Plenair Beckers bij voortzetting behandeling Taaleis Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.32 uur


De heer Beckers i (VVD):

Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Zo gaat dat meestal met antwoorden: sommigen zullen tevreden zijn en anderen zijn minder tevreden. Ik kan zeggen dat ik im grossen ganzen met de beantwoording van de vragen tevreden ben, zeker als ik de staatssecretaris hoor zeggen dat de noodzaak en de wenselijkheid van deze wet ligt in het feit dat taal een basisvoorwaarde is om te komen tot een eerste stap naar arbeid en naar een arbeidzaam leven in dit land. Vervolgens moet betrokkene moeite doen om ervoor te zorgen dat hij of zij die arbeid ook kan behouden.

Bij de VVD denken wij in termen van het stimuleren van mensen, in termen van activiteiten ontwikkelen en ontplooien, in termen van mensen aanzetten tot het maximaal aanspreken van hun eigen capaciteiten. Dat zit in die wet en dat kun je eruit halen. Je kunt er ook andere dingen uithalen en dat leidt dan wellicht tot een gevoel van onvrede. De bedoeling is echter, althans zo hebben wij deze wet gelezen, dat je met deze wet bij een mens kunt oproepen wat er van die persoon aan positiefs te verwachten valt. De bijdrage die we van die persoon verwachten, is een inspanning. Ik hoor het de staatssecretaris ook zeggen: wij gaan sturen, wij gaan met deze wet colleges van B en W in de gelegenheid stellen om te sturen op het leveren van een inspanning en we gaan ervoor zorgen dat die inspanning vervolgens leidt tot een resultaat.

Daarom is het ook zo jammer — ik vind dat de staatssecretaris daarin tekortgeschoten is — dat het cijfermateriaal ontbreekt waarnaar wij vragen. Waar staan we nu? Hoeveel bijstandsgerechtigden zitten nu in de situatie dat ze de vereiste taalvaardigheid niet bezitten? Hoeveel mensen met te weinig taalvaardigheid zitten nu in de bijstand? Waar staan we nu? En waar willen we over vijf jaar zijn? Op die vragen hoor ik de staatssecretaris wel zeggen dat zij gaat monitoren, maar die monitoring moet je kunnen afzetten tegen een vertrekpositie. Die missen we echter en ik doe nogmaals een oproep aan de staatssecretaris om die gegevens, die iedere gemeente ongetwijfeld heeft, toch nog te verzamelen. Dan krijgen wij zicht op wat nu de landelijke situatie is, waar we nu staan en waar we over vijf jaar willen staan.

Over het moment van invoering heb ik de staatssecretaris duidelijk horen zeggen dat zij ernaar streeft de wet op 1 juli in te laten gaan en dat zij de Raad van State zal vragen om een spoedadvies. Daar zijn wij de staatssecretaris dankbaar voor. Ik heb ook gehoord wat zij zei op mijn vraag over de verwijtbaarheid. De staatssecretaris noemde elementen die tot niet-verwijtbaarheid zouden kunnen leiden. Dyslexie, gezondheidsredenen, een groot gezin, kinderen die tijdelijk problemen hebben, dat zijn allemaal omstandigheden die kunnen leiden tot niet-verwijtbaarheid, maar die omstandigheden zijn niet limitatief bedoeld. Dat heb ik de staatssecretaris toch goed horen zeggen? Graag hoor ik dat nog even bevestigd.

Voorts kunnen de staatssecretaris en het kabinet rekenen op een positieve view van mijn fractie. Ik zal mijn fractie adviseren om dit wetsvoorstel met alle kansen die erin zitten, te steunen.