Verslag van de vergadering van 20 januari 2015 (2014/2015 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.55 uur
De heer Essers i (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister en haar ambtenaren voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Ik heb vanochtend in mijn bijdrage gesteld dat wij niet tegen een leenstelsel als zodanig zijn. Terecht zegt de minister dat er al sprake is van een leenstelsel. De vraag is alleen of de uitbreiding van het huidige leenstelsel en de afschaffing van de basisbeurs leiden tot een redelijk en proportioneel goed stelsel.
Wij blijven van mening dat er nog steeds veel open einden aan deze regeling zitten. Ik verwacht dat de minister daar geen absolute zekerheid over kan geven, maar wel weten wij zeker dat wij, als deze wet wordt aangenomen, per 1 september heel veel jonge mensen met veel extra schulden zullen opzadelen. Dat is iets wat zeker is.
Wij zullen moeten afwachten wat de baten van het wetsvoorstel zijn. Ik ben absoluut overtuigd van de goede bedoelingen van de minister, maar de kwaliteitsafspraken en de prestatieafspraken zullen allemaal nog hun weg moeten vinden. Er wordt een groot beroep gedaan op het vertrouwen van de Kamer dat het allemaal wel goed zal aflopen, maar wij moeten nu wel een beslissing nemen over een aanmerkelijke verzwaring van de studielasten voor studenten.
Het voorgaande geldt ook voor andere zaken, zoals de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs. De minister zegt een aantal keren dat zij die zal monitoren. Dat is prima, maar toch zijn de criteria op basis waarvan zij gaat toetsen niet duidelijk. Ik begrijp dat dit lastig is, maar het maakt onze sympathie voor het wetsvoorstel niet groter. Uit sommige onderzoeken komt naar voren dat de toegankelijkheid zwaar kan tegenvallen, maar die onderzoeken worden gerelativeerd omdat daarin niet alle informatie zou zijn meegenomen. Andere onderzoeken, die wel in het voordeel zijn van de redenering van de regering, worden juist als enig bewijsmateriaal naar voren gehaald. Ik noem in dit verband het onderzoek rond de meerjarige masterstudies. Wij blijven op dit punt dus erg sceptisch. Ik wil een aantal zaken benadrukken via het indienen van een motie.
Heel belangrijk vinden wij de koppeling tussen de aflossingsverplichting en enkele zaken die nadrukkelijk betrekking hebben op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Wij vinden dat studenten moeten worden gestimuleerd om nominaal af te studeren. Elk jaar dat een student minder studeert, verdient de overheid geld. Wij vinden het een gemiste kans dat dit niet op de een of andere manier wordt gekoppeld aan het leenstelsel. De minister zegt dat de langstudeerboete is ingetrokken, maar ik kan haar verzekeren dat die wel werkte. Ik heb nog nooit zoveel studenten gezien die zich alsnog aanmeldden voor het schrijven van hun eindscriptie. De boete werkte wel, alleen zaten daar enkele elementen in op het vlak van het overgangsrecht die niet goed werkten.
Het wetsvoorstel leidt tot heel veel bureaucratische problemen. Ik denk dat die heel simpel zijn op te lossen. Men kan heel gemakkelijk nagaan hoe lang een student gestudeerd heeft. Ook diens cijferlijsten kunnen heel gemakkelijk worden gecommuniceerd. Ik pleit er derhalve voor om uitdrukkelijk de koppeling aan te brengen met de aflossingsverplichting. Daarover dien ik een motie in.
De voorzitter:
Door de leden Essers, Hoekstra, Van Bijsterveld, Terpstra en De Vries-Leggedoor wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Studievoorschot hoger onderwijs niet voorziet in een verlichting van de aflossingsverplichting van het studievoorschot indien studenten in de nominale tijd afstuderen of een zeer goed cijfergemiddelde op hun eindlijst halen;
overwegende dat de invoering van het studievoorschot daardoor onvoldoende prikkels bevat om studieduurvertraging en de zesjescultuur te voorkomen;
roept de regering op, maatregelen te nemen die erin voorzien dat de aflossingsverplichting wordt verlicht in het geval van nominaal afstuderen of het behalen van een bepaald cijfergemiddelde,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter H (34035).
De heer Essers (CDA):
Ook gaat de minister de gevolgen van het overgangsrecht monitoren. Nagegaan zal worden in hoeverre de huidige bachelorstudenten zich laten weerhouden om verder te studeren, omdat zij, anders dan zij gedacht hadden, in de masterfase toch volledig in het leenstelsel zullen vallen. Wij hebben daar uitgebreid met de minister over gesproken. Ik heb duidelijk gemaakt dat wij een andere keuze zouden hebben gemaakt. Er is in het huidige universitair onderwijs een heel duidelijke koppeling tussen de bachelorfase en de masterfase. Niemand gaat alleen maar voor de bachelorfase; de masterfase is daaraan gekoppeld. De praktijk is ook dat men in het vierde bachelorjaar alsnog studiefinanciering kan krijgen, zij het dat die ziet op de masterfase. Studenten die een studie zijn begonnen, hadden daar nooit rekening mee kunnen houden. Vandaar mijn oproep aan de Kamer om een uitspraak te doen over deze aantasting van de rechtszekerheid. Naar onze mening moet de overgangsregeling worden verruimd.
