Plenair Beckers bij behandeling Taaleis Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.48 uur


De heer Beckers i (VVD):

Voorzitter. De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de beantwoording door de regering van de vragen die vanuit deze Kamer gesteld zijn. Met betrekking tot de uitvoering, de toepassing van deze wetgeving door de colleges van B en W, hebben wij kennisgenomen van het voornemen van de staatssecretaris om een en ander te regelen bij AMvB. Dat neemt de zorgen bij onze fractie niet weg. Te meer zijn er die zorgen, nu nog niet duidelijk is wanneer deze wet in werking treedt. De fractieleden vragen zich af naar welk moment de staatssecretaris streeft en wat de voorbereidingen zijn om dat moment daadwerkelijk te halen. Wenselijk is dat de wet per 1 juli aanstaande in werking treedt, zodat er voldoende duidelijkheid ontstaat voor gemeenten. Eerder heeft de staatssecretaris al op die mogelijke datum geduid. Kan zij die invoeringsdatum thans nadrukkelijk bevestigen? Streeft zij zo nodig naar een spoedadvies door de Raad van State? Wij vernemen graag de voornemens van de staatssecretaris te dezer zake.

Opmerkelijk is dat uit de beantwoording van gestelde vragen blijkt dat een groot aantal landgenoten de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Dan bedoel ik dat zij niet voldoen aan het minimale referentieniveau 1F. Concreet betekent dit dat we in Nederland een groep analfabeten hebben ter grootte van 250.000 personen. Zij kunnen dus in het geheel niet lezen en schrijven. Daarenboven zijn er nog ongeveer 300.000 medeburgers zeer laaggeletterd. 550.000 medeburgers in ons land halen het minimaal referentieniveau 1F dus niet. In dezelfde leeftijdscategorie, van 16 tot 65 jaar, hebben we nog eens om en nabij 1 miljoen mensen, die weliswaar laaggeletterd zijn, maar niet verder komen dan het laagste referentieniveau. Deze cijfers geven tezamen geteld aan dat meer dan 15% van onze bewoners in de leeftijdscategorie van tussen de 16 en 65 jaar laaggeletterd of analfabeet is.

Mijn fractiegenoten en ik vinden dat een volstrekt onacceptabel hoog percentage. Voor deze medeburgers in onze samenleving is het moeilijk om aan die samenleving deel te nemen, die samenleving te beïnvloeden, naar de mening te vragen en zich op de hoogte te stellen van gebruiken, gedragingen en opvattingen, maar ook moeilijk om een bijdrage te leveren aan beïnvloeding van die samenleving door ermee in discussie te treden en die samenleving kennis te laten nemen van eigen opvattingen, gevoelens en gedachten. Dat belang van re-integratie is manifest aanwezig en wordt in de Participatiewet uitvoerig gefaciliteerd en behandeld. In het thans aan de orde zijnde wetsvoorstel wordt specifiek het belang van goede taalvaardigheid voor deelname aan het arbeidsproces benadrukt. Dat is wenselijk omdat dat belang voor deelname aan het arbeidsproces te weinig tot uitdrukking komt in de WWB. Het in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal is essentieel om vanuit de bijstandspositie perspectief te krijgen op de arbeidsmarkt. Voor mensen die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheersen, zal de arbeidsmarkt moeilijk toegankelijk en slecht te betreden zijn. Te constateren valt dat ook het verrichten van eenvoudige werkzaamheden om gedegen kennis van de Nederlandse taal vraagt, niet slechts om goed te begrijpen welke werkzaamheden correct uitgevoerd moeten worden. De normale en voortdurende collegiale contacten vragen eveneens om beheersing van de Nederlandse taal. Zij die zich niet verstaanbaar kunnen maken voor collega's, zijn ook niet in staat om een gelijkwaardige positie in het bedrijf te verwerven, laat staan dat ze zich verder kunnen ontwikkelen en aan scholingsprocessen kunnen deelnemen. Sterker nog, door acceptatie van te geringe taalvaardigheid wordt er aan afhankelijkheid en onvrede een voedingsbodem gegeven. De VVD-fractie is er dan ook van overtuigd dat voldoende beheersing van de Nederlandse taal van essentieel belang is om op de Nederlandse arbeidsmarkt een positie te verwerven, die positie te behouden en vervolgens door middel van scholing een vervolgstap te kunnen zetten.

Met deze wet weten belanghebbenden wat hen te doen staat op het gebied van het vergroten van de taalvaardigheid en het benutten van de mogelijke faciliteiten, en krijgen gemeenten extra instrumentaria en beoordelingsruimte om medeburgers bij dat belang te stimuleren. Om de doelstellingen op dat gebied helder en eenduidig te kunnen formuleren en vervolgens te realiseren, behoeven gemeenten inzicht in het concrete cijfermateriaal omtrent het aantal bijstandsgerechtigden dat de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Zijn die cijfers thans reeds beschikbaar per gemeente? Zijn de landelijke cijfers bij de regering bekend?

