afgekomen — digitalisering, reorganisatie, vernieuwing en een grote werklast, om maar enkele punten te noemen — zonder dat daar extra middelen tegenover stonden. De Raad voor de rechtspraak duidt dit in zijn standpunt over het rapport-Cohen aan als "te veel tegelijkertijd" en, met de commissie-Cohen, als "de rek is eruit". Ik vraag de regering hierop een reactie te geven.
Een van de hoofdaanbevelingen van de commissie-Cohen is dat er meer tijd aan essentiële kwaliteitsactiviteiten besteed moet worden teneinde de kwaliteit van de rechtspraak in Nederland op peil te houden. Wanneer immers de werklast hoog is, komen als eerste de activiteiten op het gebied van reflectie en het bijhouden van vakkennis in het gedrang, zo stelt de commissie-Cohen. Mijn vraag is op welke wijze de regering denkt te kunnen bijdragen aan een efficiënte aanpak van de werkdruk, met als doel deze te verminderen, en voortdurende scholing van de rechterlijke macht te bevorderen, met als doel kwaliteitsbewaking en kwaliteitsverbetering in de rechtspraak. Zonder met onze grote oppositiepartij CDA mee te willen gaan in het vragen om extra geld, vraag ik louter of de minister nog mogelijkheden ziet om hieraan een bijdrage te leveren, misschien in de vorm van extra middelen binnen zijn begroting.
Onze Kamer is ook in schriftelijk overleg getreden met de regering over de status van en de gevolgtrekkingen uit de uitspraken van het Europees Sociaal Comité over de mensenrechtelijke verplichting om noodhulp te bieden aan irregulier in Nederland verblijvende vreemdelingen, het zogenaamde "bed, bad en brood"-debat. De regering stelt zich op het standpunt dat zij zich niet eerder gebonden acht deze uitspraken op te volgen dan nadat het Comité van Ministers deze heeft onderschreven. Technisch-juridisch heeft de staatssecretaris het gelijk aan zijn kant als hij zegt dat dit nog geen bindende uitspraak is. Het is immers het Europees Sociaal Handvest zelf dat bindende verplichtingen bevat. Het Europees Sociaal Comité, dat bestaat uit onafhankelijke deskundigen, kan naar aanleiding van klachten uitspraken doen over de naleving van het verdrag, die inderdaad het karakter hebben van adviezen. Als zodanig komen deze uitspraken wel van de meest gezaghebbende instantie om uitleg te geven aan aard, reikwijdte en inhoud van de verdragsbepalingen, die zelf wel een verplichtend karakter hebben. Maar het is aan het Comité van Ministers om deze door te zenden aan Nederland en bij zijn beslissing eventueel nog sociale en economische omstandigheden mee te laten wegen. In deze zaak gaat het vooral om de reikwijdte van artikel 13, lid 4, over het recht op sociale en geneeskundige bijstand en artikel 13, lid 2 over het recht op huisvesting. Daarnaast gaat het ook om de interpretatie van universele mensenrechten, zoals deze zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het gedetailleerde artikel 11 van het VN-verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de mens, over het recht van ieder mens op een behoorlijk bestaan, waaronder het recht op kleding, voedsel en menselijke waardigheid.
Het Europees Sociaal Comité beval Nederland aan om direct maatregelen te nemen om de betrokken personen bed, bad en brood te verschaffen in overeenstemming met deze internationale verplichtingen. Het comité beperkt dit tot basale levensbehoeften, nu het zich ervan bewust is dat het hier gaat om niet legaal in Nederland verblijvende personen. Het comité heeft het voorkómen van een aanzuigende werking ook in zijn oordeel betrokken. Het stelt dat dit zeker een legitiem doel is, maar oordeelt dat dit aan een overheid toch onvoldoende rechtvaardiging kan bieden om mensen, met wat voor status dan ook, basale levensbehoeften te onthouden, waaronder met name voeding, kleding, onderdak, basale gezondheidszorg en menselijke waardigheid. Ik wijs ook op een brief van drie Speciaal Rapporteurs van de Verenigde Naties, die op 16 december 2014 de in de richting van ons land nogal zeldzame stap hebben genomen om een zogenaamde "Urgent Appeal Letter" te zenden met de oproep onmiddellijk noodhulp te bieden aan deze kwetsbare groep.
Het Comité van Ministers kan het juridisch inhoudelijke oordeel van het Europees Sociaal Comité niet veranderen. Erkent de regering dit? Hoe beoordeelt zij de huidige situatie voor de rondzwervende uitgeprocedeerde asielzoekers, die in de ene gemeente wel en in de andere niet opgevangen worden? Deelt zij onze opvatting dat het wenselijk is dat hierover zo spoedig mogelijk weer landelijk beleid en eenheid van beleid ontstaat? In dat verband vraag ik ook of het overleg van de staatsecretaris met de gemeenten om te komen tot een maatschappelijk beheersbare situatie al iets heeft opgeleverd. Meer en meer gemeenten worden immers ook in rechterlijke procedures verplicht gesteld om vooralsnog wel bed, bad en brood te bieden in afwachting van een definitieve beslissing van het Comité van Ministers. Kan de regering een reactie geven op de voorstellen van de VNG, het Landelijk Overleg van Gemeentebesturen inzake Opvang- en terugkeerbeleid en de G4 om in afwachting van de beslissing van het Comité van Ministers tijdelijke noodoplossingen te scheppen?
In de mensenrechtennota van het kabinet uit 2012, getiteld Respect en Recht voor ieder mens, staat onder meer dat het voor een geloofwaardig internationaal mensenrechtenbeleid van Nederland nodig is dat ook Nederland openstaat voor binnenlandse en internationale op- en aanmerkingen over de mensenrechtensituatie in ons eigen land. Ik citeer: "Wie anderen wil aanspreken over mensenrechten moet zelf ook bereid zijn te worden aangesproken." Ik ga ervan uit dat de regering in die geest zal omgaan met deze kwestie.