De voorzitter:
Door de leden Essers, Hoekstra, Van Bijsterveld, Terpstra en De Vries-Leggedoor wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de in het wetsvoorstel Studievoorschot hoger onderwijs getroffen overgangsregeling onvoldoende rekening houdt met de sterke koppeling die in het hoger onderwijs bestaat tussen de bachelor- en de masterfase;
overwegende dat er thans ook in het vierde bachelorjaar aanspraak op studiefinanciering bestaat;
roept de regering op om de overgangsregeling ook van toepassing te laten zijn op huidige bachelorstudenten die aansluitend een master gaan doen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter I (34035).
De heer Essers (CDA):
Een andere monitoringsituatie heeft te maken met de meerjarige masters. Wij vinden het uitermate moeilijk om de minister daarin te volgen. Het is toch evident dat studenten die een tweejarige of driejarige master doen meer kosten maken dan iemand die slechts een eenjarige master doet. Het wegvallen van de basisbeurs betekent dan een extra aantasting van de financiële situatie. Ik wil met name de afschaffing van de fiscale aftrekmogelijkheden nog benoemen. Volgens mij is deze categorie daardoor extra getroffen. Juist omdat deze studenten meer kosten maakten die niet werden gedekt door een basisbeurs, konden zij van die aftrek profiteren. Ik zou graag nog eens willen wijzen op de door de staatssecretaris toegezegde notitie over de fiscale aftrek. Ik had een en ander gekoppeld aan de gevolgen van het wegvallen van de fiscale aftrekmogelijkheid voor studenten in het onbekostigd onderwijs, maar ik denk dat het ook geldt voor de studenten die een tweejarige of driejarige master volgen. Daar zal die afschaffing daadwerkelijk doorwerken.
Hoe dan ook, wij zijn erg bezorgd dat dit leenstelsel een wig zal drijven in een andere doelstelling van de regering, namelijk om meer instroom te krijgen in de bètarichtingen en de technologische studierichtingen, om meer leraren in die richting te krijgen en om überhaupt meer leraren de mogelijkheid te bieden om die masters te volgen. Vandaar dat ik een oproep doe via een motie om mild om te gaan met de studieschulden van deze categorie studenten.
De voorzitter:
Door de leden Essers, Hoekstra, Van Bijsterveld, Terpstra en De Vries-Leggedoor wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Studievoorschot hoger onderwijs geen onderscheid maakt tussen eenjarige en meerjarige masters;
overwegende dat daardoor vooral bètastudies (eventueel in combinatie met eerstegraadslerarenopleidingen), medische masters en researchmasters worden getroffen omdat dit tot minder instroom van studenten in deze masters zal leiden;
overwegende dat dit in strijd is met de doelstelling van de regering om de instroom in vooral de bèta- en technologische richtingen te bevorderen en het tekort aan leraren in deze richtingen weg te werken;
roept de regering op om maatregelen te nemen om de studieschulden die ontstaan als deze masters worden gevolgd, deels kwijt te schelden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter J (34035).
De heer Essers (CDA):
Ik sluit af. Ik hoop van harte dat de plannen ter verbetering van de kwaliteit van het onderwijs volledig worden waargemaakt. Ik zie in mijn eigen praktijk dat er grote behoefte is aan die verbetering. Ik denk dat er nog heel veel voordeel te behalen valt in de koppeling tussen onderwijs en onderzoek en dat wij af moeten van de strikte scheiding die vaak bestaat tussen onderwijsdocenten en onderzoekers. Dat moet gecombineerd worden; studenten moeten daarvan kunnen profiteren. Dat hoeft helemaal niet zoveel te kosten. Nogmaals, met ons valt te praten over een leenstelsel, maar wel een redelijk, rechtvaardig en proportioneel stelsel.
De heer Sörensen i (PVV):
Mevrouw de voorzitter. Ik neem aan dat de moties in stemming komen voor het wetsvoorstel, want in dat geval wil ik collega Essers vragen of hij tegen het wetsvoorstel gaat stemmen of dat hij voor het wetsvoorstel gaat stemmen als de moties worden aangenomen.
De voorzitter:
In het College van Senioren is afgesproken dat er eerst over de moties gestemd zal worden en daarna over het wetsvoorstel.
De heer Sörensen (PVV):
Dan zal ik de vraag alsnog stellen. Gaat uw fractie voor het wetsvoorstel stemmen als de moties worden aangenomen?