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

De heer Beckers gaf net aan dat gemeenten dankzij dit wetsvoorstel meer beoordelingsruimte krijgen. Ik heb het wetsvoorstel heel anders gelezen en wel zo dat gemeenten juist minder beoordelingsruimte krijgen. Deze wet dwingt ze er immers toe om een bepaald traject te starten. Ik ken de partij van de heer Beckers als een partij die erg voor deregulering is, voor zo min mogelijk overbodige regeltjes. Hoe apprecieert de heer Beckers dit wetsvoorstel op grond waarvan gemeenten extra regels opgelegd krijgen, terwijl zij al die instrumentaria en regels om dit doel te verwezenlijken al hebben?

De heer Beckers (VVD):

Gemeenten hebben bevoegdheden, maar dit gaat specifiek over het stimuleren van een groep waarvan wij denken dat die met vaardigheden tot de arbeidsmarkt kan toetreden. Gemeenten kunnen dus binnen hun eigen financiële ruimte, die ontstaat door uitstroom uit de bijstand, extra faciliteiten vinden om mensen daartoe te stimuleren. Daartoe hebben de gemeenten de vrijheid.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Die vrijheid hebben ze nu juist ook al.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, is de heer Beckers uitgesproken? Dat blijkt het geval. Gaat u uw gang, mevrouw Strik.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

De heer Beckers zegt dat ze extra geld krijgen vanwege de uitstroom als gevolg van dit wetsvoorstel, maar de verwachting is dat dankzij dit wetsvoorstel ongeveer 400.000 mensen uitstromen. Dat betekent niet extra geld. Dat betekent dat ze extra geld moeten vinden om mensen dat instrumentarium aan te bieden. Ik zie niet waar gemeenten nu meer beoordelingsruimte krijgen als gevolg van dit wetsvoorstel.

De heer Beckers (VVD):

In de eerste plaats krijgen ze meer financiële ruimte dankzij de uitstroom uit de bijstand. De ontstane ruimte is te benutten om mensen een nadere stimulans te geven tot het beter gaan beheersen van de taal. In de contacten tussen de gemeenten en de betrokken personen zijn die stimulansen voorts danig aanwezig, want beiden hebben een belang. De gemeente heeft het nadrukkelijke belang dat de burger zich goed ontwikkelt en zodoende niet al te zwaar beslag legt op de bijstand en de betrokkene heeft het belang dat hij zichzelf goed kan ontwikkelen.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, u mag twee keer interrumperen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik heb nog een laatste vraag. De heer Beckers legt toch nog niet uit wat de meerwaarde van dit wetsvoorstel is. Gemeenten kunnen mensen nu al oproepen voor een gesprek. Zij kunnen al cursussen aanbieden. Per 1 januari is er op grond van de WWB weer een maatregel ingevoerd waarbij gemeenten mensen de inspanningsverplichting kunnen opleggen om zich meer te kwalificeren voor de arbeidsmarkt. Waarin schuilt dat extra's wat gemeenten nodig hebben om mensen aan die taalbeheersing te helpen?

De heer Beckers (VVD):

Ik probeer het nog eens. De doelstelling van de Participatiewet is dat integratie tot stand wordt gebracht. Bij het totaalpakket van integreren hoort dat je een zelfstandig of zelfstandiger mens wordt en meer specifiek op dit terrein dat je ervoor zorgt dat je in het arbeidsproces aan de slag kunt. Daarop ziet dit wetsvoorstel. Dat extra benadrukken is een toegevoegde waarde.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik constateer "extra benadrukken". Dat is de meerwaarde van dit wetsvoorstel?

De heer Beckers (VVD):

Ik heb wel iets meer gezegd dan "extra benadrukken". Ik heb het gehad over contacten tussen de gemeentefunctionarissen en betrokkenen en over het stimuleren van mensen.

Ik was toegekomen aan een vraag die wij de staatssecretaris willen stellen over het cijfermateriaal. Welke doelstelling heeft de regering op dit punt geformuleerd? Kan de staatssecretaris daarover inmiddels meer informatie verstrekken? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie welk tijdpad de regering voor ogen heeft om deze aantallen manifest te verminderen.

Een ander vraagpunt, om maar niet te spreken van een zorgpunt, betreft de uitvoering van deze wet. Uit de antwoorden van de staatssecretaris op schriftelijk gestelde vragen blijkt, dat het college van B en W steeds een taaltoets afneemt wanneer belanghebbende de gevraagde bewijsstukken niet kan overleggen. Maar wat betekent deze verplichting als betrokkene wél een document zoals bedoeld in artikel 18b letter c kan overleggen, terwijl tijdens de gesprekken tussen de gemeentefunctionaris en belanghebbende helder en duidelijk blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet voldoende machtig is? Mag in dat geval het eigen oordeel van de functionaris een rol spelen en mag dat oordeel leiden tot de eindconclusie van onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal, met de verplichting tot het afleggen van een taaltoets? Graag de mening van de staatssecretaris hierover.