De heer Essers (CDA):
Zoals ik heb gezegd, is een aantal zaken voor ons heel belangrijk, in de eerste plaats de koppeling met het nominaal afstuderen en de cijferlijstgemiddelden. Dat is een van die moties. Een ander punt is dat wij onvoldoende zekerheid hebben dat de investeringen in de verbetering van de onderwijskwaliteit daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd. Dat staat los van de moties.
De heer Sörensen (PVV):
Volgens mij gaan die moties toch wel een beetje uw richting uit, dus ik kan mij indenken dat u dan tegen uw fractie zegt: laten we maar voor gaan stemmen. Ik zou het niet toejuichen, maar het zou natuurlijk kunnen. Ik moet mijn fractie ook gaan adviseren over hoe ze over de moties moet stemmen.
De heer Essers (CDA):
Dank voor uw advies, maar ik heb veel meer bezwaren genoemd dan uitsluitend in die moties. Dit zijn zaken waarvan ik denk dat ze op korte termijn kunnen worden gerepareerd, maar er zijn andere zaken waarover ik toch nog veel sceptischer ben.
De heer Sörensen (PVV):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik weet voldoende.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik heb een verzoek om een kleine toelichting op de motie over nominaal studeren dan wel de zesjescultuur. Wij hebben vandaag een heel debat gehad over hoe wij kwaliteit willen benaderen en over een inhoudelijke benadering daarvan. Zit er in deze motie niet een tegenstrijdigheid dat bij het nominaal studeren bij uitstek wordt gekeken naar snel doorstromen, rendement et cetera en dus niet naar de inhoudelijke kwaliteit en bij de hogere cijfers juist wel? Oftewel, is er niet een intrinsieke tegenstrijdigheid in deze motie? Ik probeer haar te snappen.
De heer Essers (CDA):
Ik zie geen tegenstrijdigheid. Studeren binnen de nominaal daarvoor bestaande termijn zou gewoon het uitgangspunt moeten zijn. Daarvoor moet je een stimulans hebben, want het gebeurt nu veel te weinig. Als iemand nominaal afstudeert, betekent dat niet dat hij dus niet voldoende kwaliteit zou meekrijgen. Wat mij betreft, moet je dat zien in combinatie met de afspraken met de instellingen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, waardoor het makkelijker wordt om nominaal af te studeren. Dat zou je toch wat meer moeten stimuleren door een bonus te geven voor de terugbetalingsverplichting, ook in verband met de neiging om extra baantjes erbij te nemen.
De heer Bruijn i (VVD):
Ik vraag ook een toelichting op de motie over het verlichten van de aflossingsverplichting. Toen de heer Essers begon, dacht ik: hij gaat inderdaad naar een langstudeerboete — ik noem dat liever een kortstudeerbonus — maar hij doet dat niet met een ongedekte cheque, dus hij zal het waarschijnlijk spreiden: iets omhoog en iets omlaag. Dat doet hij echter niet. Hij komt alleen met een aflossingsverplichting die wordt verlicht. Dat kost dus geld. Mijn vraag aan de heer Essers is hoeveel geld dat kost en waarvan hij dat betaalt.
De heer Essers (CDA):
Ik betaal dat uit de opbrengst van het feit dat mensen eerder nominaal gaan studeren. Als iemand een jaar extra studeert, kost dat de overheid een hoop extra geld. Dat bespaar je. Je bent wel iets meer kwijt doordat je de terugbetalingsverplichting verlicht, maar je wint doordat je minder onderwijsgeld kwijt bent aan die studenten.
De heer Bruijn (VVD):
Over welk bedrag praten we dan?
De heer Essers (CDA):
Dat heb ik op dit moment niet paraat. Dat laat ik graag over aan de regering. Ik dacht dat één jaar studeren de Staat iets van €7.500 per student kost. Dat kunt u uitrekenen.
De heer Bruijn (VVD):
Maar als we ...
De voorzitter:
Ik wil het hierbij laten, mijnheer Bruijn.
De heer Engels i (D66):
Ik heb een iets betere blik op de moties kunnen werpen, wat mij toch brengt tot een wat meer politieke vraag. Dan denk ik even terug aan wat wij vandaag hebben meegemaakt. De CDA-fractie heeft een motie-Franken ingediend bij de begroting van Justitie, een groot punt binnengehaald en uiteindelijk tegen de begroting gestemd. In het voetspoor van de heer Sörensen wil ik er nog eens bij de heer Essers op aandringen dat hij op het volgende reflecteert. Hij dient nu moties in. Stel dat die door de Kamer zouden worden gesteund. Zou dat wat hem betreft vervolgens geen enkel effect moeten hebben op het oordeel van zijn fractie over de wet?
De heer Essers (CDA):
De vraag van de heer Sörensen was: dekken deze moties nu al uw bezwaren tegen dit wetsvoorstel? Als u het zo stelt, wil ik die uitdaging graag aannemen; positief ben ik altijd. Als die moties zouden worden aangenomen en het wetsvoorstel vervolgens in stemming komt, zou ik graag nog een schorsing vragen.
De voorzitter:
Ik denk dat we het maar hierbij moeten laten.