Een volgende vraag betreft de bewijsstukken die overgelegd moeten worden. Kan de staatssecretaris aangeven waaraan die bewijsstukken moeten voldoen? Door wie moeten die bewijzen van voldoende taalvaardigheid afgegeven worden en welke kwaliteitseisen moeten er gesteld worden aan de bureaus die dergelijke verklaringen afgeven? Welke gegevens moeten dergelijke verklaringen behelzen? Moet die cursus afgesloten worden met een taalvaardigheidstoets en moet die toets dan met goed gevolg afgerond zijn, of betreft de verklaring slechts een mededeling dat de cursus gevolgd is? Graag ook hierover de mening van de staatssecretaris.

In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris ook dat de toets die het college afneemt moet voldoen aan regels die bij AMvB zullen worden gesteld. De onderhavige wet en de AMvB geven dus kaders omtrent de toets en de waardering van die toets. Gaat deze AMvB duidelijk en eenduidig aangeven waaraan de betreffende toets moet voldoen, de onderdelen die getoetst moeten worden, de wijze van toetsen, wie gerechtigd is die toets af te nemen en de kwalificatie van de toetser? Zijn de door de belanghebbende te behalen resultaten voldoende duidelijk opgenomen in die AMvB? Onder welke omstandigheden mag er getoetst worden of mag juist niet getoetst worden? Naar onze mening is er behoefte aan duidelijke en eenduidige kaders voor de kwaliteit van de af te nemen toets, maar ook kaders voor een objectieve, eenduidige en onomstreden beoordelingswijze van het resultaat, zodanig dat de rechtsgelijkheid van bijstandsgerechtigden in ons land gewaarborgd is. Zodanig ook dat zij niet afhankelijk zijn van het al of niet toepassen van die kaders, of van een toepassing die gebaseerd is op eigen interpretatie van medewerkers in diverse gemeenten. Kan de staatssecretaris deze meningen bevestigen? En als het antwoord ja is, waaruit bestaat dan op dit gebied nog de beleidsvrijheid van gemeenten? Gaat die verder dan de keuze voor de soort toets en het betreffende bureau dat de toets moet afnemen?

Ook al is de VVD-fractie van mening dat de beleidsvrijheid die bij de uitvoering van de Participatiewet aan gemeenten gegeven is een juist uitgangspunt is, op onderdelen is het toch wenselijk om de uniformiteit en rechtsgelijkheid op hoofdlijnen te waarborgen. Dat speelt niet alleen bij de toets, zoals hiervoor geschetst, maar ook bij de beoordeling van de inspanningsverplichting en de persoonlijke omstandigheden. In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat het expliciet ter beoordeling aan het college is om te bepalen of er sprake is van dringende redenen en de al of niet verwijtbaarheid bij onvoldoende inspanning. En voorts zegt de regering: "De bijzondere omstandigheden die tot dringende redenen leiden, kunnen gelegen zijn in het maatschappelijk belang en de zorgplicht van de overheid in relatie tot individuele omstandigheden en kinderen in het gezin." Is deze opsomming limitatief bedoeld? Dan betekent dit dus dat er slechts van dringende redenen sprake kan zijn als die ontstaan vanuit een maatschappelijk belang en/of de zorgplicht die de overheid heeft. Graag de visie van de staatssecretaris hierop.

Zo worden in de memorie van antwoord ook persoonlijke omstandigheden beschreven die een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de verwijtbaarheid. Wat is de bedoeling van deze opsomming en waarom vindt de staatssecretaris dat deze verschijnselen, zoals leerproblemen, dyslexie, cognitieve problemen, gezondheids- en medische problemen, audio en visuele beperkingen, tot niet-verwijtbaarheid kunnen leiden? Is het wel wenselijk dat de staatssecretaris hierover thans een mening geeft? Is deze opsomming limitatief bedoeld en worden daarmee andere verschijnselen uitgesloten? Maar ook vragen we ons af of met deze vermelding een eventueel beroep erop niet extra benadrukt wordt. Juist hier lijkt, binnen de kaders van deze wet, een individuele beoordeling, een beoordeling van geval tot geval, zoals zich dat in de praktijk kan voordoen wenselijk. Zo'n individuele beoordeling van uitzonderingsposities behoeft echter ook begrenzing. Is die naar de mening van de staatssecretaris voldoende aanwezig in deze wet?

De vermelde begrippen behoeven voor de toepassing van deze wet naar onze mening ook een nadere duiding, een nadere specificering. Indien die achterwege blijft, gaat het naar de mening van onze fractie ten koste van de rechtsgelijkheid van medeburgers, niet alleen van medeburgers in diverse gemeenten, maar ook binnen de gemeenten, indien zij te maken krijgen met verschillende beoordelaars. We vragen de staatssecretaris dan ook om aan te geven wat de regering bedoelt met de vermelde begrippen in het kader van de vermelde begrippen in het kader van de niet-verwijtbaarheid.

Wij zien de antwoorden van de staatssecretaris vol verwachting tegemoet.